ECLI:NL:RBAMS:2018:3004

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
13/751567-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon naar België in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België onderzocht, met speciale aandacht voor een rapport van het CPT dat zorgwekkende bevindingen deed over de omstandigheden in Belgische gevangenissen. Ondanks deze zorgen heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon bij overlevering naar België. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgedragen aan de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, voor het strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem loopt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751567-17
RK-nummer: 17/4779
Datum uitspraak: 17 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juli 2017 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. W. Wever, advocaat te Rotterdam.
Bij tussenuitspraak van 13 februari 2018 is het onderzoek heropend en geschorst omdat de rechtbank zich wilde beraden over recente ontwikkelingen in België met betrekking tot de detentieomstandigheden aldaar.
De behandeling is vervolgens voortgezet op de zitting van 3 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. Wever.
De rechtbank heeft de termijn verlengd waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 13 februari 2017

De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in de tussenuitspraak van 13 februari 2018 ten aanzien van:
- de grondslag en inhoud van het EAB;
- de strafbaarheid;
- de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW;
- de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW.
Die overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De tussenuitspraak, en de daarbij behorende bijlage, is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Detentieomstandigheden in Belgische penitentiaire centra

De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 20 maart 2018 [1] , als volgt. De inhoud van het CPT rapport van 8 maart 2018 is opgesteld naar aanleiding van een bezoek van 27 maart tot 6 april 2017 aan gevangeniscomplexen en politiebureaus in België. De bevindingen van het CPT zijn zonder meer zorgwekkend te noemen. De rechtbank onderkent de door het CPT gesignaleerde zorgen.
In de tussentijd tracht de Belgische overheid oplossingen te vinden voor de binnen de detentiecentra gesignaleerde problemen, waaronder begrepen stakingen door het gevangenispersoneel waardoor een goede gang van zaken binnen de gevangenissen waar gestaakt wordt, niet kan worden gewaarborgd. De rechtbank heeft in dat kader kennis genomen van de brief van 12 februari 2018 namens de Belgische minister van justitie. In deze brief wordt ingegaan op de stand van zaken rond stakingen in het gevangeniswezen in België en een eerdere mededeling van de Belgische minister van justitie in antwoord op Kamervragen op 7 februari 2018, dat momenteel 125 gedetineerden in België op extra matrassen op de grond slapen.
In deze brief is verder vermeld:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees Arrestatiebevel:
-
De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad. Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een persoon.
De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
De gedetineerden kunnen binnen het gewone regime deelnemen aan activiteiten buiten de cel. De concrete activiteiten hangen af van gevangenis tot gevangenis en houden naast algemene regimeactiviteiten zoals de collectieve wandeling en familiebezoek, volgende activiteiten in: sport en fitness, bibliotheekbezoek, culturele- en ontspanningsactiviteiten, opleidingen en tewerkstelling.
Tenzij er in hoofde van betrokkene uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen zouden zijn, is het gewone detentieregime van toepassing. Of een gedetineerde al dan niet in dergelijke regime wordt geplaatst, is resultaat van een geïndividualiseerde beslissing en op basis van individuele aanwijzingen die dergelijk regime rechtvaardigen. De oplegging van een veiligheidsmaatregel dient gemotiveerd te worden volgens de wettelijke vereisten en kan onderworpen worden aan een rechterlijke controle.
Niettegenstaande de rapportage van het CPT is de rechtbank van oordeel dat zij geen bewijzen heeft dat voor gedetineerden die door Nederland aan België worden overgeleverd, bij de huidige stand van zaken en gelet op de gegeven algemene waarborgen, een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat [2] . De detentieomstandigheden in België vormen dan ook geen reden de overlevering van de opgeëiste persoon naar België niet toe te staan.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België), ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 20 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1596.
2.Vergelijk HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punten 88 en 89.