ECLI:NL:RBAMS:2018:3385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/846003-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtredingen van de Flora- en faunawet en Wet wapens en munitie

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doden van een wild zwijn, het onder zich hebben van beschermde diersoorten, en het voorhanden hebben van vuurwapens zonder jachtakte. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie en van het opzettelijk doden van een edelhert, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank heeft de voor verdachte gunstigere bepalingen van de Wet Natuurbescherming toegepast, aangezien deze wet na de feiten is gewijzigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er diverse wapens en munitie onttrokken aan het verkeer, omdat de verdachte geen jachtakte meer had. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op het gebrek aan respect voor de natuur en de verantwoordelijkheidszin van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/846003-17
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 3 mei 2018 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest op de zittingen van 17 en 18 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz (de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) in 2014 en 2015 heeft schuldig gemaakt aan
1.gedachtestreepje 1: het (opzettelijk) doden en/of verwonden van een edelhert en/of een reebok;
gedachtestreepje 2 primair: het (opzettelijk) doden, verwonden, vangen, bemachtigen en/of met het oog daarop opsporen van een wild zwijn en/of een wild zwijnen big en/of een vos
gedachtestreepje 2 subsidiair: medeplichtigheid daaraan;
2.het (opzettelijk) onder zich hebben en/of verkocht/afgeleverd hebben van dieren, eieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort;
3.het veroorzaken van pijn en/of letsel dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier benadelen, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was;
4.het in strijd met de voorwaarden waaronder hem een jachtakte was verleend, buiten de bergplaats bewaren van patronen;
5.het voorhanden hebben van een gasrevolver en/of een enkelloops kogelgeweer van categorie III van de Wet wapens en munitie;
6.het overdragen van een dubbelloops hagelgeweer van categorie III van de Wet wapens en munitie;
7.het deelnemen aan een criminele organisatie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming

De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak zijn er twee relevante wijzigingen. De eerste is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van de artikelen 9 Ffw (nu artikel 3.10 Wnb) en 13 Ffw (nu artikel 3.1, 3.2 en 3.38 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).
Daarnaast is het enkele onder zich hebben van vogels onder de Wnb niet langer strafbaar. Alleen het ‘onder zich hebben voor verkoop’ is in artikel 3.2 lid 1 van de Wnb strafbaar gesteld.
Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast. Dit aspect zal in dit vonnis terugkomen in hoofdstuk 6 ‘de strafbaarheid van de feiten’.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 21 november 2013 heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een anonieme brief ontvangen waarin stond vermeld dat een zekere “ [naam 1] ” op een wildbarbecue heeft verteld dat hij zijn jachtakte was kwijtgeraakt en dat hij sindsdien met een vriend stroopt. Op 29 september 2014 is een anonieme melding binnengekomen via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem dat de jachtakte van [medeverdachte 1] is ingetrokken en dat bekend is dat hij desondanks bijna dagelijks naar de Veluwe rijdt om te jagen. Uit een GBA-bevraging is de naam van medeverdachte [medeverdachte 1] naar voren gekomen en uit verder onderzoek blijkt dat zijn jachtakte inderdaad is ingetrokken en dat hij bekend staat onder de roepnaam “ [naam 1] ”. Hierop is het onderzoek 09Bosduif gestart, waarbij uiteindelijk verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling met vuurwapens hebben geschoten op beschermde diersoorten en/of dat zij deze dieren hebben gevangen. De meesten van hen hebben dit gedaan zonder dat zij in het bezit waren van een jachtakte. Daarnaast wordt een aantal van hen verweten dat zij wapens en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tot slot zouden een aantal verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het gestroopte wild te gebruiken voor de jaarlijkse wildbarbecue, die in 2015 voor de zesde keer zou plaatsvinden.
4.2
Overwegingen van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 7 - deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit wel het geval is, maar de raadsman stelt dat niet aan de juridische vereisten van een criminele organisatie wordt voldaan.
Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en geledingen.
