ECLI:NL:RBAMS:2018:3337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/997037-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van cocaïne

Op 16 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van cocaïne. De verdachte, geboren in 1978 en gedetineerd in een huis van bewaring, werd beschuldigd van het op 10 juni 2017 in Harlingen vervoeren van ongeveer 261 kilogram cocaïne. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op meerdere data in maart en mei 2018, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Plooij, en de verdediging van de verdachte door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk cocaïne had vervoerd, waarbij de cocaïne eerder binnen de Nederlandse territoriale wateren was gebracht door een containerschip. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, aangezien deze wisselend en tegenstrijdig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van het werkelijke doel van de tocht en dat hij betrokken was bij de organisatie van het transport.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren op, waarbij rekening werd gehouden met de grote hoeveelheid cocaïne en de rol van de verdachte in het transport. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet zelf onderdeel was van een crimineel samenwerkingsverband, maar dat zijn rol meer omvattend was dan louter ondersteunend. De op te leggen straf was gegrond op het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997037-17 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [huis van bewaring] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26, 27 en 28 maart 2018, 4 april 2018 en 2 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Plooij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/997036-17), [medeverdachte 2] (13/997034-17), [medeverdachte 3] (13/997035-17) en [medeverdachte 4] (13/997033-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te Harlingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 261 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Inleiding
In het onderzoek 26TandemII was op basis van Ennetcomgegevens - de door politie ontsloten ‘PGP-berichten’- het vermoeden ontstaan dat [naam 1] zich samen met [naam 2] sinds 2015 bezig hield met het transport in verdovende middelen, waarbij ook de viskotter [nummer kotter] zou worden ingezet en waarbij ook de naam van [medeverdachte 2] en [naam 3] zijn genoemd. [naam 1] is stelselmatig geobserveerd, waarbij op 9 juni 2017 wordt gezien dat hij samen met [medeverdachte 1] naar Harlingen gaat, waar [medeverdachte 1] door [medeverdachte 2] naar de [nummer kotter] wordt gebracht. Om die reden is besloten de [nummer kotter] te ‘vlaggen’, dat wil zeggen te laten volgen door de kustwacht. De kotter [nummer kotter] was op vrijdag 9 juni 2017 in de avond uitgevaren vanuit de haven van Harlingen. Op grond van een verdachte beweging van de [nummer kotter] - de viskotter heeft even stilgelegen in het spoor van het uit Brazilië afkomstige containerschip de MSC Krystal - is besloten de viskotter [nummer kotter] te controleren.
Vast staat dat tijdens deze controle en de daarop volgende doorzoeking een hoeveelheid van 261 kilogram cocaïne is aangetroffen. Eveneens staat vast dat toen de [nummer kotter] op 9 juni 2017 de haven van Harlingen uitvoer om deze vervolgens op 10 juni 2017 weer binnen te varen, [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aan boord waren. De eigenaar van de [nummer kotter] , [medeverdachte 2] , stond op het moment van de controle van de [nummer kotter] op 10 juni 2017 op de kade.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, het medeplegen van invoer van cocaïne, op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat hij niet wist van het werkelijke doel van de tocht. Verdachte is meegevraagd en meegegaan om te vissen, waaraan niet wordt afgedaan doordat hij niet meer weet door wie of op welke wijze hij is meegevraagd om te gaan vissen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Overwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 2]
