4.3.2.Algemene overwegingen
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
In januari 2012 zoeken [persoon 1] en [getuige 1] een mogelijkheid om vanuit Hongarije naar Nederland te gaan, om daar in de prostitutie aan het werk te gaan. Via een advertentie komen zij met verdachte in contact. [persoon 1] en [getuige 1] spreken geen Engels of Nederlands, verdachte wel. Bovendien bevindt zij zich in Nederland. Verdachte geeft aan bereid te zijn de vrouwen te helpen. [persoon 1] en [getuige 1] regelen zelf de reis naar Nederland en bij aankomst in Nederland wacht verdachte hen op. Verdachte regelt vervolgens een verblijfplaats in Amsterdam voor beide vrouwen. Ook gaat zij met hen de stad in om werk in de prostitutie te regelen. [persoon 1] werkt korte tijd als prostituee in het [gebied] en vervolgens langere tijd op de [straat 1] . Verdachte regelt een verblijfplaats, vervoer en vertaalt voor [persoon 1] . Ongeveer een week na aankomst in Nederland gaan [persoon 1] en [getuige 1] bij [getuige 2] in de woning aan de [straat 2] wonen. Ook dit is door verdachte geregeld. Na een week nemen ook verdachte en haar partner hun intrek in deze woning.
Op 28 juni 2012 vraagt [persoon 1] aan een buschauffeur om hulp. Als politieagenten ter plaatse [persoon 1] bevragen, geeft zij aan dat zij tegen haar zin in de prostitutie heeft gewerkt en dat zij wordt verplicht om drugs te gebruiken. [persoon 1] wordt meerdere keren uitgebreid verhoord en geeft aan dat zij voor verdachte in de prostitutie heeft gewerkt, dat zij drugs heeft moeten gebruiken en is bedreigd en dat zij verdiensten aan verdachte moet afdragen. [persoon 1] heeft geen aangifte willen doen.
Een opvallend aspect in deze zaak is dat verdachte in het voorjaar van 2012 naar Hongarije is gereisd, met haar partner. Ook [getuige 1] reisde met haar mee. [getuige 1] is in Hongarije achter gebleven toen verdachte en haar partner na twee weken naar Nederland terugkeerden.
Ongeacht of [persoon 1] naar Hongarije is meegegaan of niet, lijkt uit het dossier te kunnen worden afgeleid dat de uitbuiting ernstiger is geworden nadat verdachte uit Hongarije terugkeerde. Getuige [getuige 2] bijvoorbeeld verklaart dat zij de laatste periode steeds minder vrolijk was en steeds ongelukkiger leek. Uit de kamerverhuurgegevens blijkt dat [persoon 1] in de loop van de ten laste gelegde periode steeds meer dagen per week ging werken, vanaf 12 maart 2012 ging zij regelmatig 6 dagen in de week werken en de gehele maand juni 2012 heeft [persoon 1] zeven dagen per week gewerkt. Dit staat een bewezenverklaring ook ten aanzien van het eerste deel van de periode echter niet in de weg. De rechtbank zal daar in rubriek 4.3.4. nader op ingaan.
4.3.3.Verklaringen [persoon 1] bruikbaar voor bewijs
De raadsvrouw heeft aangegeven dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaringen van [persoon 1] , omdat deze onderling niet helemaal overeenstemmen en op sommige punten zelfs tegenstrijdig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen/aangevers in strafzaken. Met name in mensenhandel-zaken is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van vermeende slachtoffers behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van zowel belastende als ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandel-zaken kan onder druk staan of negatief beïnvloed worden door angst, maar ook door gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de in Nederland geldende strafwetgeving over mensenhandel.
In het geval van [persoon 1] is de rechtbank het enerzijds met de raadsvrouw eens dat [persoon 1] niet steeds consistent verklaart. Anderzijds is de rechtbank het met de officier van justitie eens dat goed voorstelbaar is dat dit valt te verklaren door het lange tijdsverloop tussen de verschillende verhoren. Ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [persoon 1] in de kern telkens wel consistent zijn. De onderlinge verschillen tussen haar verklaringen betreffen niet de essentiële, voor verdachte belastende, elementen in haar verklaringen. Daar komt bij dat de rechtbank de verklaringen van [persoon 1] alleen voor het bewijs gebruikt in die gevallen waar haar verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de verklaringen van getuigen.
Kortom, de rechtbank gebruikt de verklaringen van [persoon 1] voor het bewijs, maar alleen ten aanzien van de punten die steun vinden in andere bewijsmiddelen.
4.3.4.Inhoudelijke beoordeling: mensenhandel bewezen
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mensenhandel van [persoon 1] in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid WvSr wordt gekeken of sprake is van drie bestanddelen, te weten (een aantal) dwangmiddelen, (een aantal) handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Voor niet alle subonderdelen geldt dat de vaststelling van al deze bestanddelen nodig is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in artikel 273f, tweede lid WvSr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van voornoemde vraag komt in elk geval betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Van een situatie van seksuele uitbuiting is blijkens de wetsgeschiedenis sprake als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een Nederlandse mondige prostituee verkeert.
Sub 1: dwangmiddelen, gedragingen en oogmerk van uitbuiting
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel moet sprake zijn van ten eerste één of meer dwangmiddelen en ten tweede één of meer gedragingen. Ten derde moet er bij de verdachte sprake zijn van het oogmerk om het slachtoffer uit te buiten.
Dwangmiddelen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte tegen [persoon 1] gebruik gemaakt van de middelen een feitelijkheid, dreiging met geweld en misbruik van een kwetsbare positie.
