In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een studente uit Amsterdam, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had op 3 februari 2017 een aanvraag ingediend voor aflossing van haar studieschuld op basis van de nieuwe terugbetalingsregels van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). De minister heeft deze aanvraag op 31 maart 2017 afgewezen, omdat de aflosfase voor eiseres al was begonnen per januari 2010. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 20 juli 2017. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 6 maart 2018 is eiseres niet verschenen, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. F. Hummel. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven te reageren op nieuwe stukken die door de minister waren overgelegd. Eiseres heeft echter niet gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en zonder nadere zitting uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen, omdat de aflosfase voor haar al was begonnen. Volgens de Wsf moet een aanvraag voor aflossing worden ingediend vóór het begin van de aflosfase. Eiseres had in de periode 2006-2007 studiefinanciering ontvangen en haar terugbetalingsperiode is op 1 januari 2008 begonnen, met de aflosfase die op 1 januari 2010 inging. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt, omdat de wetgever bewust heeft gekozen voor de criteria die aan de aflosfase zijn verbonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.