In deze zaak is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het stropen en overdragen van wapens gebeurde weliswaar veelvuldig, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] vaak als initiatiefnemer optrad, maar het gebeurde steeds in wisselende samenstellingen en op verschillende manieren. Het waren losse handelingen van individuen die onderling geen regels of afspraken hadden. Voor zover er al enige samenwerking was, bijvoorbeeld door middel van het vormen van een WhatsApp-groep, dan zag deze samenwerking op de gezamenlijke organisatie van een jaarlijkse wildbarbecue. Het enkele feit dat individuen uit een groep – al dan niet gezamenlijk met andere groepsleden – misdrijven plegen betekent echter niet automatisch dat het oogmerk van die groep ook gericht is op het plegen van die of andere misdrijven. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt bovendien onvoldoende dat het gezamenlijke stropen hoofdzakelijk werd gedaan ter bevoorrading van de wildbarbecue. Kortom, de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1
Vrijspraak ten aanzien van gedachtestreepje 1 - doden edelhert / verwonden reebok
In telefoongesprekken heeft verdachte gezegd dat hij op de Heetweg opzettelijk een reebok heeft aangereden. In zijn auto zit een deuk die hierdoor volgens hem is ontstaan. Verdachte heeft in het opsporingsonderzoek en op zitting steeds verklaard dat hij niet expres, maar per ongeluk tegen het dier is aangereden doordat hij te hard reed en het niet kon ontwijken. Wat hij daarover over de telefoon zei, was niet meer dan stoere praat.
De rechtbank kan dit niet uitsluiten want meer bewijs ontbreekt voor het opzettelijk raken met de auto van het dier. Het dier is niet teruggevonden en aan de auto is geen technisch onderzoek gedaan. Hoe groot de kans was dat hij door te hard rijden tegen het dier zou aanrijden, kan evenmin worden vastgesteld.
Dat betekent dat het (voorwaardelijk) opzet op het doden of verwonden van de reebok niet kan worden bewezen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het culpoos doden of verwonden van een dier inmiddels niet meer strafbaar is. Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van dit onderdeel.
Voor het doodschieten van het edelhert is geen ander bewijs dan dat verdachte over de telefoon heeft gezegd dat hij dat heeft gedaan. Verdachte heeft dit op zitting ontkend. Bij gebrek aan steunbewijs zijn louter de tapgesprekken onvoldoende om het doodschieten van dit edelhert bewezen te verklaren. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van het doodschieten van een edelhert.
Ten aanzien van gedachtestreepje 2 – doden wild zwijn/ zwijnen big / vos
De rechtbank leidt uit het dossier en de verklaring van verdachte op de zitting af dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een wild zwijn heeft doodgeschoten. Van tevoren hebben zij het plan gemaakt om een rondje te gaan rijden, wat betekent dat zij op pad gingen om dieren te doden. Verdachte zat als bestuurder met medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto. Vanuit de auto heeft [medeverdachte 1] toen het wilde zwijn dood geschoten. Het medeplegen wordt dan ook bewezen verklaard.
Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 1] ook nog een big en een vos doodgeschoten. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte ook hierbij betrokken is geweest. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het medeplegen van het doden van een big en een vos.
Ten aanzien van feit 2
Gedachtestreepje 1 – het onder zich hebben van eieren
Bij verdachte zijn tijdens een doorzoeking [1] twee kievitseieren in zijn schuur gevonden. Dat verdachte kievitseieren onder zich had, kan dan ook bewezen worden.
Gedachtestreepje 5 – onder zich hebben van konijnen en duiven
In de vriezer van verdachte zijn konijnen en duiven aangetroffen. Met betrekking tot deze konijnen en duiven is door de verdediging aangevoerd, dat deze afkomstig waren van de legale jacht. De rechtbank verwerpt het verweer. Uit de tapgesprekken [2] tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] komt naar voren dat [medeverdachte 1] zegt dat hij nog een rondje gaat rijden, omdat [naam 2] konijnen nodig heeft. In een tweede tapgesprek vraagt verdachte hoeveel konijnen [medeverdachte 1] de vorige keer had. Gelet op deze tapgesprekken kan het dan ook niet anders dan dat verdachte wist dat de konijnen en duiven geen legale herkomst hadden, maar door [medeverdachte 1] zijn geschoten. Verdachte was er immers ook van op de hoogte dat [medeverdachte 1] geen jachtakte had. Gelet hierop heeft hij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze dieren door [medeverdachte 1] waren gestroopt. Het opzettelijk onder zich hebben van konijnen en duiven wordt dan ook bewezen geacht.
