ECLI:NL:RBAMS:2018:309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
13/703052-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens uitgaansgeweld in Amsterdam

Op 24 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot doodslag op een slachtoffer, alsook van zware mishandeling en poging zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een geweldsincident dat plaatsvond in de nacht van 3 op 4 november 2016 in Amsterdam. De verdachte en zijn medeverdachte, beiden onder invloed van alcohol, kwamen het slachtoffer tegen en zonder duidelijke aanleiding werd hij door de medeverdachte naar de grond gewerkt. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, werd hij door zowel de verdachte als de medeverdachte geschopt, wat resulteerde in een schedelfractuur en een bloeding in de hersenen bij het slachtoffer.

Tijdens de rechtszitting op 10 januari 2018 heeft de officier van justitie de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd had geschopt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk een trap in de maag van het slachtoffer had gegeven, maar dat dit niet voldoende was om te spreken van een poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging zware mishandeling.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 46 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van een post, voldoende onderbouwd was en wees deze toe. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/703052-16
Datum uitspraak: 24 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij, de heer [slachtoffer] , en zijn advocaat, mr. G. Beydals, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer] , onder meer door hem – terwijl hij op de grond lag – in het gezicht of tegen het hoofd te trappen. Voor het geval de rechtbank dit niet bewezen acht heeft de officier van justitie de handelingen van verdachte (subsidiair) ten laste gelegd als het medeplegen van een zware mishandeling van [slachtoffer] of (meer subsidiair) als een poging zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] geduwd (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd geslagen/gestompt,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het
lichaam getrapt/geschopt, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, gestaan/gestampt;
subsidiair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een hersenbloeding en/of hersenkneuzing, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] te duwen (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het
lichaam te trappen/schoppen, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, te staan/stampen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] heeft geduwd (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen/gestompt,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het
lichaam heeft getrapt/geschopt, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, heeft gestaan/gestampt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet worden veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag op
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij [slachtoffer] alleen een trap in zijn maag heeft gegeven, maar uit de verklaringen van getuige [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zowel verdachte als medeverdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] hebben geschopt.
Uit de getuigenverklaringen, de aangifte van [slachtoffer] en de letselverklaring blijkt dat verdachte met veel kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl hij op de grond lag. Het hoofd is een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daaraan zou komen te overlijden. Het letsel van [slachtoffer] is relatief beperkt en bestaat uit een bloedinkje in de hersenen en een botbreuk van de schedel, maar het letsel had ook fataal kunnen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] een trap in zijn maag heeft gegeven. Hij heeft ontkend hem tegen het hoofd te hebben geschopt. Alleen getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft geschopt. Zijn verklaring is echter onvoldoende nauwkeurig en vindt bovendien onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De andere vijf getuigenverklaringen zijn in overeenstemming met de verklaring van verdachte.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de zware mishandeling. Het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen is niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, omdat dit soort letsel binnen een korte periode volledig herstelt.
Zowel voor de poging tot doodslag als de zware mishandeling geldt dat geen sprake is van medeplegen. De door verdachte gegeven trap in de maag is geen significante bijdrage aan het door medeverdachte uitgeoefende geweld.
Tot slot dient verdachte ook te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de poging tot zware mishandeling, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft één trap gegeven, in de buikstreek van [slachtoffer] . Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] volgt dat de trap met geringe kracht is gegeven. Het geven van een trap in de buikstreek, met geringe kracht, is niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Evenmin kan worden vastgesteld dat bij die handeling sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. [slachtoffer] liep in de nacht van 3 op 4 november 2016 ’s nachts door de binnenstad van Amsterdam. Hij was klaar met zijn werk als fotograaf en was op weg naar huis. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] waren die nacht op stap geweest en hadden allebei behoorlijk veel alcohol gedronken. Op enig moment zijn zij [slachtoffer] , die zij niet kenden, tegengekomen. Zonder duidelijke aanleiding werd [slachtoffer] door medeverdachte naar de grond gewerkt. Toen hij op de grond lag is door zowel verdachte als medeverdachte geweld tegen hem gebruikt. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan een schedelfractuur en een kleine bloeding in de hersenen opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke geweldshandelingen door verdachte zijn gepleegd en of zijn handelen is aan te merken als (het medeplegen van) een poging tot doodslag, zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling.
