ECLI:NL:RBAMS:2018:3663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
13/728036-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van vuurwapens en hennep in Amsterdam

Op 16 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van vuurwapens en een aanzienlijke hoeveelheid hennep. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in een Huis van Bewaring, werd beschuldigd van het bezit van twee pistoolmitrailleurs en 12 kilo hennep. Tijdens de zitting op 2 mei 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M. Braber, en de verdediging van de verdachte, mr. H.M. Feenstra, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging ontkende dat de verdachte op de hoogte was van de wapens in de woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 tot 20 februari 2018 in Amsterdam wapens van categorie II en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad. Ook werd bewezen dat hij opzettelijk 12 kilo hennep aanwezig had. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuige [naam getuige] voldoende betrouwbaar waren om als bewijs te dienen. De verdediging had een alternatief scenario aangedragen, maar dit werd door de rechtbank niet aannemelijk geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, zonder voorwaardelijke straf, en oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke straf vereiste. De rechtbank besloot ook dat de tas waarin een van de wapens was aangetroffen, niet verbeurd moest worden verklaard, omdat deze niet van de verdachte was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/728036-18
Datum uitspraak: 16 mei 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.M. Feenstra naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2018 tot en met 20 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (omgebouwd, merk Ekol, 9mm x 17) en/of een pistoolmitrailleur (Ceská Bbrojovka, 7.65mm Browning) en/of munitie van categorie III, te weten 50 patronen (9mm x 17) en/of 15 patronen (7.65mm Browning), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (bruto) hoeveelheid van (ongeveer) 12 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een of meerdere middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Omdat de wapens in een kast in de woning lagen waar verdachte verbleef en in de kamer waar de wapens lagen ook persoonlijke spullen van verdachte zijn aangetroffen, is er sprake van aanwezigheid van de wapens in de nabijheid van verdachte. Uit de vindplaats van de wapens kan bovendien worden afgeleid dat bij verdachte sprake was van bewustheid met betrekking tot de aanwezigheid van de wapens. Daarnaast heeft getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) verklaard dat verdachte beschikkingsmacht uitoefende over de wapens. Op basis van het DNA-rapport kan niet worden uitgesloten dat verdachte donor is van het DNA dat op beide wapens is aangetroffen. Als laatste zijn over de persoon genaamd ‘ [naam] ’ geen nadere gegevens verstrekt. Het is daarmee niet aannemelijk geworden dat de wapens aan een ander dan verdachte toebehoorden.
In de woning waar verdachte verbleef is ook 12 kilo hennep gevonden. Verdachte heeft bekend dat de hennep van hem is.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft samengevat het volgende aangevoerd. Verdachte heeft het wapenbezit ontkend. Hij heeft verklaard dat hij niet wist dat er wapens in de woning lagen. Verdachte dient van het wapenbezit te worden vrijgesproken, omdat de verklaringen van [naam getuige] onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te dienen. Wat dan aan bewijs overblijft is onvoldoende om tot een veroordeling voor feit 1 te komen. Er is bovendien een alternatief scenario denkbaar, aangezien niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte, bijvoorbeeld [naam getuige] of [naam] , de wapens in de woning heeft gelegd.
Als geen vrijspraak voor feit 1 volgt heeft de verdediging verzocht om [naam getuige] als getuige te horen om zijn betrouwbaarheid te toetsen.
Verdachte heeft feit 2 bekend. De raadsvrouw heeft geen nadere opmerkingen gemaakt over het bewijs.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij in het bezit was van een sleutel van de woning aan de [adres 2] en dat hij daar regelmatig verbleef. De verklaringen van [naam getuige] acht de rechtbank voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. [naam getuige] heeft twee verklaringen afgelegd. Op 20 februari 2018 heeft hij verklaard dat er drie vuurwapens, twee uzi’s (een uzi is een pistoolmitrailleur) en een lang vuurwapen, en patronen in de woning aan de [adres 2] lagen. Op 21 februari 2018 heeft hij onder meer verklaard dat één wapen door verdachte uit een tas werd gehaald. De verklaringen van [naam getuige] vinden steun in het feit dat door de politie twee pistoolmitrailleurs zijn aangetroffen in de woning, waarvan één in een tas. Dat [naam getuige] mogelijk als oplichter te boek staat en wisselend heeft verklaard over waarom hij op de [adres 2] was, maakt niet dat zijn verklaringen op dit punt ongeloofwaardig zijn.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige
[naam getuige] is op verzoek van de verdediging opgeroepen voor de terechtzitting om daar als getuige te worden gehoord. Hij is niet verschenen. De verdediging heeft op de zitting vervolgens de uitdrukkelijke wens uitgesproken om de zaak niet aan te houden om de getuige alsnog te (laten) horen, maar door te gaan met de behandeling van de zaak omdat verdachte graag wil weten waar hij aan toe is. Ook de officier van justitie heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de zaak behandeld kon worden zonder [naam getuige] te horen.
