ECLI:NL:RBAMS:2018:3651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
13/751159-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel in verband met georganiseerde autodiefstallen

Op 8 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 15 november 2017 door het Openbaar Ministerie Ingolstadt is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, is verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde autodiefstallen. Tijdens de openbare zitting op 24 april 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, voerde verweer tegen de overlevering. De raadsman betoogde dat het EAB niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was aangetoond. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon mededader was van twee gevallen van autodiefstal en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik als voorzitter, bijgestaan door mrs. J. Edgar en A.W.C.M. van Emmerik, en griffier mr. A.T.P. van Munster. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751159-18
RK nummer: 18/1879
Datum uitspraak: 8 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 november 2017 door het Openbaar ministerie Ingolstadt (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Polen),
opgegeven adres: [adres], [plaats ],
thans gedetineerd in [plaats detentie],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J. Sietsma, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel voor voorlopige hechtenis van 8 november 2017, uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Ingolstadt, met kenmerk:
10 Gs 2019/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd nu het EAB niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW en de naleving van het specialiteitsbeginsel niet is gewaarborgd. De raadsman heeft aangevoerd dat uit de omschrijving van de feiten onvoldoende blijkt op welke manier de opgeëiste persoon kan worden gekoppeld aan de omschreven feiten en dat ook onvoldoende blijkt wat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is. De opgeëiste persoon wordt gezien als mededader van een internationale autosmokkelbende, maar onduidelijk is op basis waarvan wordt aangenomen dat de opgeëiste persoon hier iets mee te maken heeft, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak aan deze vereisten is voldaan. De opgeëiste persoon wordt er van verdacht mededader te zijn van twee gevallen van in georganiseerd verband gepleegde autodiefstallen, zoals – inclusief tijdstippen en pleegplaatsen – is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Niet is vereist dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van de verdenking vermeldt. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer wordt daarom verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar ministerie Ingolstadt ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Edgar en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.