4.3.2.
Vrijspraak medeplegen van poging tot doodslag
De rechtbank is, met de raadsman en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt.
Vooropgesteld moet worden dat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging door twee (of meer) bewijsmiddelen behoeft te worden ondersteund om (eveneens) tot een bewezenverklaring van dat onderdeel te komen. In dit geval is het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] echter een cruciaal onderdeel van de tenlastelegging. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat een bewezenverklaring hiervan slechts kan volgen, indien dit buiten gerede twijfel – en met bevestiging in een ander bewijsmiddel – kan worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] in ieder geval kan worden afgeleid dat de medeverdachte, die langer is dan verdachte en door getuigen de ‘langere dader’ wordt genoemd, het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt.
Alleen getuige [getuige 1] heeft verklaard dat ook verdachte dat heeft gedaan. Anders dan door de officier van justitie naar voren is gebracht, blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] niet dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt. [getuige 2] heeft wel verklaard dat zowel verdachte als medeverdachte het slachtoffer heeft getrapt, maar zij heeft over een trap tegen het hoofd slechts verklaard dat de medeverdachte (de ‘langere dader’) dit deed.. Uit de verklaringen van getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] blijkt verder dat door één dader tegen het hoofd van het slachtoffer is getrapt. Daaruit kan dus evenmin worden afgeleid dat ook verdachte [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft getrapt. Verdachte heeft zelf ontkend tegen het hoofd van het slachtoffer te hebben getrapt.
De rechtbank acht gelet hierop niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft getrapt.
Op basis van de verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 5] staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte in de maag van [slachtoffer] heeft getrapt. Daarmee kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , nu er geen aanmerkelijke kans is op overlijden bij het krijgen van een trap in de maag.
Tot slot ligt de vraag voor of sprake is van medeplegen (van poging tot doodslag) door verdachte en medeverdachte. In dat geval zouden de door de medeverdachte gegeven trappen tegen het hoofd van het slachtoffer ook aan verdachte kunnen worden toegerekend. Gelet op het feit dat door de medeverdachte veel heviger geweld is gebruikt, is het geven van één trap in de maag naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Verdachte zal gelet hierop worden vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer] .
4.3.3.
Vrijspraak medeplegen zware mishandeling
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van medeplegen van zware mishandeling. Daargelaten de vraag of het hoofdletsel van [slachtoffer] is aan te merken als ‘zwaar lichamelijk letsel’, geldt dat dit in ieder geval niet is veroorzaakt door de trap in de maag door verdachte.
4.3.4.
Bewezenverklaring poging zware mishandeling
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het met geschoeide voet geven van een trap in de maag, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt, de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt in dit orgaan dan wel in nabijgelegen vitale organen zoals de milt. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt niet dat de trap met geringe kracht is gegeven. De kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen is door verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen bewust aanvaard, zodat vastgesteld kan worden dat verdachte op het veroorzaken daarvan voorwaardelijk opzet had.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 4 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, deze tegen het lichaam heeft geschopt
5. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – indien zij tot een bewezenverklaring van een feit komt – verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De raadsman heeft daarbij onder meer gewezen op het blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’ met goed gevolg heeft afgerond.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] , door hem een trap in zijn maag te geven. Hij heeft daarmee bijgedragen aan een heftig geweldsincident in de binnenstad van Amsterdam. Zonder duidelijke aanleiding heeft medeverdachte het slachtoffer naar de grond gewerkt en vervolgens zeer heftig geweld gebruikt, onder meer door hem tegen het hoofd te trappen. Het door verdachte gebruikte geweld, de trap in de maag, is niet zo fors als dat van medeverdachte, maar wel zeer ernstig. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en heeft geen inzicht in zijn gedachtegang kunnen geven. Over het door hem gebruikte geweld heeft hij slechts verklaard dat het ‘totaal onzinnig’ was. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft ingegrepen toen de medeverdachte zulk zwaar geweld uitoefende, daarna vervolgens ook zelf een trap heeft gegeven en het slachtoffer nadien bewusteloos heeft achtergelaten zonder zich om hem te bekommeren.
Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is de rechtbank gebleken dat hij nog steeds veel last heeft van het geweldsincident. Hij is angstig en boos op de daders en heeft veel moeite om de draad van het leven weer op te pakken. Uit de getuigenverklaringen is op te maken dat het geweldsincident ook op de getuigen daarvan een behoorlijke impact heeft gehad. In bredere zin heeft verdachte met zijn handelen gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor een dergelijk strafbaar feit de enige passende reactie is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport en heeft ter terechtzitting ook de reclasseringsmedewerker M. Jonk gehoord. Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat verdachte met goed gevolg de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’ heeft afgerond, er geen probleemgebieden zijn in het persoonlijk leven van verdachte en de kans op herhaling klein is. Verdachte lijkt oprecht spijt te hebben en te zijn doordrongen van de ernst van zijn eigen handelen. Voor een verder toezicht ziet de reclassering geen aanleiding. De rechtbank heeft tot slot rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen passend. Die straf is gelijk aan de duur van het door verdachte reeds ondergane voorarrest.
De straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot de bewezenverklaring van een minder ernstig feit is gekomen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.619,11 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de posten: (1) eigen risico van € 1.073,55, (2) kosten rijopleiding van € 812,50, (3) camera van € 287,50, (4) cameratas van € 71,99, (5) vervoer- en parkeerkosten van € 100,00, (6) administratiekosten van € 100,00 en (7) informatiekosten Arkin en St. Neur. van € 173,57. De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht de gevorderde schadevergoeding als voorschot toe te wijzen, nu de omvang van de totale schade op dit moment nog niet vaststaat.
Standpunten officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig en hoofdelijk toe te wijzen, in de vorm van een voorschot en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog is. Daarbij heeft hij gewezen op uitspraken in andere zaken en op het feit dat de (psychische) problematiek van het slachtoffer niet volledig te wijten is aan het incident, maar dat het slachtoffer voordien al problemen had. Verder komen de posten onder (2) en (7) niet voor vergoeding in aanmerking, respectievelijk omdat niet vaststaat dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en omdat het indirecte kosten zijn die niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is, met uitzondering van de onder (2) gevorderde kosten voor de rijopleiding, voldoende concreet en onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering voor de materiële schadevergoeding toe, met uitzondering van de onder (2) genoemde post. Uit de overgelegde factuur blijkt onvoldoende of de kosten voor de rijlessen en het examen daadwerkelijk zijn betaald, terwijl bovendien niet duidelijk is of de benadeelde partij – die inmiddels beschikt over zijn rijbewijs – mogelijk alsnog gebruik heeft mogen maken van de rijlessen. Voor dat gedeelte van de vordering zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de onder (7) genoemde kosten voor het opvragen van medische informatie rechtstreekse kosten zijn, die voor vergoeding in aanmerking komen.
Verdachte heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De benadeelde partij heeft daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank zal daarom ook een immateriële schadevergoeding toewijzen. De rechtbank stelt de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00. Dat de benadeelde partij mogelijk al voor het plaatsvinden van dit geweldsincident (lichamelijk of geestelijk) kwetsbaar was, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat de ernst van dit geweldsdelict naar billijkheid een schadevergoeding van voormelde hoogte rechtvaardigt.
Ook wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De als voorschot gevorderde schadevergoeding wordt gelet op het voorgaande thans begroot op een bedrag van € 6.806,61 (bestaande uit een bedrag van € 1.806,61 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding). De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016. De rechtbank zal de vordering niet bij wijze van een voorschot toewijzen, omdat het wettelijk systeem daartoe geen ruimte biedt.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikel 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
46 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , domicilie kiezend op het kantoor van mr. G. Beydals te Amsterdam, toe tot een bedrag van
€ 6.806,61(zegge:
zesduizend achthonderdenzes euro en eenenzestig eurocent), bestaande uit een bedrag van € 1.806,61 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016 tot de dag van algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de hoofdelijke verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen de som van
€ 6.806,61(zegge:
zesduizend achthonderdenzes euro en eenenzestig eurocent), bestaande uit een bedrag van € 1.806,61 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016 tot de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
69 (negenenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij
en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade
aan de benadeelde heeft vergoed.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2018.