Ten aanzien van feit 3 – dierenmishandeling
Zoals hiervoor bij gedachtestreepje 1 van feit 1 al is besproken wordt verdachte vrijgesproken van het doodschieten van een edelhert vanwege gebrek aan bewijs. Gelet op die vrijspraak wordt verdachte ook vrijgesproken van dierenmishandeling ten aanzien van het edelhert.
Dit is anders ten aanzien van de reebok. Verdachte heeft immers bekend dat hij een reebok heeft aangereden. Verdachte heeft hier vervolgens geen melding van gemaakt. Omdat voor een opzettelijke overtreding van artikel 2.1 van de Wet Dieren kleurloos opzet [3] voldoende is en het dus niet uitmaakt of verdachte op de hoogte was van de meldplicht, kan de dierenmishandeling ten aanzien van de reebok bewezen worden.
Gedeeltelijke vrijspraak van feit 5 - het voorhanden hebben van een enkelloops kogelgeweer
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het bezit van het enkelloops kogelgeweer, omdat verdachte niet wist dat [medeverdachte 1] dit geweer in zijn schuur had gelegd. Die verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] en de bevinding dat het geweer verstopt lag achter een hoge stapel bierkratten en makkelijk over het hoofd kon worden gezien. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het kogelgeweer. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het voorhanden hebben van het kogelgeweer.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.opzettelijk een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood, immers heeft hij:
2.
primair: op 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek) tezamen en in vereniging met een ander een wild zwijn gedood;
2.tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk dieren en eieren en producten van dieren, behorende tot beschermde inheemse diersoorten, te weten:
1. omstreeks 20 maart 2015, te Kootwijkerbroek twee eieren van een kievit en
2. in de periode van 10 juni 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met anderen, een wild zwijn en
3. in de periode van 8 juni 2015 tot en met 23 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met een ander, een big van een wildzwijn en
4. in de periode van 27 juni 2015 tot en met 18 augustus 2015 te Kootwijkerbroek holenduiven,
onder zich heeft gehad
en
5.in de periode van 17 juni 2015 tot en met 14 juli 2015 te Kootwijkerbroek, konijnen en duiven onder zich heeft gehad;
3.op 5 juni 2015 te Kootwijk zonder redelijk doel de gezondheid of het welzijn van het dier heeft benadeeld, immers heeft hij:
2. niet gemeld dat hij een reebok met zijn auto heeft aangereden;
4.op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek heeft gehandeld in strijd met een krachtens artikel 6 van de Wet wapens en munitie vastgesteld voorschrift, verbonden aan de in artikel 26 van die wet genoemde en op 27 maart 2012 aan hem afgegeven jachtakte, aangezien ongeveer 265 patronen in strijd met voorschrift 4 buiten de bergplaats werden bewaard;
5.
op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek een wapen van categorie III onder 1, te weten een (gas)revolver (merk Rohm, kaliber 6mm) voorhanden heeft gehad;
6.
in de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

Nu de hiervoor genoemde feiten bewezen zijn, is de volgende vraag of deze bewezen verklaarde feiten volgens de wet ook strafbaar zijn.
Ten aanzien van gedachtestreepje 4 en 5 van feit 2 - het onder zich hebben van (holen)duiven
Zoals hiervoor in hoofdstuk 4 al is genoemd, is op grond van de Wnb het enkele onder zich hebben van vogels niet langer strafbaar. Op grond van artikel 1 lid 2 Sr wordt verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging van het onder zich hebben van holenduiven (gedachtestreepje 4 van feit 2) en het onder zich hebben van duiven (gedachtestreepje 5 van feit 2).