, feitelijk mede-eigenaar van de kotter [nummer kotter] , heeft zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde cocaïnetransport bekend. Hij is naar eigen zeggen enkele weken vóór 10 juni 2017 door twee mannen gevraagd om cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 300.000,-. Hoewel hij eerst niet wilde is hij uiteindelijk met dit voorstel akkoord gegaan, naar eigen zeggen omdat hij en zijn gezin bedreigd werden. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] op 7 juni 2017 [medeverdachte 4] gevraagd om als schipper van de [nummer kotter] cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor
€ 200.000,-, waarmee [medeverdachte 4] instemde. Op 9 juni 2017 vroeg [medeverdachte 2] het vaste bemanningslid [medeverdachte 3] om mee te helpen met het opvissen van cocaïne uit zee in ruil voor € 25.000,-. [medeverdachte 3] is hiermee akkoord gegaan. [medeverdachte 2] zegt te weten hoe en door wie [verdachte] is geregeld, maar wil daar verder niets over verklaren vanwege zijn eigen veiligheid. Volgens [medeverdachte 2] ging [medeverdachte 1] , die hij heeft opgehaald en naar de [nummer kotter] heeft gebracht, mee voor de communicatie aan boord.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 2] geloofwaardig om de volgende redenen. [medeverdachte 2] heeft vanaf zijn tweede verklaring, afgelegd op 13 juni 2017, duidelijk en consistent verklaard. Zijn verklaringen worden voorts ondersteund door de verklaring van [naam 3] dat [medeverdachte 2] hem heeft verteld dat [medeverdachte 2] de [nummer kotter] wilde gebruiken voor een cocaïnetransport, en door het tactisch bewijs in het dossier, bestaande uit onder meer zijn zoektocht in Den Oever om iemand te regelen om de cocaïne uit het water te halen hetgeen bevestigd wordt door de historische gegevens van zijn telefoon . Daarnaast bevestigen de observaties van 9 en 10 juni 2017 de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij [medeverdachte 1] bij de brandweerkazerne heeft opgehaald en naar de [nummer kotter] heeft gebracht. Ook [medeverdachte 4] bevestigt dat hij inderdaad door [medeverdachte 2] is gevraagd voor een transport. Dat [medeverdachte 2] heeft geweigerd over bepaalde personen (nader) te verklaren, doet aan zijn geloofwaardigheid niet af.
De gang van zaken rondom het transport van 10 juni 2017
Uit een observatie op 9 juni 2017 blijkt dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] ophaalt van een parkeerplaats te Harlingen, waar [medeverdachte 1] door [naam 1] naartoe is gebracht. [medeverdachte 1] heeft twee zwarte tassen bij zich, waarvan één is voorzien van de opdruk: ‘The North Face’. Deze tassen vertonen sterke gelijkenis met de later bij de cocaïne aangetroffen tassen. In de North Face tas zat een gele ENOS koffer (reddingsapparatuur om de positie van een duiker mee te kunnen bepalen) en in de zwarte rugtas zat een satteliettelefoon, een portofoon, twee verrekijkers en een nachtlamp. [medeverdachte 2] brengt [medeverdachte 1] naar de [nummer kotter] . [medeverdachte 1] gaat aan boord om 21.01 uur. [medeverdachte 2] vertrekt weer met de auto en neemt [naam 3] mee als passagier.
Om 21:29 uur wordt een onbekende persoon met een tas door een Audi A6 afgezet bij de [nummer kotter] . Deze persoon gaat aan boord. Om 22:14 uur vaart de [nummer kotter] uit.
Op 10 juni 2017 om 05:00 of 06:00 uur komt de [nummer kotter] aan op de gebruikelijke visgronden op de Noordzee binnen de Nederlandse territoriale wateren, alwaar gedaan wordt alsof er wordt gevist. Die ochtend bericht [medeverdachte 4] [medeverdachte 2] dat er motorproblemen zijn, zijnde de vooraf tussen hen afgesproken verklaring voor de voor een “normale” vistocht ongebruikelijk snelle terugkeer naar de haven. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat vervolgens één van de bemanningsleden tegen hem zei dat de [nummer kotter] zich om 15:05 uur op bepaalde coördinaten moest bevinden. Op dat tijdstip en op die locatie ziet [medeverdachte 4] iets drijven in zee. De kustwacht observeert op hetzelfde moment dat de [nummer kotter] in het spoor van het containerschip MCS Krystal vaart. [medeverdachte 4] ziet op dat moment vanuit de stuurhut de drie overige bemanningsleden (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] ) op het dek. [medeverdachte 4] legt de [nummer kotter] stijf tegen datgene aan wat hij in het water ziet drijven. Dat blijken zwarte sporttassen te zijn. Het bemanningslid dat [medeverdachte 4] de coördinaten heeft doorgegeven trekt de sporttassen aan boord. Als de sporttassen op het dek liggen, is [medeverdachte 4] in de stuurhut en zijn de drie overige bemanningsleden ook op het dek aanwezig.
