Op 1 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen op 24 januari 2017, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1963, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen. De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid onder a OLW, omdat er geen overlap is met een lopende Nederlandse strafzaak. De rechtbank heeft deze argumenten gevolgd en geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon naar België zal worden overgeleverd om daar zijn straf te ondergaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.