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is voor deze feiten niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest, met bevel, voor het geval dat hij de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Ten aanzien van het door hen onder feit 4 bewezen geachte dient verdachte te worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van acht dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Daarnaast heeft hij gevraagd of in de strafmaat rekening kan worden gehouden met verdachtes persoonlijke omstandigheden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft met een ander een wild zwijn gedood. Daarnaast heeft hij ook konijnen en een big van een wild zwijn onder zich gehad. Deze big heeft hij vetgemest. Verder heeft hij niet gemeld dat hij een reebok heeft aangereden met zijn auto. Verdachte heeft door zo te handelen onvoldoende respect voor de natuur getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Daarnaast heeft verdachte in strijd met de voorwaarden waaronder hem een jachtakte was verleend, buiten de bergplaats 265 patronen bewaard. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat iedereen hier makkelijk bij kon. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gasrevolver in zijn auto en het overgedragen van een geweer aan een medeverdachte hoewel hij wist dat die ander geen jachtakte had.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 april 2018. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 17 augustus 2015. Dit betekent dat de zaak in beginsel in augustus 2017 afgerond had moeten zijn. Door de complexiteit van de zaak, de grootte van het onderzoek en de vele verdachten die bij het onderzoek betrokken zijn, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. Om die reden is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Desondanks zal de rechtbank in de strafmaat wel meewegen dat het voor de verdachte lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting stond.
De rechtbank houdt ook rekening met het volgende. Aangezien de jachtakte van verdachte is ingetrokken, mag hij geen wapens en munitie meer bezitten. De rechtbank kan dan ook niet anders dan deze goederen onttrekken aan het verkeer (zoals hierna in hoofdstuk 9 zal worden besproken). De rechtbank is zich ervan bewust dat deze goederen - met name de wapens - in het economische verkeer een aanzienlijke waarde (geschat op minstens € 6.000,-) vertegenwoordigen en zal hiermee in de strafmaat rekening houden door aan verdachte geen geldboete op te leggen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende straffen. Aan verdachte wordt voor de misdrijven een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Hiermee hoopt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke misdrijven. Daarnaast krijgt hij voor de misdrijven een taakstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, opgelegd. Als straf voor de overtreding (feit 4) wordt volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

9.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage II.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen met de nummers 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51 en 52 de onder 2, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Aangezien de jachtakte van verdachte is ingetrokken, mag verdachte geen wapens en munitie bezitten. De rechtbank kan dan ook niet anders dan deze goederen onttrekken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen goederen met de nummers 5, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 30, 37 en 43 kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Een relatie met de door verdachte gepleegde strafbare feiten kan niet worden vastgesteld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 6, 26, 31, 54, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 9 en 13 van de Ffw (oud), de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet Dieren en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart gedachtestreepje 4 en een deel van gedachtestreepje 5 van feit 2 niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het overige in rubriek 4.3 bewezene strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
en
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met een krachtens artikel 6 van de Wet wapens en munitie vastgesteld voorschrift.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van de feiten 1, 3, 5 en 6 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 5 en 6 tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Bepaalt ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Voorwerp 1, zijnde twee hagelpatronen, vallende onder goednummer D.02.01.001;
  • Voorwerp 2, zijnde vijf hagelpatronen, vallende onder goednummer D.03.03.003;
  • Voorwerp 3, zijnde twee hagelpatronen .22, vallende onder goednummer D.03.03.004;
  • Voorwerp 4, zijnde jachtgeweer, vallende onder goednummer D.04.01.001;
  • Voorwerp 6, zijnde 32 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.05.02.001;
