ECLI:NL:RBAMS:2018:390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
13/708115-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie met gevangenisstraf als gevolg

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie. De zaak betreft een Roemeense vrouw, geboren in 1971, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een zitting op 11 januari 2018, waar de officier van justitie, mr. S. de Klerk, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. S. van den Berg, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van mensenhandel door middel van uitbuiting van een andere vrouw, aangeduid als [persoon 1], in de periode van 4 januari 2012 tot en met 28 juni 2012.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van [persoon 1] en getuigen als bewijs gebruikt, maar heeft ook geconstateerd dat er tegenstrijdigheden in de verklaringen waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet kon worden bewezen dat zij het feit samen met iemand anders heeft gepleegd, en heeft zij de verdachte vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte had gebruik gemaakt van dwangmiddelen, waaronder psychische druk en dreiging met geweld, en had misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [persoon 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [persoon 1] had geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. De verdachte heeft [persoon 1] gedwongen om in de prostitutie te werken en heeft haar verdiensten afgedragen aan de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de ernst van de zaak en de kwetsbaarheid van het slachtoffer in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/708115-12 (Promis)
Datum uitspraak: 25 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ter zitting opgegeven adres: [adres]

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 11 januari 2018 – kort gezegd ten laste gelegd dat:
zij zich in de periode van 4 januari 2012 tot en met 28 juni 2012 te Amsterdam en/of Hongarije schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [persoon 1] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.
Kennelijke verschrijving
De rechtbank leest het in de tenlastelegging vermelde ‘ [persoon 1] ’ als ‘ [persoon 1] ’, omdat van een kennelijke verschrijving sprake is. De verbetering van deze verschrijving schaadt verdachte niet in haar verdediging.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen, met uitzondering van het onderdeel medeplegen. De officier van justitie baseert zich hierbij met name op de verklaringen die [persoon 1] heeft afgelegd. Deze verklaringen zijn betrouwbaar, onder meer omdat zij worden ondersteund door verklaringen van getuige [getuige 1] , getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] , aldus de officier van justitie.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken. [persoon 1] heeft verklaringen afgelegd die onderling verschillen en tegenstrijdigheden bevatten. Daar komt bij dat er onvoldoende steunbewijs is voor die verklaringen van [persoon 1] . Het ontbreken van steunbewijs betekent dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum, aldus de raadsvrouw.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onderdeel medeplegen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit samen met iemand anders heeft gepleegd. Daarom wordt verdachte van het onderdeel medeplegen vrijgesproken.
4.3.2.
Algemene overwegingen
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
In januari 2012 zoeken [persoon 1] en [getuige 1] een mogelijkheid om vanuit Hongarije naar Nederland te gaan, om daar in de prostitutie aan het werk te gaan. Via een advertentie komen zij met verdachte in contact. [persoon 1] en [getuige 1] spreken geen Engels of Nederlands, verdachte wel. Bovendien bevindt zij zich in Nederland. Verdachte geeft aan bereid te zijn de vrouwen te helpen. [persoon 1] en [getuige 1] regelen zelf de reis naar Nederland en bij aankomst in Nederland wacht verdachte hen op. Verdachte regelt vervolgens een verblijfplaats in Amsterdam voor beide vrouwen. Ook gaat zij met hen de stad in om werk in de prostitutie te regelen. [persoon 1] werkt korte tijd als prostituee in het [gebied] en vervolgens langere tijd op de [straat 1] . Verdachte regelt een verblijfplaats, vervoer en vertaalt voor [persoon 1] . Ongeveer een week na aankomst in Nederland gaan [persoon 1] en [getuige 1] bij [getuige 2] in de woning aan de [straat 2] wonen. Ook dit is door verdachte geregeld. Na een week nemen ook verdachte en haar partner hun intrek in deze woning.
Op 28 juni 2012 vraagt [persoon 1] aan een buschauffeur om hulp. Als politieagenten ter plaatse [persoon 1] bevragen, geeft zij aan dat zij tegen haar zin in de prostitutie heeft gewerkt en dat zij wordt verplicht om drugs te gebruiken. [persoon 1] wordt meerdere keren uitgebreid verhoord en geeft aan dat zij voor verdachte in de prostitutie heeft gewerkt, dat zij drugs heeft moeten gebruiken en is bedreigd en dat zij verdiensten aan verdachte moet afdragen. [persoon 1] heeft geen aangifte willen doen.
