In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een 4-sterren hotel met 239 kamers, gelegen in het centrum van Amsterdam. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de waarde van het hotel voor het kalenderjaar 2015 vastgesteld op € 43.484.500,-. De eiseres, eigenaar van het hotel, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 januari 2018, waarbij de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en taxateurs. Eiseres was niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel uitgenodigd. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar beoordeeld op zijn onderbouwing van de WOZ-waarde, die was gebaseerd op de vergelijkingsmethode. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, voldoende vergelijkbaar waren met het hotel van eiseres. De rechtbank vond de toelichting van de heffingsambtenaar over de kamerprijs en de onderlinge verschillen tussen de objecten inzichtelijk. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.