ECLI:NL:RBAMS:2018:3238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
13/684561-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in openlijke geweldpleging tijdens vechtpartij in Amsterdam

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging tijdens een vechtpartij op de Dapperstraat in Amsterdam op 13 november 2016. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, na een onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2018. De officier van justitie, mr. J. Klein Egelink, vorderde een taakstraf van 150 uren, met vervangende hechtenis van 75 dagen indien de taakstraf niet naar behoren zou worden verricht. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen significante bijdrage aan het geweld had geleverd en enkel de-escalerend had gehandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was bij het geweld, maar niet kon worden bewezen dat hij hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De verklaring van het slachtoffer, die stelde dat de verdachte hem met een stok had geslagen, vond geen steun in ander bewijs, zoals camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de intenties van de andere verdachten en dat hij onafhankelijk naar de plaats delict was gegaan. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging.

Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen kledingstukken en schoenen aan de verdachte en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684561-16 (Promis)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Klein Egelink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.J.E. Hogewind, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging op 13 november 2016 op de Dapperstraat te Amsterdam door [slachtoffer] te snijden met een mes, te slaan met stokken en hockeysticks en te slaan en trappen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging kan worden bewezen, omdat verdachte welbewust een bijna zekere confrontatie is aangegaan. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, met aftrek van voorarrest.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hij geen significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd en slechts de-escalerend heeft gehandeld.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 13 november 2016 heeft in de Dapperstraat een ontmoeting plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] (vader van verdachte, hierna: [medeverdachte 1] ) en aangever [slachtoffer] (hierna: aangever en/of [slachtoffer] ). Om verschillende redenen bestond tussen beide personen onmin, welke zij deze avond zouden uitpraten. Met [medeverdachte 1] waren verdachte en twee medeverdachten meegekomen, te weten [medeverdachte 2] (broer van de vader van verdachte, hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (zus van verdachte, hierna: [medeverdachte 3] ). Vrijwel direct na aankomst van verdachten is een vechtpartij ontstaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aanwezig was bij het geweld, maar komt niet tot het bewijs dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft stellig ontkend geweldshandelingen te hebben gepleegd. De verklaring die [slachtoffer] hierover heeft afgelegd staat op zichzelf en vindt geen steun in ander bewijs, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Hier komt bij dat deze verklaring weinig specifiek is. Dat verdachte met een stok in zijn hand kwam aanlopen en hem daarmee heeft geslagen, zoals [slachtoffer] verklaart, is niet te zien op de camerabeelden. Daarop is wel te zien dat verdachte zonder stok uit zijn auto stapt. Verder volgt uit de camerabeelden dat verdachte de-escalerend heeft gehandeld door [medeverdachte 3] weg te houden van [slachtoffer] , op het moment dat die bewusteloos op de grond ligt.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde openlijke geweld.
Het staat ook niet vast dat verdachte welbewust een bijna zekere confrontatie is aangegaan. Hij is immers onafhankelijk van de overige verdachten naar de plaats delict gegaan en heeft voorafgaand aan het incident enkel contact met [medeverdachte 3] gehad. Het kan dus niet worden bewezen dat verdachte op de hoogte was van de intenties van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.

4.Beslag

Onder verdachte zijn kledingstukken en schoenen in beslag genomen (itemnummers 5287158, 5287159, 5287160 en 5287161). Deze dienen aan verdachte te worden teruggegeven.

5.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 6.806,00 aan materiële schadevergoeding en € 20.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft mr. I. Güçlü de vordering nader toegelicht.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van: kledingstukken en schoenen (5287158, 5287159, 5287160 en 5287161).
Verklaart
[slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en W.M. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.H. Limburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.