Vervolgens keert de [nummer kotter] terug naar de haven van Harlingen. Aldaar komen de FIOD en de Douane aan boord, alwaar vervolgens in het droge mangat in de machinekamer de natte tassen met daarin cocaïne worden aangetroffen, alsmede een rugzak en een tas met de opdruk ‘North face’, waarin zich voormelde apparatuur bevond.
Wetenschap verdachte van het werkelijke doel van de tocht
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] inhoudende dat hij ervan uitging dat hij op 9 juni 2017 met de [nummer kotter] ging vissen, ongeloofwaardig. Verdachte heeft op relevante punten wisselend en innerlijk tegenstrijdig verklaard en zijn verklaring wordt door overige bevindingen in het dossier weersproken.
Zo heeft verdachte verklaard dat getracht is om te vissen, terwijl dit niet wordt bevestigd door de andere opvarenden van de [nummer kotter] . Dat geldt eveneens voor zijn verklaring dat de hele nacht is gewerkt om technische problemen op te lossen. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat er technische problemen zijn geweest, terwijl uit de verklaringen van [medeverdachte 2] , [naam 3] en [medeverdachte 4] juist blijkt dat dit een smoes was om een snelle terugkeer naar de haven te kunnen verantwoorden. Daar komt bij dat de echtgenote van verdachte heeft verklaard dat haar man heeft gezegd dat hij meeging met de [nummer kotter] om aan boord een probleem met de pomp te verhelpen. Dit is in tegenspraak met zijn eigen verklaring dat hij meeging om te vissen in verband met een tekort aan bemanning. Bovendien heeft [naam 3] verklaard dat er geen tekort was en dat hij zijn eigen crew heeft en [verdachte] daartoe niet hoort. Nu [medeverdachte 2] heeft verklaard dat vooraf was afgesproken dat (fictieve) technische problemen zouden worden opgegeven als verklaring voor de voor een “normale” vistocht korte duur van de tocht, houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte vooraf van deze afspraak én het werkelijke doel van de tocht op de hoogte is geweest.
Aanvankelijk heeft verdachte verklaard dat de gegevens van degene die hem heeft meegevraagd op de [nummer kotter] in zijn telefoon te vinden moeten zijn. Geconfronteerd met de in zijn telefoon gevonden contacten verklaart hij dat degene die hem heeft gevraagd daar niet tussen zit. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet weet wie hem heeft gevraagd. Deze wisselende antwoorden op de vraag wie hem heeft gevraagd mee te varen op de [nummer kotter] , maakt dit onderdeel van de verklaring van verdachte eveneens ongeloofwaardig.
Opmerkelijk is verder dat [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard dat [medeverdachte 4] , de Pool en de Montenegrijn al aan boord waren toen hijzelf aan boord kwam. Dit maakt dat verdachte diegene moet zijn, die politieobservanten met een zwarte Audi A6 bij het schip afgezet hebben zien worden - dit was de laatste persoon die op het schip kwam -, terwijl hij zelf heeft verklaard dat hij door [naam 4] met de blauwe Volkswagen Golf van zijn echtgenote naar het schip is gebracht. Een dergelijke Volkswagen is door de observanten niet bij het schip gezien.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de rechtbank aan de verklaring van verdachte, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met de [nummer kotter] mee ging vissen, geen geloof hecht. Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verdachte kennelijk niet heeft willen verklaren wie hem heeft gevraagd. In samenhang met de verklaring van [medeverdachte 2] , dat hij weet door wie [verdachte] is geregeld , maar dat hij over diegene(n) in verband met zijn eigen veiligheid niet wil verklaren, houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte door één of meerdere organisatoren van het cocaïnetransport is gevraagd om mee te varen en dat hij van tevoren van het werkelijke doel van de tocht op de hoogte is gesteld.
