ECLI:NL:RBAMS:2018:2999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
13/751596-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van België

Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de vervaardiging en handel in synthetische drugs. Het EAB was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 1 juni 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1968, heeft de Nederlandse nationaliteit en is beschuldigd van medeplichtigheid aan strafbare feiten die zijn gepleegd in België tussen maart en december 2016.

Tijdens de zitting op 3 april 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, heeft verweer gevoerd tegen de ongenoegzaamheid van het EAB. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten en dat de omschrijving van de feiten in het EAB duidelijk was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, strafbaar zijn volgens zowel Belgisch als Nederlands recht.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan, zodat hij kan worden vervolgd voor de strafbare feiten waarvoor het EAB is uitgevaardigd. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751596-17
RK nummer: 17/4583
Datum uitspraak: 17 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juni 2017 door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen afdeling Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsbevel bij verstek van 1 juni 2017, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Mechelen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het EAB ongenoegzaam is omdat uit de omschrijving onvoldoende blijkt wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten is; de omschrijving van de rol van de opgeëiste persoon is immers te ver afgeleid van de feiten en daardoor onduidelijk.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt de betrokkenheid van de opgeëiste persoon uit de omschrijving van de feiten in het EAB. Hij wordt ervan verdacht mededader te zijn van de vervaardiging van, en handel in drugs. Meer in het bijzonder wordt de opgeëiste persoon ervan verdacht dat hij samen met anderen in België, in de omgeving Putte en Aarschot, tussen 21 maart 2016 en 23 december 2016 meermaals betrokken was bij de handel, het bezit en de vervaardiging van synthetische drugs in een amfetamine-laboratorium.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze omschrijving van de feiten genoegzaam, ook ten aanzien van de mate van betrokkenheid. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings heeft bij schrijven van 1 augustus 2017 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het
Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en D van de
Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Mechelen ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.