ECLI:NL:RBAMS:2018:3630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
C/13/645552 /HA RK 18.90
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de politierechter in een strafzaak en de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de politierechter, mr. R.H.C. Jongeneel. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de raadsman van verzoeker, die niet gemachtigd was, maar wel aanwezig was tijdens de zitting. De politierechter had de behandeling van de zaak voortgezet, ondanks het ingediende wrakingsverzoek, en had verstek verleend tegen verzoeker, die te laat was verschenen. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat de politierechter al een einduitspraak had gedaan in de strafzaak van verzoeker. De rechtbank stelde vast dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen betekent dat de uitspraak van de politierechter alleen kan worden aangetast door het aanwenden van een rechtsmiddel, waardoor de rechter niet langer betrokken is bij de zaak. Verzoeker had geen belang bij het wrakingsverzoek, aangezien de uitkomst van de wrakingszaak niet zou veranderen. De rechtbank concludeerde dat er aanwijzingen waren dat bepalingen van het Wetboek van Strafvordering niet in acht waren genomen, maar dit had geen invloed op de beslissing over de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 26 maart 2018 gedane en onder rekestnummer
C/13/645552 /HA RK 18.90 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
verzoeker,
raadsman mr. H. Bakker te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.H.C. Jongeneel, politierechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • de schriftelijke kennisgeving van het wrakingsverzoek aan de wrakingskamer ingekomen bij e-mail van de raadsman van 26 maart 2018;
  • de e-mail van de rechter van 27 maart 2018 aan de raadsman (en diens teamvoorzitter) door de rechter doorgestuurd bij e-mail van 28 maart 2018;
  • de op verzoek van de secretaris van de wrakingskamer gegeven schriftelijke toelichting bij het wrakingsverzoek door de raadsman ingekomen bij e-mail van 29 maart 2018
  • de tweede e-mail van de raadsman ingekomen op 29 maart 2018;
  • de raadsman heeft op 26 maart 2018 om 15:46 bij fax een herhaald wrakingsverzoek aan de politierechter toegezonden met aanvulling van de gronden. Deze fax is door de raadsman op verzoek van de secretaris van de wrakingskamer op 16 april 2018 aan de wrakingskamer toegezonden.

2.De feiten

2.1
De strafzaak van verzoeker staat geregistreerd onder parketnummer [parketnummer] . Verzoeker wordt ervan verdacht dat hij een stadstoezichthouder heeft bedreigd. De zaak stond gepland op de zitting van de politierechter van 26 maart 2018 om 14:00 uur. Bij het uitroepen van de zaak door de bode om ongeveer 14:10 uur was verzoeker nog niet verschenen, terwijl de reden daarvan aan de raadsman niet bekend was. Ter zitting heeft de raadsman meegedeeld dat hij niet gemachtigd was. De politierechter heeft vervolgens tegen verzoeker verstek verleend. Nadat de officier van justitie had gerequireerd en een van benadeelde partijen het woord voerde, verscheen verzoeker alsnog om 14:25 uur.
2.2
Nadat verzoeker zijn excuses had gemaakt (hij weet zijn te late verschijning onder meer aan het openbaar vervoer) verzocht de politierechter hem te gaan zitten op de verdachtenstoel, deelde hem mee dat hij zodanig te laat was dat hij zou doorgaan met de behandeling van de zaak en dat verzoeker niet meer het woord zou krijgen.
2.3
De raadsman heeft de politierechter verzocht het verstek vervallen te verklaren en de zaak voor de duur van ongeveer vijf minuten te onderbreken, om de verdediging alsnog te kunnen organiseren.
2.4
De rechter heeft beide verzoeken afgewezen.
2.5
Vervolgens heeft de raadsman een korte schorsing gevraagd voor beraad.
2.6
De politierechter heeft dat verzoek afgewezen. Een volgend schorsingsverzoek van de raadsman werd wederom afgewezen.
2.7
De politierechter wilde het onderzoek ter terechtzitting hierna sluiten, maar voordat hij dat kon doen heeft de raadsman hem gewraakt. Daarop deelde de politierechter mee dat de raadsman dat, als niet-gemachtigd raadsman, niet kon doen en heeft hij mondeling vonnis gewezen.
2.8
In zijn e-mail aan de raadsman heeft de rechter meegedeeld: (…)
U hebt gelijk dat art. 280 lid 2 dwingend voorschrijft dat het verstek vervallen moet worden verklaard als verdachte alsnog op de terechtzitting verschijnt, ook al is dat zoals gisteren op het allerlaatste moment. Ik had die regeling niet helder voor ogen en heb de wet dus niet juist toegepast, waarvoor ik jegens u en uw cliënt [verzoeker] mijn excuses wil maken. Naar mijn oordeel is de behandeling die gisteren heeft plaatsgevonden nietig geweest. De snelste en zekerste manier om hier te geraken is mijns inziens via hoger beroep; het is in ieder geval niet aan de politierechter zelf om dit oordeel uit te spreken (en waarschijnlijk ook niet aan de wrakingskamer, als deze de wraking al in behandeling neemt).(…)

