ECLI:NL:RBAMS:2018:3336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/997034-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van cocaïne

Op 16 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 261 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1986 en gedetineerd in een huis van bewaring, werd beschuldigd van het vervoeren van cocaïne in samenwerking met anderen. Het onderzoek vond plaats na een reeks van terechtzittingen in maart en mei 2018, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk cocaïne had vervoerd, wat resulteerde in een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in het transport, ondanks dat hij niet fysiek aanwezig was tijdens het opvissen van de cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de bedreigingen die de verdachte had ervaren en zijn bekennende verklaring. De rechtbank besloot niet over te gaan tot verbeurdverklaring van de viskotter, gezien de financiële impact op de verdachte en de mede-eigenaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997034-17 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [huis van bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26, 27 en 28 maart 2018, 4 april 2018 en 2 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Plooij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Kochheim-Bossink naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/997036-17), [medeverdachte 2] (13/997037-17), [medeverdachte 3] (13/997035-17) en [medeverdachte 4] (13/997033-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te Harlingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 261 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In het onderzoek 26TandemII was op basis van Ennetcomgegevens - de door politie ontsloten ‘PGP-berichten’- het vermoeden ontstaan dat [naam 1] zich samen met [naam 2] sinds 2015 bezig hield met het transport in verdovende middelen, waarbij ook de viskotter [nummer viskotter] zou worden ingezet en waarbij ook de naam van [verdachte] en [naam 3] zijn genoemd. [naam 1] is stelselmatig geobserveerd, waarbij op 9 juni 2017 wordt gezien dat hij samen met [medeverdachte 1] naar Harlingen gaat, waar [medeverdachte 1] door [verdachte] naar de [nummer viskotter] wordt gebracht. Om die reden is besloten de [nummer viskotter] te ‘vlaggen’, dat wil zeggen te laten volgen door de kustwacht. De kotter [nummer viskotter] was op vrijdag 9 juni 2017 in de avond uitgevaren vanuit de haven van Harlingen. Op grond van een verdachte beweging van de [nummer viskotter] - de viskotter heeft even stilgelegen in het spoor van het uit Brazilië afkomstige containerschip de MSC Krystal - is besloten de viskotter [nummer viskotter] te controleren.
Vast staat dat tijdens deze controle en de daarop volgende doorzoeking een hoeveelheid van 261 kilogram cocaïne is aangetroffen. Eveneens staat vast dat toen de [nummer viskotter] op 9 juni 2017 de haven van Harlingen uitvoer om deze vervolgens op 10 juni 2017 weer binnen te varen, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aan boord waren. De eigenaar van de [nummer viskotter] , [verdachte] , stond op het moment van de controle van de [nummer viskotter] op 10 juni 2017 op de kade.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het in het dossier aanwezige ondersteunende bewijs.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op grond van de verklaring van verdachte en het in het dossier aanwezige ondersteunende bewijs.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Bewijsoverwegingen
De bekennende verklaring van [verdachte]
, feitelijk mede eigenaar van de kotter [nummer viskotter] , heeft zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde cocaïnetransport bekend. Hij is naar eigen zeggen enkele weken vóór 10 juni 2017 door twee mannen gevraagd om cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 300.000,-. Hoewel hij eerst niet wilde is hij uiteindelijk met dit voorstel akkoord gegaan, naar eigen zeggen omdat hij en zijn gezin bedreigd werden. Vervolgens heeft [verdachte] op 7 juni 2017 [medeverdachte 4] gevraagd om als schipper van de [nummer viskotter] cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 200.000,-, waarmee [medeverdachte 4] instemde. Op 9 juni 2017 vroeg [verdachte] het vaste bemanningslid [medeverdachte 3] om mee te helpen met het opvissen van cocaïne uit zee in ruil voor € 25.000,-. [medeverdachte 3] is hiermee akkoord gegaan. [verdachte] zegt te weten hoe en door wie [medeverdachte 2] is geregeld, maar wil daar verder niets over verklaren. Volgens [verdachte] ging [medeverdachte 1] mee voor de communicatie aan boord.