Een opvallend aspect in deze zaak is dat verdachte in het voorjaar van 2012 naar Hongarije is gereisd, met haar partner. Ook [getuige 1] reisde met haar mee. [getuige 1] is in Hongarije achter gebleven toen verdachte en haar partner na twee weken naar Nederland terugkeerden.
Ongeacht of [persoon 1] naar Hongarije is meegegaan of niet, lijkt uit het dossier te kunnen worden afgeleid dat de uitbuiting ernstiger is geworden nadat verdachte uit Hongarije terugkeerde. Getuige [getuige 2] bijvoorbeeld verklaart dat zij de laatste periode steeds minder vrolijk was en steeds ongelukkiger leek. Uit de kamerverhuurgegevens blijkt dat [persoon 1] in de loop van de ten laste gelegde periode steeds meer dagen per week ging werken, vanaf 12 maart 2012 ging zij regelmatig 6 dagen in de week werken en de gehele maand juni 2012 heeft [persoon 1] zeven dagen per week gewerkt. Dit staat een bewezenverklaring ook ten aanzien van het eerste deel van de periode echter niet in de weg. De rechtbank zal daar in rubriek 4.3.4. nader op ingaan.
4.3.3.
Verklaringen [persoon 1] bruikbaar voor bewijs
De raadsvrouw heeft aangegeven dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaringen van [persoon 1] , omdat deze onderling niet helemaal overeenstemmen en op sommige punten zelfs tegenstrijdig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen/aangevers in strafzaken. Met name in mensenhandel-zaken is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van vermeende slachtoffers behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van zowel belastende als ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandel-zaken kan onder druk staan of negatief beïnvloed worden door angst, maar ook door gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de in Nederland geldende strafwetgeving over mensenhandel.
In het geval van [persoon 1] is de rechtbank het enerzijds met de raadsvrouw eens dat [persoon 1] niet steeds consistent verklaart. Anderzijds is de rechtbank het met de officier van justitie eens dat goed voorstelbaar is dat dit valt te verklaren door het lange tijdsverloop tussen de verschillende verhoren. Ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [persoon 1] in de kern telkens wel consistent zijn. De onderlinge verschillen tussen haar verklaringen betreffen niet de essentiële, voor verdachte belastende, elementen in haar verklaringen. Daar komt bij dat de rechtbank de verklaringen van [persoon 1] alleen voor het bewijs gebruikt in die gevallen waar haar verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de verklaringen van getuigen.
Kortom, de rechtbank gebruikt de verklaringen van [persoon 1] voor het bewijs, maar alleen ten aanzien van de punten die steun vinden in andere bewijsmiddelen.
4.3.4.
Inhoudelijke beoordeling: mensenhandel bewezen
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mensenhandel van [persoon 1] in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid WvSr wordt gekeken of sprake is van drie bestanddelen, te weten (een aantal) dwangmiddelen, (een aantal) handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Voor niet alle subonderdelen geldt dat de vaststelling van al deze bestanddelen nodig is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in artikel 273f, tweede lid WvSr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van voornoemde vraag komt in elk geval betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Van een situatie van seksuele uitbuiting is blijkens de wetsgeschiedenis sprake als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een Nederlandse mondige prostituee verkeert.
Sub 1: dwangmiddelen, gedragingen en oogmerk van uitbuiting
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel moet sprake zijn van ten eerste één of meer dwangmiddelen en ten tweede één of meer gedragingen. Ten derde moet er bij de verdachte sprake zijn van het oogmerk om het slachtoffer uit te buiten.
Dwangmiddelen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte tegen [persoon 1] gebruik gemaakt van de middelen een feitelijkheid, dreiging met geweld en misbruik van een kwetsbare positie.
Een feitelijkheid
Wanneer een handeling niet als (bedreiging met) geweld aangemerkt kan worden, maar er wel dwang of druk van uitgaat, kan er sprake zijn van een andere feitelijkheid. Over het algemeen moet dan sprake zijn van een bepaalde mate van psychische druk.
[persoon 1] heeft verklaard dat verdachte haar drugs heeft laten gebruiken, zodat zij goede zin kreeg en niet moe werd. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij drugs kreeg van verdachte zodat zij beter kon werken. Verdachte heeft [persoon 1] drugs doen gebruiken zodat zij langer beschikbaar kon zij voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en daarmee psychische druk op [persoon 1] uitgeoefend. Dat [persoon 1] heeft verklaard dat zij aanvankelijk de drugs moest gebruiken en dat later uit vrije wil deed, maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het dwangmiddel ‘een feitelijkheid’ is bewezen.
