4.4.1.Overwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 3]
, feitelijk mede-eigenaar van de kotter [viskotter] , heeft zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde cocaïnetransport bekend. Hij is naar eigen zeggen enkele weken vóór 10 juni 2017 door twee mannen gevraagd om cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 300.000,-. Hoewel hij eerst niet wilde, is hij uiteindelijk met dit voorstel akkoord gegaan, naar eigen zeggen omdat hij en zijn gezin bedreigd werden. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] op 7 juni 2017 [verdachte] gevraagd om als schipper van de [viskotter] cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 200.000,-, waarmee [verdachte] instemde. Op 9 juni 2017 vroeg [medeverdachte 3] het vaste bemanningslid [medeverdachte 4] om mee te helpen met het opvissen van cocaïne uit zee in ruil voor € 25.000,-. [medeverdachte 4] is hiermee akkoord gegaan. [medeverdachte 3] zegt te weten hoe en door wie [medeverdachte 2] is geregeld, maar wil daar verder niets over verklaren. Volgens [medeverdachte 3] ging [medeverdachte 1] mee voor de communicatie aan boord.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 3] geloofwaardig om de volgende redenen. [medeverdachte 3] heeft vanaf zijn tweede verklaring, afgelegd op 13 juni 2017, duidelijk en consistent verklaard. Zijn verklaringen worden voorts ondersteund door de verklaring van [naam 3] dat [medeverdachte 3] hem heeft verteld dat [medeverdachte 3] de [viskotter] wilde gebruiken voor een cocaïnetransport. Daarnaast is er het tactisch bewijs , bestaande uit onder meer [medeverdachte 3] ’ zoektocht in Den Oever om iemand te regelen om de cocaïne uit het water te halen - hetgeen bevestigd wordt door de historische gegevens van zijn telefoon- alsmede de observaties op 9 en 10 juni 2017 die eveneens stroken met de verklaring van [medeverdachte 3] . Ook [verdachte] bevestigt dat hij inderdaad door [medeverdachte 3] is gevraagd voor een transport. De rechtbank ziet voorts geen reden waarom [medeverdachte 3] [verdachte] ‘erbij zou lappen’, nu hij een goede verstandhouding had met [verdachte] . [medeverdachte 3] had derhalve geen belang om [verdachte] ten onrechte te beschuldigen, te meer nu hij ook zichzelf belast. Dat [medeverdachte 3] heeft geweigerd over bepaalde personen (nader) te verklaren, doet aan zijn geloofwaardigheid niet af. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [verdachte] ruim voor het vertrek uit de haven wist dat hij cocaïne uit zee zou gaan opvissen.
De gang van zaken rondom het transport van 10 juni 2017
Uit een observatie op 9 juni 2017 blijkt dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 1] ophaalt van een parkeerplaats te Harlingen, waar [medeverdachte 1] door [naam 1] naartoe is gebracht. [medeverdachte 1] heeft twee zwarte tassen bij zich, waarvan één is voorzien van de opdruk: ‘The North Face’. Deze tassen vertonen sterke gelijkenis met de later bij de cocaïne aangetroffen tassen. In de North Face tas zat een gele ENOS koffer (reddingsapparatuur om de positie van een duiker mee te kunnen bepalen) en in de zwarte rugtas zat een satteliettelefoon, een portofoon, twee verrekijkers en een nachtlamp. [medeverdachte 3] brengt [medeverdachte 1] naar de [viskotter] . [medeverdachte 1] gaat aan boord om 21.01 uur. [medeverdachte 3] vertrekt weer met de auto en neemt [naam 3] mee als passagier.
Om 21:29 uur wordt een onbekende persoon met een tas door een Audi A6 afgezet bij de [viskotter] . Deze persoon gaat aan boord. Om 22:14 uur vaart de [viskotter] uit.
Op 10 juni 2017 om 05:00 of 06:00 uur komt de [viskotter] aan op de gebruikelijke visgronden op de Noordzee binnen de Nederlandse territoriale wateren, alwaar gedaan wordt alsof er wordt gevist. Die ochtend bericht [verdachte] [medeverdachte 3] dat er motorproblemen zijn, zijnde de vooraf tussen hen afgesproken verklaring voor de voor een “normale” vistocht ongebruikelijk snelle terugkeer naar de haven. [verdachte] heeft verklaard dat vervolgens één van de bemanningsleden tegen hem zei dat de [viskotter] zich om 15:05 uur op bepaalde coördinaten moest bevinden. Op dat tijdstip en op die locatie ziet [verdachte] iets drijven in zee. De kustwacht observeert op hetzelfde moment dat de [viskotter] in het spoor van het containerschip MCS Krystal vaart. [verdachte] ziet op dat moment vanuit de stuurhut de drie overige bemanningsleden (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ) op het dek. [verdachte] legt de [viskotter] stijf tegen datgene aan wat hij in het water ziet drijven. Dat blijken zwarte sporttassen te zijn. Het bemanningslid dat [verdachte] de coördinaten heeft doorgegeven trekt de sporttassen aan boord. Als de sporttassen op het dek liggen, is [verdachte] in de stuurhut en zijn de drie overige bemanningsleden ook op het dek aanwezig.
Vervolgens keert de [viskotter] terug naar de haven van Harlingen. Aldaar komen de FIOD en de Douane aan boord, alwaar vervolgens in het droge mangat in de machinekamer de natte tassen met daarin cocaïne worden aangetroffen, alsmede een rugzak en een tas met de opdruk ‘North face’, waarin zich voormelde apparatuur bevond.
Wetenschap verdachte van het werkelijke doel van de tocht
Gelet op voornoemde verklaringen van [medeverdachte 3] is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wist dat hij cocaïne ging opvissen en dat hij daarvoor € 200.000 zou krijgen. Een dergelijk groot bedrag wordt in de regel niet betaald voor de smokkel van sigaretten of softdrugs. Daarmee is derhalve sprake van vol opzet. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet precies wist wat hij moest gaan ophalen, maar dat wel door zijn hoofd is gegaan dat het om drugs of sigaretten ging. Toen [verdachte] de tassen in het water zag liggen dacht hij bij zichzelf “dit zijn geen sigaretten”. De rechtbank is daarom van oordeel dat zelfs al zou van de verklaring van [verdachte] moeten worden uitgegaan, sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank komt op grond van het verklaringen van [medeverdachte 3] echter tot het oordeel dat [verdachte] het volle opzet had op het opvissen van cocaïne.
Verlengde invoer
De MSC Krystal, op 27 mei 2017 vertrokken uit Brazilië, is op 7 juni 2017 via Nederlandse wateren in de haven van Antwerpen aangekomen om daar dezelfde dag te vertrekken met bestemming Rotterdam. In de ochtend van 10 juni 2017 is de MSC Krystal vanuit Rotterdam vertrokken waarna omstreeks 15.00 uur die dag de cocaïne op de afgesproken plaats in zee is gegooid en door de [viskotter] is opgevist. Op het moment bevonden beide vaartuigen zich binnen de territoriale wateren van Nederland. Uit het voorgaande volgt dat de MSC Krystal meerdere malen van buiten naar binnen de Nederlandse territoriale wateren is gevaren, zodat de cocaïne al binnen Nederlands grondgebied is geweest voordat het op de [viskotter] terecht kwam en naar Harlingen is gebracht.
Door de cocaïne binnen de Nederlandse territoriale wateren uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen, hebben verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland verder vervoerd. Om vast te kunnen stellen dat verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland hebben gebracht, ofwel verlengd hebben ingevoerd zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, moet blijken dat zij wisten dat de cocaïne betrekkelijk kort voor het opvissen binnen het grondgebied van Nederland was gebracht.
Gelet op het feit dat de cocaïne op een bepaald tijdstip op een bepaalde locatie in het kielzog van een containerschip uit de zee moest worden opgevist en naar het Nederlandse vasteland moest worden gebracht, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de cocaïne betrekkelijk kort vóór dat tijdstip van buiten Nederland naar die locatie binnen Nederland is gebracht en dat verdachte en zijn mededaders dat ook wisten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat cocaïne veelvuldig door containerschepen -vanuit Zuid-Amerika- naar Europa wordt verscheept en dat deze vervolgens met kleinere vaartuigen aan land wordt gebracht. Het door de verdediging geschetste alternatief scenario, dat de zee op moest worden gegaan om daar iets op te vissen dat uit Nederland afkomstig was of al langer dan betrekkelijk kort in Nederland aanwezig was en vervolgens naar het Nederlandse vasteland te brengen, is dan ook volstrekt onaannemelijk. Dat de MSC Krystal tussendoor nog de haven van Rotterdam heeft aangedaan maakt dit oordeel niet anders, aangezien de rechtbank het volstrekt onaannemelijk acht dat de cocaïne in Rotterdam aan boord van de MSC Krystal is gebracht. Immers valt niet in te zien waarom cocaïne in Nederland aan boord van een uit Brazilië afkomstig schip zou worden gebracht, om vervolgens binnen de Nederlandse wateren weer overboord te worden gezet en met een vissersschip weer naar het Nederlandse vasteland te worden gebracht.
Door de cocaïne op dat tijdstip op die locatie uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen wisten verdachte en zijn mededaders dat zij de cocaïne daarmee binnen Nederland verder zouden vervoeren zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, waarmee zij zich schuldig hebben gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet vast hoeft komen te staan.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
[medeverdachte 3] heeft, hoewel hij niet met de [viskotter] is meegegaan, wel mogelijk gemaakt om de cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen door zijn schip ter beschikking te stellen en hij heeft [verdachte] en [medeverdachte 4] over gehaald om daarbij als respectievelijk schipper en bemanningslid op te treden en in die rol de cocaïne uit zee te halen. [medeverdachte 3] stond vervolgens klaar op de kade om de [viskotter] na het transport weer op te wachten.
[verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op 9 juni 2017 gezamenlijk met de viskotter [viskotter] uitgevaren om cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen. Daarbij is door [verdachte] als schipper en door [medeverdachte 4] als bemanningslid opgetreden. De rechtbank houdt het ervoor dat [medeverdachte 1] op 10 juni 2017 met behulp van een door hem meegebrachte portofoon in contact heeft gestaan met één of meerdere personen, die de cocaïne vanaf de MSC Krystal overboord heeft/hebben gezet en de exacte locatie van de cocaïne in zee heeft bepaald met behulp van door hem speciaal daarvoor meegebrachte apparatuur. Vervolgens is [verdachte] met de [viskotter] tegen de tassen met cocaïne aan gaan liggen en zijn die tassen aan boord getrokken en in een watertank verstopt. Daarna zijn [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] teruggevaren naar de haven van Harlingen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland verder vervoeren van de cocaïne. [verdachte] had als schipper van de kotter een belangrijke taak. Hij kreeg € 200.000 voor het opvissen van de cocaïne, hij voer naar de coördinaten die hem door zijn medeverdachte waren doorgegeven en ging strak naast de tassen met cocaïne liggen. Daarmee heeft [verdachte] als schipper een belangrijke rol verricht in het plegen van het feit, waarbij hij gelet op het voorgaande nauw en bewust heeft samen gewerkt met de overige verdachten.
Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.4.2.De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 10 juni 2017 te Harlingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft vervoerd, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 261 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.