De gang van zaken rondom het transport van 10 juni 2017
Uit een observatie op 9 juni 2017 blijkt dat [verdachte] [medeverdachte 1] ophaalt van een parkeerplaats te Harlingen, waar [medeverdachte 1] door [naam 1] naartoe is gebracht. [medeverdachte 1] heeft twee zwarte tassen bij zich, waarvan één is voorzien van de opdruk: ‘The North Face’. Deze tassen vertonen sterke gelijkenis met de later bij de cocaïne aangetroffen tassen. In de North Face tas zat een gele ENOS koffer (reddingsapparatuur om de positie van een duiker mee te kunnen bepalen) en in de zwarte rugtas zat een satteliettelefoon, een portofoon, twee verrekijkers en een nachtlamp. [verdachte] brengt [medeverdachte 1] naar de [nummer viskotter] . [medeverdachte 1] gaat aan boord om 21.01 uur. [verdachte] vertrekt weer met de auto en neemt [naam 3] mee als passagier.
Om 21:29 uur wordt een onbekende persoon met een tas door een Audi A6 afgezet bij de [nummer viskotter] . Deze persoon gaat aan boord. Om 22:14 uur vaart de [nummer viskotter] uit.
Op 10 juni 2017 om 05:00 of 06:00 uur komt de [nummer viskotter] aan op de gebruikelijke visgronden op de Noordzee binnen de Nederlandse territoriale wateren, alwaar gedaan wordt alsof er wordt gevist. Die ochtend bericht [medeverdachte 4] [verdachte] dat er motorproblemen zijn, zijnde de vooraf tussen hen afgesproken verklaring voor de voor een “normale” vistocht ongebruikelijk snelle terugkeer naar de haven. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat vervolgens één van de bemanningsleden tegen hem zei dat de [nummer viskotter] zich om 15:05 uur op bepaalde coördinaten moest bevinden. Op dat tijdstip en op die locatie ziet [medeverdachte 4] iets drijven in zee. De kustwacht observeert op hetzelfde moment dat de [nummer viskotter] in het spoor van het containerschip MCS Krystal vaart. [medeverdachte 4] ziet op dat moment vanuit de stuurhut de drie overige bemanningsleden (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ) op het dek. [medeverdachte 4] legt de [nummer viskotter] stijf tegen datgene aan wat hij in het water ziet drijven. Dat blijken zwarte sporttassen te zijn. Het bemanningslid dat [medeverdachte 4] de coördinaten heeft doorgegeven trekt de sporttassen aan boord. Als de sporttassen op het dek liggen, is [medeverdachte 4] in de stuurhut en zijn de drie overige bemanningsleden ook op het dek aanwezig.
Vervolgens keert de [nummer viskotter] terug naar de haven van Harlingen. Aldaar komen de FIOD en de Douane aan boord, alwaar vervolgens in het droge mangat in de machinekamer de natte tassen met daarin cocaïne worden aangetroffen, alsmede een rugzak en een tas met de opdruk ‘North face’, waarin zich voormelde apparatuur bevond.
Verlengde invoer
De MSC Krystal , op 27 mei 2017 vertrokken uit Brazilië, is op 7 juni 2017 via Nederlandse wateren in de haven van Antwerpen aangekomen om daar dezelfde dag te vertrekken met bestemming Rotterdam. In de ochtend van 10 juni 2017 is de MSC Krystal vanuit Rotterdam vertrokken waarna omstreeks 15.00 uur die dag de cocaïne op de afgesproken plaats in zee is gegooid en door de [nummer viskotter] is opgevist. Op het moment bevonden beide vaartuigen zich binnen de territoriale wateren van Nederland. Uit het voorgaande volgt dat de MSC Krystal meerdere malen van buiten naar binnen de Nederlandse territoriale wateren is gevaren, zodat de cocaïne al binnen Nederlands grondgebied is geweest voordat het op de [nummer viskotter] terecht kwam en naar Harlingen is gebracht.
Door de cocaïne binnen de Nederlandse territoriale wateren uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen, hebben verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland verder vervoerd. Om vast te kunnen stellen dat verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland hebben gebracht, ofwel verlengd hebben ingevoerd zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, moet blijken dat zij wisten dat de cocaïne betrekkelijk kort voor het opvissen binnen het grondgebied van Nederland was gebracht.