Dreiging met geweld
Ook het dwangmiddel dreiging met geweld is bewezen. Op grond van de verklaringen van [persoon 1] en [getuige 3] kan worden bewezen dat verdachte tegen [persoon 1] heeft gezegd dat zij haar naar [getuige 3] zou brengen en dat hij haar in de kont zou neuken. [getuige 3] verklaart dat verdachte hem heeft verteld dat zij dit heeft gezegd. Verder verklaart [getuige 3] dat verdachte hem bij de meiden als boeman heeft afgeschilderd. De rechtbank gaat er gelet op hetgeen hierboven over de reis naar Hongarije is overwogen vanuit dat dit dwangmiddel niet in de eerste periode, maar pas vanaf maart 2012 is ingezet.
Misbruik van de kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [persoon 1] was weliswaar meerderjarig, maar nog steeds heel jong. Zij had een moeilijke jeugd achter de rug. Verdachte zelf verklaart hierover: “ [persoon 1] was duidelijk een meisje dat liefde tekort was gekomen” en “wat zij had meegemaakt was verschrikkelijk”. Eenmaal in Nederland aangekomen was [persoon 1] volledig van verdachte afhankelijk: zij sprak geen Engels of Nederlands, had geen woning, geen inkomen en geen sociaal vangnet. Verdachte heeft van deze omstandigheden bewust misbruik gemaakt door verdachte in de prostitutie te brengen en andere zaken voor haar te regelen.
Gedragingen
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat verdachte met voornoemde middelen [persoon 1] heeft geworven, vervoerd en gehuisvest.
Uit de verklaringen van zowel [persoon 1] als [getuige 1] blijkt dat zij via een advertentie, waarin goede verdiensten in het vooruitzicht werden gesteld, met verdachte in contact zijn gekomen. Vervolgens zijn met verdachte afspraken gemaakt en zijn zij naar Nederland gekomen. Daarmee is het werven bewezen.
Verdachte zelf heeft, net als [persoon 1] , verklaard dat zij [persoon 1] naar en van haar werk heeft vervoerd en dat zij de huisvesting, aan het [straat 2] , heeft geregeld. Daarmee zijn deze gedragingen ook bewezen.
Oogmerk van uitbuiting
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (Vergelijk: HR 5 februari 2002, LJN AD5235).
Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondige prostituee verkeert is, gelet op de gebruikte dwangmiddelen en handeling, in deze situatie geen sprake. Verdachte heeft [persoon 1] na haar komst naar Nederland bewogen om in de prostitutie werkzaam te blijven. Hiertoe heeft zij verdachte drugs gegeven, gedreigd met geweld en misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van verdachte.
[persoon 1] heeft verklaard dat zij het geld dat zij in de prostitutie verdiende aan verdachte moest afdragen. Over dit afdragen heeft zij wisselend verklaard. Zij heeft verklaart dat de afspraak was dat zij de helft van haar verdiensten aan verdachte zou afdragen. In ruil daarvoor zou verdachte onder meer de huur van de woning betalen. [persoon 1] heeft ook verklaard dat zij uiteindelijk niets van haar verdiende geld heeft teruggezien, maar dat verdachte alles heeft gehouden.
Getuige [getuige 1] is samen met [persoon 1] naar Nederland gekomen en is ook voor verdachte in de prostitutie gaan werken. Zij verklaart dat er een ‘fifty-fifty verdeling’ van de verdiensten met verdachte was afgesproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [persoon 1] tenminste de helft haar verdiensten in de prostitutie aan verdachte heeft afgedragen.
Afgezet tegen de bovengenoemde maatstaf van de situatie waarin een mondige Nederlandse prostituee verkeert, is naar het oordeel van de rechtbank ook bij deze “fifty-fifty” verdeling sprake van uitbuiting. Immers stonden tegenover de afgestane 50% van de verdiensten nauwelijks kosten. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij de huur voor de inwoning (tweehonderd euro per maand) betaalde en tevens dat zij geld kreeg voor het per auto brengen en halen van en naar de werkplek. Verder blijkt uit de stukken dat verdachte de werkplekken heeft geregeld en als tolk is opgetreden. De met een en ander gemoeide kosten en inspanningen zijn relatief gering en staan in schril contrast met de helft van de inkomsten die [persoon 1] geacht moet worden te hebben verdiend. Dit geldt ook indien er in het voordeel van verdachte van uit zou worden gedaan dat verdachte het eten heeft betaald. Nu de “fifty-fifty” afspraak al in het begin gemaakt is acht de rechtbank bewezen dat verdachte van aanvang af heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte het oogmerk had op de uitbuiting van [persoon 1] .