Een feitelijkheid
Wanneer een handeling niet als (bedreiging met) geweld aangemerkt kan worden, maar er wel dwang of druk van uitgaat, kan er sprake zijn van een andere feitelijkheid. Over het algemeen moet dan sprake zijn van een bepaalde mate van psychische druk.
[persoon 1] heeft verklaard dat verdachte haar drugs heeft laten gebruiken, zodat zij goede zin kreeg en niet moe werd. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij drugs kreeg van verdachte zodat zij beter kon werken. Verdachte heeft [persoon 1] drugs doen gebruiken zodat zij langer beschikbaar kon zij voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en daarmee psychische druk op [persoon 1] uitgeoefend. Dat [persoon 1] heeft verklaard dat zij aanvankelijk de drugs moest gebruiken en dat later uit vrije wil deed, maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het dwangmiddel ‘een feitelijkheid’ is bewezen.
Dreiging met geweld
Ook het dwangmiddel dreiging met geweld is bewezen. Op grond van de verklaringen van [persoon 1] en [getuige 3] kan worden bewezen dat verdachte tegen [persoon 1] heeft gezegd dat zij haar naar [getuige 3] zou brengen en dat hij haar in de kont zou neuken. [getuige 3] verklaart dat verdachte hem heeft verteld dat zij dit heeft gezegd. Verder verklaart [getuige 3] dat verdachte hem bij de meiden als boeman heeft afgeschilderd. De rechtbank gaat er gelet op hetgeen hierboven over de reis naar Hongarije is overwogen vanuit dat dit dwangmiddel niet in de eerste periode, maar pas vanaf maart 2012 is ingezet.
Misbruik van de kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [persoon 1] was weliswaar meerderjarig, maar nog steeds heel jong. Zij had een moeilijke jeugd achter de rug. Verdachte zelf verklaart hierover: “ [persoon 1] was duidelijk een meisje dat liefde tekort was gekomen” en “wat zij had meegemaakt was verschrikkelijk”. Eenmaal in Nederland aangekomen was [persoon 1] volledig van verdachte afhankelijk: zij sprak geen Engels of Nederlands, had geen woning, geen inkomen en geen sociaal vangnet. Verdachte heeft van deze omstandigheden bewust misbruik gemaakt door verdachte in de prostitutie te brengen en andere zaken voor haar te regelen.
Gedragingen
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat verdachte met voornoemde middelen [persoon 1] heeft geworven, vervoerd en gehuisvest.
Uit de verklaringen van zowel [persoon 1] als [getuige 1] blijkt dat zij via een advertentie, waarin goede verdiensten in het vooruitzicht werden gesteld, met verdachte in contact zijn gekomen. Vervolgens zijn met verdachte afspraken gemaakt en zijn zij naar Nederland gekomen. Daarmee is het werven bewezen.
Verdachte zelf heeft, net als [persoon 1] , verklaard dat zij [persoon 1] naar en van haar werk heeft vervoerd en dat zij de huisvesting, aan het [straat 2] , heeft geregeld. Daarmee zijn deze gedragingen ook bewezen.
Oogmerk van uitbuiting
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (Vergelijk: HR 5 februari 2002, LJN AD5235).
Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondige prostituee verkeert is, gelet op de gebruikte dwangmiddelen en handeling, in deze situatie geen sprake. Verdachte heeft [persoon 1] na haar komst naar Nederland bewogen om in de prostitutie werkzaam te blijven. Hiertoe heeft zij verdachte drugs gegeven, gedreigd met geweld en misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van verdachte.
[persoon 1] heeft verklaard dat zij het geld dat zij in de prostitutie verdiende aan verdachte moest afdragen. Over dit afdragen heeft zij wisselend verklaard. Zij heeft verklaart dat de afspraak was dat zij de helft van haar verdiensten aan verdachte zou afdragen. In ruil daarvoor zou verdachte onder meer de huur van de woning betalen. [persoon 1] heeft ook verklaard dat zij uiteindelijk niets van haar verdiende geld heeft teruggezien, maar dat verdachte alles heeft gehouden.
Getuige [getuige 1] is samen met [persoon 1] naar Nederland gekomen en is ook voor verdachte in de prostitutie gaan werken. Zij verklaart dat er een ‘fifty-fifty verdeling’ van de verdiensten met verdachte was afgesproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [persoon 1] tenminste de helft haar verdiensten in de prostitutie aan verdachte heeft afgedragen.
Afgezet tegen de bovengenoemde maatstaf van de situatie waarin een mondige Nederlandse prostituee verkeert, is naar het oordeel van de rechtbank ook bij deze “fifty-fifty” verdeling sprake van uitbuiting. Immers stonden tegenover de afgestane 50% van de verdiensten nauwelijks kosten. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij de huur voor de inwoning (tweehonderd euro per maand) betaalde en tevens dat zij geld kreeg voor het per auto brengen en halen van en naar de werkplek. Verder blijkt uit de stukken dat verdachte de werkplekken heeft geregeld en als tolk is opgetreden. De met een en ander gemoeide kosten en inspanningen zijn relatief gering en staan in schril contrast met de helft van de inkomsten die [persoon 1] geacht moet worden te hebben verdiend. Dit geldt ook indien er in het voordeel van verdachte van uit zou worden gedaan dat verdachte het eten heeft betaald. Nu de “fifty-fifty” afspraak al in het begin gemaakt is acht de rechtbank bewezen dat verdachte van aanvang af heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte het oogmerk had op de uitbuiting van [persoon 1] .
Sub 3, 4, 6 en 9
Op grond van hetgeen ten aanzien van sub 1 is overwogen kunnen ook het aanwerven (sub 3), de dwang (sub 4), het opzettelijk voordeel trekken (sub 6) en het dwingen te bevoordelen (sub 9) worden bewezen.