Gelet op het feit dat de cocaïne op een bepaald tijdstip op een bepaalde locatie in het kielzog van een containerschip uit de zee moest worden opgevist en naar het Nederlandse vasteland moest worden gebracht, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de cocaïne betrekkelijk kort vóór dat tijdstip van buiten Nederland naar die locatie binnen Nederland is gebracht en dat verdachte en zijn mededaders dat ook wisten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat cocaïne veelvuldig door containerschepen -vanuit Zuid-Amerika- naar Europa wordt verscheept en dat deze vervolgens met kleinere vaartuigen aan land wordt gebracht.
Door de cocaïne op dat tijdstip op die locatie uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen, wetende dat de cocaïne afkomstig was van een containerschip, wisten verdachte en zijn mededaders dat zij de cocaïne daarmee verder binnen Nederland zouden vervoeren zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, waarmee zij zich schuldig hebben gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van medeplegen als is komen vast te staan dat bij het begaan van het ten laste gelegde feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet hoeft komen vast te staan.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
[verdachte] vormde een belangrijke schakel in het tenlastegelegde transport. Hoewel [verdachte] niet met de [nummer viskotter] is meegegaan om de cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen, heeft hij dit wel mogelijk gemaakt door zijn schip daarvoor ter beschikking te stellen en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] te werven tegen vergoeding van een aanzienlijk geldbedrag om als respectievelijk schipper en bemanningslid op te treden en in die rol de cocaïne uit zee te halen. Hij heeft hen daarbij specifieke instructies gegeven, onder meer dat moest worden gedaan alsof er gevist zou worden en dat er motorproblemen waren om zodoende het werkelijke doel van de reis en de vroege terugkeer naar de haven te kunnen maskeren c.q. verklaren. Voorts heeft hij het transport gemonitord, door zowel met [medeverdachte 4] als [medeverdachte 3] berichten uit te wisselen over de stand van zaken gedurende de tocht. [verdachte] stond vervolgens klaar aan de kade om de [nummer viskotter] na het transport weer op te wachten. [verdachte] heeft ook zelf een behoorlijke geldsom in het vooruitzicht gesteld gekregen voor zijn bijdrage.
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op 9 juni 2017 gezamenlijk met de viskotter [nummer viskotter] uitgevaren met het uitsluitende doel om cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 1] op 10 juni 2017 met behulp van een door hem meegebrachte portofoon in contact heeft gestaan met één of meerdere personen, die de cocaïne vanaf de MSC Krystal overboord heeft/hebben gezet en de exacte locatie van de cocaïne in zee heeft bepaald met behulp van door hem speciaal daarvoor meegebrachte apparatuur. Vervolgens is [medeverdachte 4] met de [nummer viskotter] tegen de tassen met cocaïne aan gaan liggen en zijn die tassen aan boord getrokken en in een watertank verstopt. Volgens [medeverdachte 4] zijn de tassen aan boord getrokken door de man die de positie had genoemd (dat moet dus [medeverdachte 1] zijn geweest). Geen van de verdachten heeft verklaard wie de tassen vervolgens in de watertank heeft verstopt. Volgens [medeverdachte 4] waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op het moment van het binnenhalen van de tassen echter wel op het dek. Bij gebreke van een andersluidende verklaring houdt de rechtbank het ervoor dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] daarmee hebben geholpen. Daarna zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] teruggevaren naar de haven van Harlingen, waar [verdachte] stond te wachten. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het verder binnen het grondgebied van Nederland vervoeren van de cocaïne.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen enerzijds [verdachte] en anderzijds [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van [verdachte] aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.4.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 10 juni 2017 te Harlingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van in totaal ongeveer 261 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder zodanig ernstige bedreigingen, met name gericht tegen het leven van zijn inmiddels vierjarige dochter, dat in alle redelijkheid niet van hem kon of mocht worden verlangd dat hij de cocaïne niet uit zee zou opvissen of zich tot de politie zou wenden. Gelet daarop is sprake van psychische overmacht, aldus de raadsvrouw. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, dat hij niet méér over deze bedreigingen wil zeggen dan hij al heeft gezegd, dat hij over bepaalde personen niet heeft verklaard en ook niet zal verklaren en dat hij hun namen niet heeft genoemd en ook niet zal noemen. Dit vanwege de bedreigingen van zijn familie, waaraan door zijn detentie ook geen einde is gekomen. Zo zijn er ook briefjes met bedreigende teksten onder zijn celdeur door geschoven en heeft een broer van verdachte bezoek gehad van personen waarvan dreiging uitging, aldus [verdachte] .