Daarbij komt het volgende. De viskotter [nummer kotter] is op 9 juni 2017 uitgevaren met als enig doel het opvissen van cocaïne uit zee om dit vervolgens naar Harlingen te brengen. Omdat er niet (ook) gevist zou worden, bestond er ook geen enkele aanleiding om een visser mee te nemen en al helemaal niet één, die niet op de hoogte was van het werkelijke doel van de tocht. Sterker nog, door een onwetende mee te nemen, zou het afbreukrisico van de missie juist flink toenemen. Aangezien het schip maar klein is, zou de onwetende visser heel goed kunnen meekrijgen dat er tassen uit het water worden opgevist en op het schip worden verborgen en het zou hem in ieder geval opvallen dat er niet gevist wordt, waardoor hij ook niets verdient, aangezien vissers een percentage van de opbrengst van de vangst na aftrek van kosten als loon betaald krijgen. Terug op het vasteland zou de onwetende visser deze bevindingen met anderen, waaronder de politie, kunnen delen. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de organisatie dit risico met een transport met een waarde van deze omvang zou nemen.
Verlengde invoer
De MSC Krystal , op 27 mei 2017 vertrokken uit Brazilië, is op 7 juni 2017 via Nederlandse wateren in de haven van Antwerpen aangekomen om daar dezelfde dag te vertrekken met bestemming Rotterdam. In de ochtend van 10 juni 2017 is de MSC Krystal vanuit Rotterdam vertrokken waarna omstreeks 15.00 uur die dag de cocaïne op de afgesproken plaats in zee is gegooid en door de [nummer kotter] is opgevist. Op het moment bevonden beide vaartuigen zich binnen de territoriale wateren van Nederland. Uit het voorgaande volgt dat de MSC Krystal meerdere malen van buiten naar binnen de Nederlandse territoriale wateren is gevaren, zodat de cocaïne al binnen Nederlands grondgebied is geweest voordat het op de [nummer kotter] terecht kwam en naar Harlingen is gebracht.
Door de cocaïne binnen de Nederlandse territoriale wateren uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen, hebben verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland verder vervoerd. Om vast te kunnen stellen dat verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland hebben gebracht, ofwel verlengd hebben ingevoerd zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, moet blijken dat zij wisten dat de cocaïne betrekkelijk kort voor het opvissen binnen het grondgebied van Nederland was gebracht.
Gelet op het feit dat de cocaïne op een bepaald tijdstip op een bepaalde locatie in het kielzog van een containerschip uit de zee moest worden opgevist en naar het Nederlandse vasteland moest worden gebracht, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de cocaïne betrekkelijk kort vóór dat tijdstip van buiten Nederland naar die locatie binnen Nederland is gebracht en dat verdachte en zijn mededaders dat ook wisten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat cocaïne veelvuldig door containerschepen vanuit Zuid-Amerika naar Europa wordt verscheept en dat deze vervolgens met kleinere vaartuigen aan land wordt gebracht. Het door de verdediging geschetste alternatief scenario, dat de zee op moest worden gegaan om daar iets op te vissen dat uit Nederland afkomstig was of al langer dan betrekkelijk kort in Nederland aanwezig was om vervolgens naar het Nederlandse vasteland te brengen, is dan ook volstrekt onaannemelijk. Dat de MSC Krystal tussendoor nog de haven van Rotterdam heeft aangedaan maakt dit oordeel niet anders, aangezien de rechtbank het volstrekt onaannemelijk acht dat de cocaïne in Rotterdam aan boord van de MSC Krystal is gebracht. Immers valt niet in te zien waarom cocaïne in Nederland aan boord van een uit Brazilië afkomstig schip zou worden gebracht, om vervolgens binnen de Nederlandse wateren weer overboord te worden gezet en met een vissersschip weer naar het Nederlandse vasteland te worden gebracht.