  • Voorwerp 7, zijnde een patroonhouder met twee kogelpatronen.22, vallende onder goednummer D.05.02.002;
  • Voorwerp 8, zijnde tien kogelpatronen .22, vallende onder goednummer D.05.02.003;
  • Voorwerp 9, zijnde twee kievietseieren, vallende onder goednummer D.05.02.005;
  • Voorwerp 16, zijnde zes doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.001;
  • Voorwerp 17, zijnde dertien doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.002;
  • Voorwerp 18, zijnde 26 doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.003;
  • Voorwerp 19, zijnde één doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.004;
  • Voorwerp 20, zijnde zes dozen á 50 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.005;
  • Voorwerp 21, zijnde vijf doezen á 50 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.006;
  • Voorwerp 22, zijnde 127 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.007;
  • Voorwerp 23, zijnde 36 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.008;
  • Voorwerp 24, zijnde een huls, vallende onder goednummer D.06.01.009;
  • Voorwerp 25, zijnde acht kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.010;
  • Voorwerp 26, zijnde 51 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.011;
  • Voorwerp 27, zijnde zes hulzen, vallende onder goednummer D.06.01.012;
  • Voorwerp 28, zijnde een kogelpatroon, vallende onder goednummer D.06.01.013;
  • Voorwerp 29, zijnde 290 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.014;
  • Voorwerp 31, zijnde een dubbelloops hagelgeweer, serienummer [nummer] , vallende onder goednummer D.07.01.002;
  • Voorwerp 32, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer] , vallende onder goednummer D.07.01.003;
  • Voorwerp 33, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer] , vallende onder goednummer D.07.01.004;
  • Voorwerp 34, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer] , vallende onder goednummer D.07.01.005;
  • Voorwerp 35, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer] , vallende onder goednummer D.07.01.006;
  • Voorwerp 36, zijnde een dubbelloops hagelgeweer, serienummer [nummer] , vallende onder goednummer D.07.01.007;
  • Voorwerp 38, zijnde een rood krat met ingeseald vlees, vallende onder goednummer D.08.02.003;
  • Voorwerp 39, zijnde twee hagelpatronen, vallende onder goednummer D.09.01.001;
  • Voorwerp 40, zijnde een alarmrevolver, vallende onder goednummer Dv.01.001;
  • Voorwerp 41, zijnde een patroonhouder, vallende onder goednummer Dv.01.003;
  • Voorwerp 42, zijnde 17 lege hulzen knalpatronen, vallende onder goednummer Dv.01.004;
  • Voorwerp 44, zijnde vier lege hulzen, vallende onder goednummer Dv.01.006;
  • Voorwerp 45, zijnde twintig patronen, vallende onder goednummer Dv.01.007;
  • Voorwerp 46, zijnde één doosje met diverse knalpatronen, vallende onder goednummer Dv.01.008;
  • Voorwerp 47, zijnde acht lege hulzen, vallende onder goednummer Dv.01.009;
  • Voorwerp 48, zijnde zes hagelpatronen, vallende onder goednummer Dv.01.010;
  • Voorwerp 49, zijnde één wildklem, vallende onder goednummer Dv.03.001;
  • Voorwerp 50, zijnde 44 lege hagelpatroon hulzen, vallende onder goednummer DV.03.002;
  • Voorwerp 51, zijnde 139 hagelpatronen, vallende onder goednummer Dv.03.003;
  • Voorwerp 52, zijnde twee doosjes hagelpatronen (50 stuks), vallende onder goednummer Dv.03.004.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Voorwerp 5, zijnde een persluchtwapen, vallende onder goednummer D05.01.001;
  • Voorwerp 10, zijnde twee werkpasjes ov [medeverdachte 1] , vallende onder goednummer D.05.02.006;
  • Voorwerp 11, zijnde een groen mapje met jachtakte t.n.v. [verdachte] , vallende onder goednummer D.05.02.007;
  • Voorwerp 12, zijnde een certificaat proefbank vuurwapens, vallende onder goednummer D.05.02.008;
  • Voorwerp 13, zijnde drie uitnodigingskaarten wild bbq, vallende onder goednummer D.05.02.009;
  • Voorwerp 14, zijnde een jachtagenda 2013, vallende onder goednummer D.05.02.011;
  • Voorwerp 15, zijnde holenduif, vallende onder goednummer zijnde een jachtagenda 2013, vallende onder goednummer D.05.03.001;
  • Voorwerp 30, zijnde een dubbelloops hagelgeweer, serienummer: [nummer] , vallende onder goednummer D.07.01.001;
  • Voorwerp 37, zijnde 50 holenduiven, vallende onder goednummer D.08.02.001;
  • Voorwerp 43, zijnde elf enveloppen uitnodiging wildbarbecue 2015, vallende onder goednummer Dv.01.005.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen van binnentreden met nummer 20150821.1400 / 11.DZ.04 van 21 augustus 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 424 e.v.
2.Tapgesprek 128109 van 14 juli 2015, pag. 1524 e.v. en taggesprek 128330 van 14 juli 2015, pag. 1527 e.v..
3.In het economisch strafrecht dient de term ‘opzet’ te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat verdachtes opzet slechts gericht behoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.