7.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op psychische overmacht moet worden verworpen. Dat [verdachte] in 2015 is bedreigd is aannemelijk, gelet op zijn eigen verklaring over die periode tegen de achtergrond van verschillende PGP-berichten uit 2015. Daar staat tegenover dat, buiten de verklaring van verdachte en de verklaring van [naam 3] over wat hij van verdachte heeft gehoord, uit de bewijsmiddelen niet blijkt van enige bedreiging in 2017 betreffende het tenlastegelegde transport, terwijl verdachte daarover ook niet nader wil verklaren. De officier van justitie acht het niet aannemelijk dat verdachte zonder enige voorafgaande aanleiding is bedreigd. Het laat zich moeilijk anders denken dan dat verdachte door zijn eigen gedrag in het verleden in de klem is gekomen. Ten slotte is niet aannemelijk dat verdachte gedurende de lange periode tussen begin 2015 en medio 2017 geen andere keuze heeft gehad dan lijdzaam afwachten of hij weer zou worden benaderd en zou worden bedreigd. Hij heeft voldoende tijd gehad om zich te bezinnen en hulp in te roepen. Gelet op dit alles, kan niet worden gezegd dat verdachte door bijzonder klemmende, persoonlijke omstandigheden geen weerstand had kunnen en hoeven bieden aan de in juni 2017 op hem uitgeoefende druk.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is gehouden de feitelijke grondslag van het overmacht-verweer te onderzoeken, waarbij geldt dat de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd.
Gelet op de inhoud van het dossier acht de rechtbank het op grond van de PGP-berichten aannemelijk dat verdachte en zijn familie - waaronder zijn dochtertje van destijds anderhalf jaar oud - in 2015 zijn bedreigd door of namens een crimineel samenwerkingsverband, teneinde verdachte ertoe te brengen cocaïne uit zee op te vissen. Verdachte heeft evenwel verklaard dat hij in 2015 - ondanks die bedreiging - zijn kotter toen niet ter beschikking heeft gesteld voor het transport van verdovende middelen en dat het ten laste gelegde feit de eerste keer is dat hij hiertoe is overgegaan. Hoewel de rechtbank het tevens gelet op de verklaringen van verdachte en [naam 3] (waarbij [naam 3] overigens slechts verklaart over hetgeen hij van verdachte heeft gehoord) aannemelijk acht dat verdachte en zijn familie in juni 2017 met datzelfde doel weer door datzelfde criminele samenwerkingsverband zijn bedreigd, kan niet worden vastgesteld en is niet aannemelijk gemaakt in welke zin die dreiging nu zo anders was dan in 2015 waardoor verdachte er nu geen weerstand aan heeft kunnen bieden. Tegen die achtergrond had van [verdachte] mogen worden verlangd dat hij op enigerlei wijze inzicht had gegeven in de ernst van de gestelde bedreigingen in 2017. Daarentegen heeft verdachte ter terechtzitting slechts verklaard dat hij in 2015 niet heeft toegegeven aan de op hem uitgeoefende druk en heeft hij geen antwoord willen geven op de vraag waarom dat in 2015 wel lukte en in 2017 niet. Gelet hierop, houdt de rechtbank het ervoor dat de op verdachte toegepaste druk in 2017 niet zwaarder was dan in 2015. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom verdachte daaraan niet met succes weerstand heeft kunnen bieden, zoals hij in 2015 wel heeft gedaan. Nu geen sprake is van druk waartegen verdachte geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden, verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, onder verbeurdverklaring van de viskotter [nummer viskotter]
zondercompensatie ex artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht. Indien de rechtbank niet overgaat tot de verbeurdverklaring van de viskotter onder compensatie voornoemd vordert de officier van justitie een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, onder verbeurdverklaring
metcompensatie ex artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis in strafmatigende zin uitdrukkelijk rekening gehouden met de meewerkende opstelling van verdachte bij het onderzoek en de bedreigingen in zijn richting.