Door de cocaïne op dat tijdstip op die locatie uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen wisten verdachte en zijn mededaders dat zij de cocaïne daarmee binnen Nederland verder zouden vervoeren zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, waarmee zij zich schuldig hebben gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet vast hoeft komen te staan.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
[medeverdachte 2] heeft, hoewel hij niet met de [nummer kotter] is meegegaan, wel mogelijk gemaakt om de cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen door zijn schip ter beschikking te stellen en hij heeft [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] over gehaald om daarbij als respectievelijk schipper en bemanningslid op te treden en in die rol de cocaïne uit zee te halen. [medeverdachte 2] stond vervolgens klaar op de kade om de [nummer kotter] na het transport weer op te wachten.
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn op 9 juni 2017 gezamenlijk met de viskotter [nummer kotter] uitgevaren om cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen. Daarbij is door [medeverdachte 4] als schipper en door [medeverdachte 3] als bemanningslid opgetreden. [medeverdachte 1] heeft op 10 juni 2017 met behulp van een door hem meegebrachte portofoon in contact gestaan met één of meerdere personen, die de cocaïne vanaf de MSC Krystal overboord heeft/hebben gezet en de exacte locatie van de cocaïne in zee heeft bepaald met behulp van door hem speciaal daarvoor meegebrachte apparatuur. Vervolgens is [medeverdachte 4] met de [nummer kotter] tegen de tassen met cocaïne aan gaan liggen en zijn die tassen aan boord getrokken en in een watertank verstopt. Daarna zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] teruggevaren naar de haven van Harlingen. De rol van [verdachte] in dit geheel van samenwerking acht de rechtbank als die van uitvoerder van het transport. Hij is anders dan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] (die door [medeverdachte 2] zijn geregeld) direct door de organisatie ingezet om mee te gaan op het schip om samen met de anderen de cocaïne aan boord te brengen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] ,en [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland verder vervoeren van de cocaïne.
Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.4.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 10 juni 2017 te Harlingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft vervoerd, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 261 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen ongeveer 261 kilogram cocaïne verder binnen het grondgebied van Nederland verspreid. Uitgaande van de waarde in het handelsverkeer per kilo van ongeveer € 30.000,- (zo blijkt uit openbare bronnen) bedraagt de waarde van de in onderhavige zaak in beslag genomen cocaïne meer dan zeven-en-een-half-miljoen euro. De stof cocaïne vormt een gevaar voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat - gelet op het zeer lucratieve karakter ervan - gepaard met zware criminaliteit en ondermijning van de rechtstaat.
Kennelijk louter uit geldelijk gewin heeft verdachte zich door het criminele samenwerkingsverband dat het transport heeft georganiseerd laten inschakelen om een grote hoeveelheid cocaïne op zee op te vissen en naar het vasteland te brengen. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht heeft als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 6 jaren vastgesteld in geval van invoer van meer dan 20 kilogram in georganiseerd verband. Enerzijds rechtvaardigt de hoeveelheid van 261 kilogram een hogere gevangenisstraf dan hiervoor genoemd. Anderzijds bevat het dossier te weinig aanknopingspunten voor het oordeel dat [verdachte] zelf onderdeel is van een crimineel samenwerkingsverband. Anders dan de officier van justitie beschouwt de rechtbank de rol van verdachte als meer omvattend dan louter ondersteunend. Gelet op de verklaring van [medeverdachte 2] over het inschakelen van [verdachte] en zijn eigen verklaring is het hoogst waarschijnlijk dat verdachte direct in contact heeft gestaan met de organisatoren van het betreffende cocaïnetransport. Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met de oplegging van de door de officier van justitie gevorderde straf en zal [verdachte] worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 5, van de Opiumwet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
APPLE Iphone7 V-02.01.001
V-02.01.001 in zwart lederhoes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J. Edgar en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2018.