Sub 3, 4, 6 en 9
Op grond van hetgeen ten aanzien van sub 1 is overwogen kunnen ook het aanwerven (sub 3), de dwang (sub 4), het opzettelijk voordeel trekken (sub 6) en het dwingen te bevoordelen (sub 9) worden bewezen.
4.3.5.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de als bijlage II aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van januari 2012 tot en met 28 juni 2012 te Amsterdam en/of Hongarije een ander te weten [persoon 1] door een feitelijkheid en door dreiging met geweld en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1]
(lid 1 sub 1)
en
[persoon 1] heeft aangeworven met het oogmerk die [persoon 1] in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
(lid 1 sub 3)
en
die [persoon 1] met voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 1]
(lid 1 sub 6)
en
die [persoon 1] met voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen haar, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon 1] met een derde,
(lid 1 sub 9)
immers heeft zij, verdachte, ten aanzien van die [persoon 1] , terwijl zij, verdachte, wist dat die [persoon 1] in een slechte financiële situatie verkeerde en in Nederland geen sociaal netwerk had om op terug te vallen en de Nederlandse en Engelse taal niet beheerste en niet kon beschikken over zelfstandige woonruimte en in Nederland geen middelen van bestaan had
- die [persoon 1] laten weten dat in Nederland veel geld verdiend kon worden met prostitutie en die [persoon 1] naar Nederland laten komen en
- die [persoon 1] onderdak verschaft en onderdak voor die [persoon 1] geregeld en
- die [persoon 1] geholpen bij het verkrijgen van een werkkamer en
- die [persoon 1] onder druk gezet en er zodoende toe aangezet om in de prostitutie te werken en te blijven werken en
- die [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd dat [persoon 2] haar in de kont zou neuken en
- die [persoon 1] ertoe aangezet (een gedeelte) van haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden aan verdachte af te staan en
- die [persoon 1] bewogen verdovende middelen in te nemen zodat zij het werk beter vol zou houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de straf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van dertien maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.
Deze straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van deze straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een half jaar schuldig gemaakt aan uitbuiting in de prostitutie ten aanzien van slachtoffer [persoon 1] . Zij heeft [persoon 1] ertoe onder druk gezet en heeft (een groot deel van) het geld dat [persoon 1] hiermee verdiende voor zichzelf gehouden. Zij heeft [persoon 1] bedreigd en heeft haar drugs laten gebruiken. Het spreekt voor zich dat [persoon 1] hierdoor is aangetast in haar vrijheid, waardigheid en lichamelijke integriteit. Het handelen van verdachte is nog kwalijker, omdat zij wist dat [persoon 1] een kwetsbaar persoon was. Verdachte was bekend met het verleden van [persoon 1] , dat, op zijn zachtst gezegd, niet makkelijk is geweest. [persoon 1] kwam op eigen initiatief met verdachte in contact, maar eenmaal in Amsterdam aangekomen was zij volledig van verdachte afhankelijk: [persoon 1] sprak geen Nederlands of Engels, had geen verblijfplaats en geen sociaal vangnet. Blijkbaar heeft het voorgaande verdachte er niet van weerhouden om druk op [persoon 1] uit te oefenen en te profiteren van de opbrengsten uit haar prostitutie. Op zo’n ernstig feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan door oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van die gevangenisstraf verder rekening met de omstandigheid dat het lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk is behandeld. Dit komt onder meer doordat verdachte pas in september 2013 is aangehouden. Toen de zaak gepland stond om in maart 2016 inhoudelijk te worden behandeld, bleek verdachte een gevangenisstraf uit te zitten in Zweden. Daardoor is de redelijke termijn van berechting formeel niet geschonden, maar het lange tijdsverloop is voor de rechtbank wel reden om de op te leggen straf iets te matigen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 273f van het WvSr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:

mensenhandel’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
DERTIEN (13) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter en E.J.M. van der Hooft, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2018.