De rechtbank heeft vervolgens, - conform de uitdrukkelijke wens van de verdediging - met instemming van de verdediging en de officier van justitie, besloten verder te gaan met de behandeling van de zaak.
Bij pleidooi heeft de verdediging alsnog een verzoek tot het horen van [naam getuige] gedaan, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 zou komen.
Dit voorwaardelijke verzoek wordt afgewezen. Nu de verdediging aanvankelijk zonder enig voorbehoud heeft voorgesteld de zaak te behandelen zonder de getuige te horen is de rechtbank van oordeel dat dit voorwaardelijke verzoek in strijd is met een goede procesorde. De verdediging had te kennen gegeven dat de belangen van verdachte om te weten waar hij aan toe is zwaarder wogen dan het belang van de verdediging om de getuige alsnog te (doen) horen. Die afweging van de verdediging is door de rechtbank vervolgens gerespecteerd, mede gelet op het feit dat de officier van justitie daarmee had ingestemd en de rechtbank ambtshalve geen aanleiding zag om de getuige te (doen) horen. In deze keuze van de verdediging lag besloten dat de rechtbank de verklaringen van [naam getuige] zou kunnen gebruiken en dat verdachte voor
feit 1 zou kunnen worden veroordeeld. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat de verdediging het hernieuwde verzoek niet nader onderbouwd heeft en dat tijdens de behandeling van de zaak geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die er alsnog toe nopen de getuige te horen.
Alternatief scenario
Het door de verdediging aangedragen alternatief scenario dat een ander dan verdachte, mogelijk [naam getuige] , de wapens in de woning heeft gelegd om verdachte een hak te zetten, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Het is duidelijk dat er sprake was van een financieel geschil tussen verdachte en [naam getuige] , maar dit enkele gegeven leidt niet zonder meer tot het vermoeden dat [naam getuige] de wapens in de woning heeft neergelegd. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat [naam getuige] geen sleutel van de woning had. Er valt ook verder nergens uit af te leiden dat [naam getuige] verdachte een hak wilde zetten, integendeel. Immers [naam getuige] heeft zich niet uit eigen beweging bij de politie gemeld om een verklaring af te leggen over de aanwezigheid van de wapens. [naam getuige] heeft pas een verklaring afgelegd op het moment dat hij zelf door de politie – om heel andere redenen - werd aangehouden.
Ook het scenario dat mogelijk ‘ [naam] ’, waar verder geen gegevens van bekend zijn, de wapens in de woning heeft neergelegd, zonder dat verdachte daar weet van had, vindt op geen enkele wijze ondersteuning in het dossier en is daarmee niet aannemelijk geworden.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
Mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk 12 kilo hennep in de woning aan de [adres 2] aanwezig heeft gehad.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 15 februari 2018 tot en met 20 februari 2018 te Amsterdam wapens van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (omgebouwd, merk Ekol, 9mm x 17) en een pistoolmitrailleur (Ceská Bbrojovka, 7.65mm Browning) en munitie van categorie III, te weten 50 patronen (9mm x 17) en 15 patronen (7.65mm Browning), voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2
op 20 februari 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 12 kilo van een materiaal bevattende hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarvan zou 6 maanden voorwaardelijk moeten worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor het geval de rechtbank tot een veroordeling van beide feiten komt, op het standpunt gesteld dat een deel van de aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk moet worden opgelegd. Verdachte staat open voor toezicht en begeleiding van de reclassering. Een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient geen redelijk doel.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee pistoolmitrailleurs en bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van zulke zware en gevaarlijke wapens brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving mee.
Daarnaast heeft verdachte een aanzienlijke hoeveelheid, 12 kilo, hennep aanwezig gehad in de woning waar hij verbleef. Hiermee heeft hij een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van een voor de samenleving schadelijke softdrug. Er is dan ook sprake van ernstige feiten, in reactie waarop niet met een mildere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf kan worden volstaan.
Uit het strafblad van verdachte van 4 april 2018 volgt dat verdachte niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden een passende en geboden reactie vormt en zal die straf dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van deze straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van automatische vuurwapens (9 maanden per wapen) en het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van tussen de 10 en 25 kg (6 maanden). Nu verdachte beperkt inzage heeft gegeven in het waarom van het voorhanden hebben van de hennep en voor het voorhanden hebben van de wapens helemaal geen verantwoordelijkheid heeft genomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van die oriëntatiepunten. Ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte geven de rechtbank geen aanleiding hiertoe.
Beslag
Onder verdachte is een tas van het merk Prada in beslag genomen met nummer 5533880. In de tas werd één van de wapens aangetroffen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tas verbeurd moet worden verklaard omdat het strafbare feit met deze tas is gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een voorwerp zoals bedoeld in artikel 33a, lid 1, onder b en c, van het Wetboek van Strafrecht. Het voorhanden hebben van de hennep is niet met betrekking tot of met behulp van de tas gedaan. Omdat de tas bovendien volgens zijn eigen verklaring niet van verdachte is moet de tas worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. Tas, PRADA (5533880)
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A.M.F. Huigen en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2018.