8.2.
Strafmaatverweer verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de bedreiging van verdachte en zijn familie en zijn bekennende verklaring, waarmee hij aan het bewijs heeft bijgedragen. Ook heeft de verdediging de rechtbank gevraagd de viskotter [nummer viskotter] niet verbeurd te verklaren, omdat de [nummer viskotter] eigendom is van de Belgische B.V.B.A. [naam rederij] , waarvan de aandelen toebehoren aan de echtgenotes van respectievelijk verdachte, zijn vader en [naam 3] en die alleen door de Belgische zaakvoerder daarvan kan worden gebonden. Ook staat aan verbeurdverklaring in de weg dat het op het schip rustende hypotheekrecht in stand blijft bij verbeurdverklaring en daarop op grond van artikel 10:127 van het Burgerlijk wetboek zowel het Nederlands als het Belgisch recht van toepassing is, aldus de raadsvrouw. Ten slotte leidt verbeurdverklaring tot een onevenredig zware bestraffing, nu volgens de raadsvrouw de Belgische (vis)vergunningen aan het schip zijn verbonden, waardoor het schip een totale waarde heeft van € 2.000.000,- tot € 2.500.000,-, die verdachte bij verbeurdverklaring in het geheel zou moeten vergoeden aan de (mede-)eigenaren daarvan. Indien de [nummer viskotter] toch wordt verbeurd verklaard, dan is verdachte hiermee al dusdanig zwaar gestraft dat een gevangenisstraf niet meer op zijn plaats is en volstaan moet worden met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen ongeveer 261 kilogram cocaïne verder binnen het grondgebied van Nederland verspreid. Uitgaande van de waarde in het handelsverkeer per kilo van ongeveer € 30.000,- (zo blijkt uit openbare bronnen) bedraagt de waarde van de in onderhavige zaak in beslag genomen cocaïne meer dan zeven-en-een-half-miljoen euro. De stof cocaïne vormt een gevaar voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat - gelet op het zeer lucratieve karakter ervan - gepaard met zware criminaliteit en ondermijning van de rechtstaat.
Daarbij lijkt - gelet op de inhoud van het dossier - het criminele samenwerkingsverband, dat de invoer van de cocaïne heeft georganiseerd, de dreiging met het gebruik van zwaar geweld niet te schuwen om een Urker visser en zijn schip onder haar controle te brengen. Door zijn vissersschip met een door hem geregelde schipper en een door hem geregeld bemanningslid ter beschikking te stellen voor het uit zee opvissen van de cocaïne, en door hen te instrueren en de vaart te monitoren heeft verdachte een cruciale rol gespeeld bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank acht het daarbij kwalijk dat de legale visserij op deze wijze verweven raakt met de illegale handel in harddrugs.
Daarom acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaren gepast. De rechtbank zal verdachte echter een gevangenisstraf van vier jaren opleggen, omdat verdachte niet tot het organiserende criminele samenwerkingsverband behoort, mede door bedreiging tot zijn daad is gekomen en bovendien snel openheid van zaken heeft gegeven.
Hoewel de rechtbank - anders dan de verdediging - geen juridische beletselen ziet voor verbeurdverklaring van het schip, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Verdachte wordt bij een verbeurdverklaring, zelfs indien hij daarvoor financieel zou worden gecompenseerd, onevenredig zwaar bestraft, gelet op de gestelde en niet betwiste waarde daarvan. Daarbij speelt mee dat niet is gebleken dat verdachte meerdere malen verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland heeft verspreid. Voorts zou niet alleen verdachte, maar ook de overige mede-eigenaren financieel zwaar getroffen worden door de verbeurdverklaring van het schip, dat niet alleen een grote financiële waarde heeft, maar ook hun broodwinning vormt.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 5, van de Opiumwet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte/rechthebbende(n) van:
1. STK Sleutel
A2.01.002
A2.01.002 aan hanger
2 1.00 STK Boot A2 Z-181
KOTTER [nummer viskotter] Kl:blauw
A2 [nummer viskotter] [naam rederij] BvBa
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J. Edgar en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2018.