Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
€ 1.252,50.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een bewoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De gemeente had op 20 december 2016 besloten om de bewonersparkeervergunning van eiser in te trekken, met ingang van 1 mei 2017, omdat eiser volgens de gemeente beschikte over een stallingsplaats in een parkeergarage. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 30 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om de gemeente de gelegenheid te geven om te onderzoeken of er een laadpaal in de parkeergarage kon worden gerealiseerd. Na verdere correspondentie tussen partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante bepalingen van de Parkeerverordening 2013 en het Uitwerkingsbesluit. Eiser deed een beroep op de hardheidsclausule, omdat hij met zijn hybride voertuig niet in staat was om zijn auto op te laden in de parkeergarage. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van eiser en dat het besluit om de vergunning in te trekken niet op een evenredige belangenafweging berustte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser opnieuw gewogen moeten worden. Tevens werd eiser in de gelegenheid gesteld om als ware hij in het bezit van een bewonersparkeervergunning te worden behandeld tot het nieuwe besluit was genomen. De rechtbank veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten van eiser.