Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de vervaardiging en handel in synthetische drugs. Het EAB was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 1 juni 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1968, heeft de Nederlandse nationaliteit en is beschuldigd van medeplichtigheid aan strafbare feiten die zijn gepleegd in België tussen maart en december 2016.
Tijdens de zitting op 3 april 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, heeft verweer gevoerd tegen de ongenoegzaamheid van het EAB. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten en dat de omschrijving van de feiten in het EAB duidelijk was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, strafbaar zijn volgens zowel Belgisch als Nederlands recht.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan, zodat hij kan worden vervolgd voor de strafbare feiten waarvoor het EAB is uitgevaardigd. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.