3.De gronden van het verzoek

3.1
Verzoeker heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De politierechter heeft de (objectief gerechtvaardigde) schijn gewekt dat hij partijdig is jegens verzoeker, omdat hij het verstek niet vervallen heeft verklaard, hetgeen dwingend is voorgeschreven in artikel 280, lid 2 Sv. en ook omdat hij de overige verzoeken van de raadsman heeft afgewezen. Voorts is het onbegrijpelijk dat de politierechter nadat het wrakingsverzoek was gedaan, de behandeling van de zaak niet heeft geschorst, toch uitspraak heeft gedaan en zich op het standpunt heeft gesteld dat een niet-gemachtigd raadsman niet kan wraken. In dit verband heeft verzoeker verwezen naar een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:9207).
3.2
De raadsman heeft het verzoek als volgt nader toegelicht. De rechter heeft ten onrechte het wrakingsverzoek ter zitting niet als zodanig geaccepteerd. Verzoeker was op het moment van de wraking immers als verdachte ter zitting aanwezig. De kwestie van het al dan niet als raadsman gemachtigd zijn is dan niet aan de orde (art. 279 en 280 Sv en het arrest van de Hoge Raad (HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77)). Het standpunt van de politierechter dat het wrakingsverzoek als niet gedaan moest worden beschouwd is evident onjuist. Nu de politierechter het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst, is de verdere behandeling ter terechtzitting en het uitgesproken vonnis nietig. Dat brengt voorts met zich dat na de uitspraak van de wrakingskamer het onderzoek ter terechtzitting moet worden hervat. Verzoeker heeft belang bij een behandeling van zijn strafzaak in twee feitelijke instanties. Nu verzoeker in hoger beroep is gegaan tegen het eindvonnis is de kans groot dat het gerechtshof na vernietiging van het vonnis de zaak niet zal terugverwijzen maar zelf zal afdoen. Voor terug verwijzing is immers slechts aanleiding als de inleidende dagvaarding of de oproeping op onjuiste wijze is betekend, de rechtbank ten onrechte niet aan de hoofdzaak is toegekomen of als sprake is van de situatie die wordt beschreven in het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1996 (ECLI:NL: HR:1996: ZD0442).
3.3
Verzoeker is op 26 augustus 2016 door de rechter-commissaris geschorst uit de bewaring, met als bijzondere voorwaarde Reclasseringstoezicht. Totdat het vonnis in hoger beroep is behandeld, blijft dat toezicht bestaan. Daar komt nog bij dat de politierechter verzoeker heeft veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf waarvan twee weken voorwaardelijk, zonder dat acht is geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en door de Reclassering is verzuimd een advies voor de terechtzitting op te maken. Voorts zal van het vonnis een aantekening worden gemaakt in het Justitieel Documentatieregister.
3.4
Een uitspraak van de wrakingskamer, inhoudende een gegrondverklaring van het verzoek vanwege een handelwijze van de politierechter die in strijd moet worden geacht met een eerlijke procesvoering, waardoor de schijn van partijdigheid is gewekt, zou bij de discussie in hoger beroep in het kader van artikel 6 EVRM een belangrijke rol kunnen spelen en het pleidooi van de verdediging versterken.

4.De ontvankelijkheid van het verzoek

4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raadsman het wrakingsverzoek gedaan namens verzoeker. Hoewel de raadsman op dat moment niet door verzoeker was gemachtigd, was verzoeker inmiddels ter zitting verschenen en heeft de raadsman het wrakingsverzoek op de middag na de zitting per fax herhaald met aanvulling van gronden.
4.2
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat in de zaak van verzoeker door de rechter einduitspraak is gedaan. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat de uitspraak van de politierechter slechts kan worden aangetast door aanwending van een rechtsmiddel. Dit betekent dat de rechter niet langer bij deze zaak betrokken is, zodat het onderhavig wrakingsverzoek niet tot enig resultaat kan leiden. Verzoeker heeft dan ook geen belang bij het wrakingsverzoek. Het door verzoeker in dit verband aangevoerde belang (dat een gegrondverklaring van het verzoek een rol zou kunnen spelen bij de discussie in hoger beroep over verwijzing) leidt niet tot een ander oordeel. Slechts indien nu al vast zou staan dat de zaak van verzoeker na verwijzing wederom behandeld zou worden door de rechter, zou dat anders kunnen zijn. Om deze reden dient verzoeker in zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.4
Er zijn weliswaar aanwijzingen dat in deze strafzaak één of meer bepalingen van het Wetboek van Strafvordering niet in acht zijn genomen, maar dat maakt de uitkomst van deze wrakingszaak niet anders. Verzoeker kan zijn beklag over de gang van zaken in hoger beroep bij het gerechtshof doen.
4.5
Voor een mondelinge behandeling van het verzoek bestaat, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de raadsman daartoe, geen aanleiding. Het in artikel 515 Sv. als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er is dus ook geen aanleiding om, zoals verzoeker heeft verzocht, hem in de gelegenheid te stellen zijn verzoek nader te laten toe te lichten.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. A.W.J. Ros en P.B Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.