Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Leuven, België, op 19 juni 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1964 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Procureur des Konings van Leuven in acht genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland kan terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden, gezien de lange duur van de procedure in België. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat dit verweer niet kan slagen en dat de Belgische autoriteiten het EAB tot dusverre hebben gehandhaafd. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België overwogen, maar deze vormen geen reden om de overlevering te weigeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan.