ECLI:NL:RBAMS:2018:3339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/997035-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van cocaïne

Op 16 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland vervoeren van cocaïne. De verdachte, geboren in 1975 en ingeschreven in Polen, was gedetineerd en betrokken bij een cocaïnetransport dat op 10 juni 2017 plaatsvond. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 26, 27 en 28 maart, 4 april en 2 mei 2018. De officier van justitie, mr. J. Plooij, heeft bewezenverklaring gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.J. Verbeek, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk ongeveer 261 kilogram cocaïne heeft vervoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte op de hoogte was van het werkelijke doel van de tocht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, en gelast de teruggave van in beslag genomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997035-17 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1975,
ingeschreven in Polen op het adres: [adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26, 27 en 28 maart 2018, 4 april 2018 en 2 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Plooij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Verbeek naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/997036-17), [medeverdachte 2] (13/997037-17), [medeverdachte 3] (13/997037-17) en [medeverdachte 4] (13/997033-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te Harlingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 261 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In het onderzoek 26TandemII was op basis van Ennetcomgegevens - de door politie ontsloten ‘PGP-berichten’- het vermoeden ontstaan dat [naam 1] zich samen met [naam 2] sinds 2015 bezig hield met het transport in verdovende middelen, waarbij ook de viskotter [viskotter] zou worden ingezet en waarbij ook de naam van [medeverdachte 3] en [naam 3] zijn genoemd. [naam 1] is stelselmatig geobserveerd, waarbij op 9 juni 2017 wordt gezien dat hij samen met [medeverdachte 1] naar Harlingen gaat, waar [medeverdachte 1] door [medeverdachte 3] naar de [viskotter] wordt gebracht. Om die reden is besloten de [viskotter] te ‘vlaggen’, dat wil zeggen te laten volgen door de kustwacht. De kotter [viskotter] was op vrijdag 9 juni 2017 in de avond uitgevaren vanuit de haven van Harlingen. Op grond van een verdachte beweging van de [viskotter] - de viskotter heeft even stilgelegen in het spoor van het uit Brazilië afkomstige containerschip de MSC Krystal - is besloten de viskotter [viskotter] te controleren.
Vast staat dat tijdens deze controle en de daarop volgende doorzoeking een hoeveelheid van 261 kilogram cocaïne is aangetroffen. Eveneens staat vast dat toen de [viskotter] op 9 juni 2017 de haven van Harlingen uitvoer om deze vervolgens op 10 juni 2017 weer binnen te varen, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 4] aan boord waren. De eigenaar van de [viskotter] , [medeverdachte 3] , stond op het moment van de controle van de [viskotter] op 10 juni 2017 op de kade.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, het medeplegen van invoer van cocaïne, op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat hij niet wist van het werkelijke doel van de tocht. Verdachte is meegevraagd en meegegaan om te vissen. De verklaringen van [medeverdachte 3] terzake dienen als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven, aangezien het volgens de raadsman onaannemelijk is dat [medeverdachte 3] vanuit het niets door onbekenden is gevraagd een cocaïnetransport te verzorgen, de verdeling van de beloning voor het transport vreemd voor komt, aannemelijk is dat [medeverdachte 3] financiële problemen heeft (gehad), bij eerdere cocaïnetransporten betrokken is geweest en cocaïnetransporten meegefinancierd heeft. Ook heeft [medeverdachte 3] zijn eigen burgerservicenummer doorgegeven via een PGP-telefoon, wat te denken geeft. Verder is het niet onaannemelijk dat [verdachte] als onwetende van het werkelijke doel van de tocht is meegenomen om geen argwaan te wekken en om het wettelijk vereiste minimum aantal bemanningsleden te halen. Daarbij was [verdachte] als Poolse werknemer extra afhankelijk van [medeverdachte 3] en wijst het doorbetalen van het loon van [verdachte] door [medeverdachte 3] op schuldgevoel bij [medeverdachte 3] . Nog daargelaten dat het door [medeverdachte 3] gestelde gesprek met [verdachte] op de kade, vlak voor het vertrek van de [viskotter] , nooit heeft plaatsgevonden en ook niet is waargenomen door het observatieteam, heeft [medeverdachte 3] ook gelet op de observaties geen tijd gehad om [verdachte] van het werkelijke doel van de tocht op de hoogte te stellen bij het afzetten van [naam 3] en [medeverdachte 4] bij het schip en vóórdat hij [medeverdachte 1] ging ophalen. De telefoon van [medeverdachte 3] straalde om 20:21 uur nog een mast in Arum aan, terwijl het 18 minuten duurt om van Arum, via de kotter in de haven van Harlingen, naar de parkeerplaats te rijden, waar hij [medeverdachte 1] heeft opgehaald en waar hij volgens de politieobservanten om 20:38 uur - dus al na 17 minuten - aankomt.
Ook de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] dat hij op dek is geweest toen de tassen aan boord werden gebracht zijn onbetrouwbaar, omdat verdachte stelt toen niet aan dek te zijn geweest.
Voorts stelt de verdediging dat de ten laste gelegde invoer van cocaïne niet bewezen kan worden, omdat de cocaïne niet door verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, maar binnen de territoriale wateren uit zee is opgevist. Evenmin is sprake van verlengde invoer, aangezien niet blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad dat de cocaïne vlak daarvoor binnen Nederland was gebracht, zodat niet blijkt dat verdachte opzet op verlengde invoer heeft gehad. Het is immers heel goed mogelijk dat de cocaïne in de haven van Rotterdam aan boord van de MSC Krystal is gebracht.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Overwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 3]
, feitelijk mede-eigenaar van de kotter [viskotter] , heeft zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde cocaïnetransport bekend. Hij is naar eigen zeggen enkele weken vóór 10 juni 2017 door twee mannen gevraagd om cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 300.000,-. Hoewel hij eerst niet wilde, is hij uiteindelijk met dit voorstel akkoord gegaan, naar eigen zeggen omdat hij en zijn gezin bedreigd werden. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] op 7 juni 2017 [medeverdachte 4] gevraagd om als schipper van de [viskotter] cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 200.000,-, waarmee [medeverdachte 4] instemde. Op 9 juni 2017 vroeg [medeverdachte 3] het vaste bemanningslid [verdachte] om mee te helpen met het opvissen van cocaïne uit zee in ruil voor € 25.000,-. [verdachte] is hiermee akkoord gegaan. [medeverdachte 3] zegt te weten hoe en door wie [medeverdachte 2] is geregeld, maar wil daar verder niets over verklaren. Volgens [medeverdachte 3] ging [medeverdachte 1] , die hij heeft opgehaald en naar de [viskotter] heeft gebracht, mee voor de communicatie aan boord.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 3] geloofwaardig om de volgende redenen. [medeverdachte 3] heeft vanaf zijn tweede verklaring, afgelegd op 13 juni 2017, duidelijk en consistent verklaard. Zijn verklaringen worden voorts ondersteund door de verklaring van [naam 3] dat [medeverdachte 3] hem heeft verteld dat [medeverdachte 3] de [viskotter] wilde gebruiken voor een cocaïnetransport, en door het tactisch bewijs in het dossier, bestaande uit onder meer zijn zoektocht in Den Oever om iemand te regelen om de cocaïne uit het water te halen hetgeen bevestigd wordt door de historische gegevens van zijn telefoon. Daarnaast bevestigen de observaties van 9 en 10 juni 2017 de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij [medeverdachte 1] bij de brandweerkazerne heeft opgehaald en naar de [viskotter] heeft gebracht. Ook [medeverdachte 4] bevestigt dat hij inderdaad door [medeverdachte 3] is gevraagd voor een transport. Dat [medeverdachte 3] heeft geweigerd over bepaalde personen (nader) te verklaren, doet aan zijn geloofwaardigheid niet af.
De gang van zaken rondom het transport van 10 juni 2017
Uit een observatie op 9 juni 2017 blijkt dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 1] ophaalt van een parkeerplaats te Harlingen, waar [medeverdachte 1] door [naam 1] naartoe is gebracht. [medeverdachte 1] heeft twee zwarte tassen bij zich, waarvan één is voorzien van de opdruk: ‘The North Face’. Deze tassen vertonen sterke gelijkenis met de later bij de cocaïne aangetroffen tassen. In de North Face tas zat een gele ENOS koffer (reddingsapparatuur om de positie van een duiker mee te kunnen bepalen) en in de zwarte rugtas zat een satteliettelefoon, een portofoon, twee verrekijkers en een nachtlamp. [medeverdachte 3] brengt [medeverdachte 1] naar de [viskotter] . [medeverdachte 1] gaat aan boord om 21.01 uur. [medeverdachte 3] vertrekt weer met de auto en neemt [naam 3] mee als passagier.
Om 21:29 uur wordt een onbekende persoon met een tas door een Audi A6 afgezet bij de [viskotter] . Deze persoon gaat aan boord. Om 22:14 uur vaart de [viskotter] uit.
Op 10 juni 2017 om 05:00 of 06:00 uur komt de [viskotter] aan op de gebruikelijke visgronden op de Noordzee binnen de Nederlandse territoriale wateren, alwaar gedaan wordt alsof er wordt gevist. Die ochtend bericht [medeverdachte 4] [medeverdachte 3] dat er motorproblemen zijn, zijnde de vooraf tussen hen afgesproken verklaring voor de voor een “normale” vistocht ongebruikelijk snelle terugkeer naar de haven. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat vervolgens één van de bemanningsleden tegen hem zei dat de [viskotter] zich om 15:05 uur op bepaalde coördinaten moest bevinden. Op dat tijdstip en op die locatie ziet [medeverdachte 4] iets drijven in zee. De kustwacht observeert op hetzelfde moment dat de [viskotter] in het spoor van het containerschip MCS Krystal vaart. [medeverdachte 4] ziet op dat moment vanuit de stuurhut de drie overige bemanningsleden (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] ) op het dek. [medeverdachte 4] legt de [viskotter] stijf tegen datgene aan wat hij in het water ziet drijven. Dat blijken zwarte sporttassen te zijn. Het bemanningslid dat [medeverdachte 4] de coördinaten heeft doorgegeven trekt de sporttassen aan boord. Als de sporttassen op het dek liggen, is [medeverdachte 4] in de stuurhut en zijn de drie overige bemanningsleden ook op het dek aanwezig.
Vervolgens keert de [viskotter] terug naar de haven van Harlingen. Aldaar komen de FIOD en de Douane aan boord, alwaar vervolgens in het droge mangat in de machinekamer de natte tassen met daarin cocaïne worden aangetroffen, alsmede een rugzak en een tas met de opdruk ‘North face’, waarin zich voormelde apparatuur bevond.
Wetenschap verdachte van het werkelijke doel van de tocht
De stelling dat het gelet op de bevindingen betreffende de telefoon van [medeverdachte 3] onmogelijk is dat hij [verdachte] op de kade heeft geroepen, volgt de rechtbank niet. Het tijdsbestek is weliswaar beperkt, maar volgens [medeverdachte 3] betrof het een kort gesprek en heeft hij zich niet aan de snelheidslimiet gehouden, zodat hij er minder lang over gedaan heeft om bij de [viskotter] te komen dan de verdediging stelt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen van [medeverdachte 3] , te meer omdat hij hiermee ook zichzelf belast. Dat het observatieteam, waarvan niet bekend is waar en op welke afstand deze zich bevond, het gesprek op de kade niet heeft waargenomen doet daar niet aan af.
Tegenover de verklaring van [medeverdachte 3] staat de verklaring van verdachte dat hij gewoon mee ging vissen en dat de [viskotter] eerder terugging naar de haven in verband met motorproblemen. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. Zowel [medeverdachte 3] als [naam 3] weerspreken dat er gevist zou worden en dat sprake was van motorproblemen. Bovendien wordt de verklaring van verdachte dat hij lag te slapen op het moment dat de tassen met cocaïne aan boord van de [viskotter] werden gehesen weersproken door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , die beiden hebben verklaard dat de Pool op dat moment op het dek was. Niet valt in te zien om welke reden deze verklaring van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] onbetrouwbaar zou zijn, enkel omdat zij beiden anders verklaren dan verdachte.
Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang. De viskotter [viskotter] is op 9 juni 2017 uitgevaren met als enig doel het opvissen van cocaïne uit zee om het vervolgens op te vissen en naar Harlingen te brengen. Omdat er niet (ook) gevist zou worden, bestond er ook geen enkele aanleiding om een visser mee te nemen die niet op de hoogte was van het werkelijke doel van de tocht. Sterker nog, door een niet ingewijde onwetende mee te nemen, zou het afbreukrisico van de missie juist flink toenemen. Aangezien uit de beelden van het schip blijkt dat het schip niet groot is, zou een onwetende visser die aan dek is goed kunnen meekrijgen dat er tassen uit het water worden opgevist en op het schip worden verborgen. Het zou hem in ieder geval opvallen dat er niet gevist wordt, waardoor hij ook niets verdient, aangezien vissers een percentage van de opbrengst van de vangst na aftrek van kosten als loon betaald krijgen. De kans dat een onwetende visser deze bevindingen met anderen, waaronder de politie zou delen is daarmee reëel. Ten slotte ziet de rechtbank niet in welk belang om verdachte, die door [medeverdachte 3] ter terechtzitting is omschreven als een geweldige werknemer, valselijk te belasten, terwijl hij ook zichzelf belast. Hij heeft [verdachte] hoog zitten, betaalde tijdens zijn detentie nog loon door en zou hem ook weer in dienst nemen, heeft [medeverdachte 3] verklaard. Dat sprake zou zijn van schuldgevoel aan de zijde van [medeverdachte 3] is niet onaannemelijk, echter dat dit schuldgevoel voortvloeit uit het door [medeverdachte 3] valselijk beschuldigen van verdachte blijkt nergens uit.
Ook gelet op deze overwegingen hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte, dat hij is meegegaan om te vissen en niet wist van het werkelijke doel van de tocht.
Dit leidt tot de conclusie dat [verdachte] wist van het werkelijke doel van de tocht, daarmee heeft ingestemd vlak na het afzetten van [naam 3] en [medeverdachte 4] en dus opzet had op het opvissen van cocaïne.
Verlengde invoer
De MSC Krystal is op 27 mei 2017 vertrokken uit Brazilië, is op 7 juni 2017 via Nederlandse wateren in de haven van Antwerpen aangekomen om daar dezelfde dag te vertrekken met bestemming Rotterdam. In de ochtend van 10 juni 2017 is de MSC Krystal vanuit Rotterdam vertrokken waarna omstreeks 15.00 uur die dag de cocaïne op de afgesproken plaats in zee is gegooid en door de [viskotter] is opgevist. Op het moment bevonden beide vaartuigen zich binnen de territoriale wateren van Nederland. Uit het voorgaande volgt dat de MSC Krystal meerdere malen van buiten naar binnen de Nederlandse territoriale wateren is gevaren, zodat de cocaïne al binnen Nederlands grondgebied is geweest voordat het op de [viskotter] terecht kwam en naar Harlingen is gebracht.
Door de cocaïne binnen de Nederlandse territoriale wateren uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen, hebben verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland verder vervoerd. Om vast te kunnen stellen dat verdachte en de medeverdachten de cocaïne binnen Nederland hebben gebracht, ofwel verlengd hebben ingevoerd zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, moet blijken dat zij wisten dat de cocaïne betrekkelijk kort voor het opvissen binnen het grondgebied van Nederland was gebracht.
Gelet op het feit dat de cocaïne op een bepaald tijdstip op een bepaalde locatie in het kielzog van een containerschip uit de zee moest worden opgevist en naar het Nederlandse vasteland moest worden gebracht, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de cocaïne betrekkelijk kort vóór dat tijdstip van buiten Nederland naar die locatie binnen Nederland is gebracht en dat verdachte en zijn mededaders dat ook wisten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat cocaïne veelvuldig door containerschepen vanuit Zuid-Amerika naar Europa wordt verscheept en dat deze vervolgens met kleinere vaartuigen aan land wordt gebracht. Het door de verdediging geschetste alternatief scenario, dat de zee op moest worden gegaan om daar iets op te vissen dat uit Nederland afkomstig was of al langer dan betrekkelijk kort in Nederland aanwezig was om vervolgens naar het Nederlandse vasteland te brengen, is dan ook volstrekt onaannemelijk. Dat de MSC Krystal tussendoor nog de haven van Rotterdam heeft aangedaan maakt dit oordeel niet anders, aangezien de rechtbank het volstrekt onaannemelijk acht dat de cocaïne in Rotterdam aan boord van de MSC Krystal is gebracht. Immers valt niet in te zien waarom cocaïne in Nederland aan boord van een uit Brazilië afkomstig schip zou worden gebracht, om vervolgens binnen de Nederlandse wateren weer overboord te worden gezet en met een vissersschip weer naar het Nederlandse vasteland te worden gebracht.
Door de cocaïne op dat tijdstip op die locatie uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen wisten verdachte en zijn mededaders dat zij de cocaïne daarmee binnen Nederland verder zouden vervoeren zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, waarmee zij zich schuldig hebben gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet vast hoeft komen te staan.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
[medeverdachte 3] heeft, hoewel hij niet met de [viskotter] is meegegaan, wel mogelijk gemaakt om de cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen door zijn schip ter beschikking te stellen en hij heeft [medeverdachte 4] en [verdachte] over gehaald om daarbij als respectievelijk schipper en bemanningslid op te treden en in die rol de cocaïne uit zee te halen. [medeverdachte 3] stond vervolgens klaar op de kade om de [viskotter] na het transport weer op te wachten.
[medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op 9 juni 2017 gezamenlijk met de viskotter [viskotter] uitgevaren om cocaïne uit zee op te vissen en naar Harlingen te brengen. Daarbij is door [medeverdachte 4] als schipper en door [verdachte] als bemanningslid opgetreden. [medeverdachte 1] heeft op 10 juni 2017 met behulp van een door hem meegebrachte portofoon in contact gestaan met één of meerdere personen, die de cocaïne vanaf de MSC Krystal overboord heeft/hebben gezet en de exacte locatie van de cocaïne in zee heeft bepaald met behulp van door hem speciaal daarvoor meegebrachte apparatuur. Vervolgens is [medeverdachte 4] met de [viskotter] tegen de tassen met cocaïne aan gaan liggen en zijn die tassen aan boord getrokken en in een watertank verstopt. Daarna zijn [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] teruggevaren naar de haven van Harlingen. De rol van [verdachte] in dit geheel van samenwerking acht de rechtbank als die van uitvoerder van het transport. Hij is door [medeverdachte 3] geregeld om mee te gaan op het schip om samen met de anderen de cocaïne aan boord te brengen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland verder vervoeren van de cocaïne.
Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.4.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 10 juni 2017 te Harlingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft vervoerd, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 261 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Strafmaatverweer verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de slechts zeer kleine rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen ongeveer 261 kilogram cocaïne verder binnen het grondgebied van Nederland verspreid. Uitgaande van de waarde in het handelsverkeer per kilo van ongeveer € 30.000,- (zo blijkt uit openbare bronnen) bedraagt de waarde van de in onderhavige zaak in beslag genomen cocaïne meer dan zeven-en-een-half-miljoen euro. De stof cocaïne vormt een gevaar voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat - gelet op het zeer lucratieve karakter ervan - gepaard met zware criminaliteit en ondermijning van de rechtstaat.
Verdachte heeft louter uit geldelijk gewin een belangrijke rol gespeeld bij de invoer van de cocaïne door als bemanningslid van de [viskotter] op te treden, waarover hij geen enkele openheid van zaken heeft gegeven. Integendeel, verdachte heeft volhard in zijn ontkenning.
Daar staat tegenover dat uit het dossier niet volgt dat hij deel uitmaakt van het criminele samenwerkingsverband dat het transport heeft georganiseerd. Verder is verdachte uit Polen naar Harlingen gekomen om geld te verdienen met vissen en is hem pas vlak vóór het vertrek verteld dat er niet gevist zou worden, hetgeen derving van inkomsten betekende als hij niet op het voorstel van [medeverdachte 3] zou zijn ingegaan. Ook is verdachte zich zeer bewust van zijn makkelijke vervangbaarheid als Poolse werknemer op oproepbasis, zodat goed mogelijk is dat hij zich minder vrij heeft gevoeld om te weigeren dan hij was. De rechtbank stelt voorop dat dit de strafbaarheid van zijn verkeerde keuze niet wegneemt, maar zal het voorgaande wel meewegen in de strafmaat.

9.Beslag

9.1.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht geen beslissing te nemen met betrekking tot de in beslag genomen laptop, usb-stick, iWatch en iPhone 7. Het is nog niet gelukt toegang te krijgen tot de laptop, de usb-stick en de iWatch en nader onderzoek daaraan is wenselijk. De iPhone 7 behoort toe aan medeverdachte [medeverdachte 4] en zal aan hem worden teruggegeven, zodat de rechtbank ook daarover geen beslissing hoeft te geven. De iPhone 6 is al uitgelezen en kan aan verdachte worden teruggegeven.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte steeds heeft meegewerkt aan het onderzoek, dat hem nooit is gevraagd om zijn medewerking te verlenen aan het ontsluiten van de laptop, usb-stick en iWatch en dat het in strijd is met de goede procesorde om dit nu alsnog te doen, zodat deze goederen aan hem moeten worden teruggegeven.
9.3.
Oordeel rechtbank
Nu de zaak in eerste aanleg met dit vonnis tot een einde is gekomen, is de rechtbank - ex artikel 353 van Wetboek van Strafvordering - gehouden een van de in dat artikel genoemde beslissingen te nemen op het beslag. De enige rechtens juiste beslissing die de rechtbank kan nemen betreffende de laptop, usb-stick en iWatch is teruggave aan de verdachte als rechthebbende. Hetzelfde geldt voor de iPhone 6. Ook hiervan wordt aan verdachte, als rechthebbende, de teruggave gelast. De rechtbank zal tevens de teruggave gelasten van de iPhone 7aan [medeverdachte 4] als rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 5, van de Opiumwet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Computer Kl:zwart
LENOVO-THINKPAD laptop V-04.01.001
V-04.01.001 zwarte laptop
2 1.00 STK USB-stick (memorykaart)
V-04.01.011
V-04.01.011 zwart en donker blauwe usb-stick
3 1.00 STK Computer Kl:zwart
I-WATCH V-04.01.002
V-04.01.002 zwarte I-Watch
4 1.00 STK Zaktelefoon Kl:roze
APPLE Iphone 6S V-04.02.001
V-04.02.001 met zwarte bumper
Gelast de teruggave aan [medeverdachte 4] van:
5 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
IPHONE 7 ZWART
Iphone 7 zwart opschrift selly (70329)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J. Edgar en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2018.