ECLI:NL:RBAMS:2018:3648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
13/751283-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beroep op gelijkstelling in executie van Europees aanhoudingsbevel

Op 8 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Słupsk, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1964 in Polen, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 165 dagen, voortvloeiend uit een eerder vonnis van 2 april 2004. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld tijdens een openbare zitting op 24 april 2018. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.N.M. Maatje, en een tolk in de Poolse taal.

Tijdens de zitting heeft de raadsman een beroep gedaan op artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW), maar dit verweer was niet onderbouwd met stukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging niet op de hoogte was van de noodzaak om bewijsstukken te overleggen ter ondersteuning van het gelijkstellingsverweer. Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven zijn verweer nader te onderbouwen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat het tijdig en gedocumenteerd aantonen van het rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland de verantwoordelijkheid van de verdediging is.

De rechtbank heeft de zaak geschorst voor onbepaalde tijd en zal op een later moment opnieuw zitting houden. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J. Edgar en A.W.C.M. van Emmerik, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751283-16
RK nummer: 17/5695
Datum uitspraak: 8 mei 2018
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 augustus 2013 door
the Regional Court in Słupsk, II Criminal Department(Polen), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1964,
verblijvend op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. O.N.M. Maatje, advocaat te Zaltbommel en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn verlengd waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 2 april 2004 van
the District Court in Słupsk, met kenmerk XIII K 874/04.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 165 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De oorspronkelijk opgelegde straf was 11 maanden
restricted freedom with the obligation to do unpaid, supervised work for public purposes of 20 hours per month. Deze werkstraf is later, bij beslissing van
the Regional Court in Leborkvan 8 april 2009, omgezet in een gevangenisstraf van 165 dagen, waarbij een
conversion rateis gehanteerd van 15 dagen gevangenisstraf voor elke 30 dagen
restricted freedom, conform het Poolse artikel 65, eerste lid, van
the Executive Criminal Code.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor in rubriek 3 omschreven omzettingsbeslissing van 8 april 2009 van
the Regional Court in Leborkniet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, omdat sprake is van een vervangende gevangenisstraf die is gekoppeld aan de oorspronkelijk opgelegde werkstraf; de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf is dus gewijzigd [1] .

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd. De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

6.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW; heropening onderzoek

Het dossier bevat een verklaring van werkgever [naam werkgever] van 29 augustus 2017, waarin wordt meegedeeld dat de opgeëiste persoon sinds circa 2009 bij diverse ondernemingen van zijn bedrijf (tot volle tevredenheid) heeft gewerkt en sinds 2009 via [naam vastgoedbedrijf B.V.] een woning huurt. Op de zitting van 24 april 2018 heeft de raadsman een beroep gedaan op artikel 6, vijfde lid, OLW. Dit verweer is niet nader met stukken onderbouwd. Geconfronteerd met het standpunt van de officier van justitie, heeft de raadsman verzocht om aanhouding, zodat de opgeëiste persoon alsnog stukken kan overleggen ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging ruimschoots de tijd heeft gehad om het verweer met stukken te onderbouwen; dit is echter niet gebeurd, zodat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank heeft ter zitting van 24 april 2018 overwogen dat zij – in lijn met het standpunt van de officier van justitie – op dat moment geen aanleiding zag voor toewijzing van het verzoek tot aanhouding. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard dat hij door niemand – ook niet door zijn raadsman – op de hoogte is gebracht van het feit dat hij stukken had moeten verzamelen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij al sinds 2009 in Nederland woont en werkt. De opgeëiste persoon heeft tevens verklaard dat hij de gegevens over zijn inkomen en zijn langdurige verblijf in Nederland thuis heeft liggen en dat hij die gegevens snel zou kunnen overleggen als hem die kans wordt geboden.
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek moet worden heropend.
De stelling van de opgeëiste persoon dat hij gelijkgesteld moet worden met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid OLW, is – naast voornoemde verklaring van werkgever [naam werkgever] – niet nader onderbouwd. Uit de opstelling van de raadsman en de gang van zaken op de zitting van 24 april 2018, leidt de rechtbank af dat de raadsman kennelijk niet op de hoogte was van het feit dat een dergelijk verweer met stukken dient te worden onderbouwd, waardoor ook de opgeëiste persoon hier niet van wist. Mede gelet op de verklaring van de werkgever – een eerste aanwijzing dat de stelling van de opgeëiste persoon mogelijk klopt – is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet de dupe mag worden van deze uitzonderlijke omstandigheden. De opgeëiste persoon zal daarom, bij hoge uitzondering, alsnog de gelegenheid worden geboden zijn verweer te onderbouwen. De rechtbank verwijst hierbij naar haar uitspraken van 25 juli 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:5317) en 17 september 2009 (ECLI:NL:RBAMS:2013:5992).
De rechtbank herhaalt haar overweging uit die uitspraken dat:
  • stukken die ter onderbouwing dienen van het gestelde ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland voorafgaand aan de zitting moeten worden overgelegd;
  • het tijdig en gedocumenteerd aantonen van de ononderbroken duur en de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon, de verantwoordelijkheid van de verdediging is en;
  • de rechtbank er zeer veel waarde aan hecht dat de stukken overzichtelijk geordend en op chronologische volgorde worden overgelegd.
Ten aanzien van het toetsingskader wijst de rechtbank nog op een uitspraak van 14 december 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:9368).
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zijn beroep op artikel 6, vijfde lid, OLW nader te onderbouwen zoals hiervoor overwogen in punt 6; de zaak zal op een termijn van ongeveer
2 maandenopnieuw op zitting worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Edgar en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 22 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1674.