ECLI:NL:RBAMS:2018:4036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
AMS 17/7358
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie van minderjarig kind wegens onvoldoende verblijfsduur in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een minderjarig kind, tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie. Eiseres was ten tijde van de aanvraag nog geen drie jaar oud en had derhalve niet voldaan aan de vereiste van drie jaar onafgebroken hoofdverblijf en toelating in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de periode vóór de geboorte van eiseres niet meegeteld kan worden in de verblijfsduur, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de wettelijke termijn af te wijken. Eiseres had zich beroepen op artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, maar de rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk was dat eiseres in haar belangen was geschaad door de afwijzing van haar verzoek. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7358
[persoonsnummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2018 in de zaak tussen

[de persoon] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. A. van Driel en mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Nauta).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om naturalisatie van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. De moeder en vader van eiseres zijn verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiseres heeft gevraagd om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Uit de uitkeringsspecificaties van de ouders van eiseres is gebleken dat het gezin meer inkomen heeft dan 90 % van de bijstandsnorm voor alleenstaanden. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] wordt het verzoek daarom afgewezen. De rechtbank constateert dat het griffierecht tijdig is betaald.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2014 en is nu bijna vier jaar oud. Eiseres is geboren in Nederland en heeft de Maltese nationaliteit. Op 29 november 2016 hebben de ouders van eiseres verzocht om naturalisatie voor hun drie kinderen. De verzoeken van de oudste twee kinderen zijn ingewilligd, maar het verzoek van eiseres is afgewezen. Verweerder heeft het verzoek van eiseres afgewezen, omdat eiseres ten tijde van het verzoek nog geen drie jaar onafgebroken toelating en hoofdverblijf in Nederland had. Eiseres was ten tijde van het verzoek immers nog geen drie jaar oud.
Wettelijk kader
3.1.
In artikel 11, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) staat dat aan een minderjarig kind van een vader of moeder die het Nederlanderschap door optie verkregen heeft of aan wie dat is verleend, en dat in deze verkrijging of verlening niet deelde, op zijn verzoek het Nederlanderschap wordt verleend, als het kind een onafgebroken periode van tenminste drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf in Nederland heeft gehad.
3.2.
In artikel 10 van de RWN staat dat in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de RWN.
Gronden van beroep
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het verzoek nog geen drie jaar oud was. Eiseres betoogt echter dat zij ook als ongeboren vrucht ook al hoofdverblijf en toelating in Nederland had. Eiseres beroept zich in dit verband op artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin staat dat het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Daarbij doet eiseres een beroep op artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), waarin staat dat de belangen van het kind de eerste overweging dienen te vormen bij alle maatregelen die ten aanzien van een kind worden genomen. Ook stelt eiseres zich op het standpunt dat er sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN.
Oordeel van de rechtbank
5. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres op 29 december 2017 opnieuw een verzoek om naturalisatie heeft ingediend. De rechtbank overweegt ambtshalve dat dit niet betekent dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij deze procedure, omdat het nog niet zeker is dat het nieuwe verzoek zal worden ingewilligd.
6.1.
Uit de jurisprudentie blijkt dat artikel 1:2 van het BW van toepassing wordt geacht in zaken waarin er sprake is van een recht dat verloren gaat als het kind niet als geboren wordt beschouwd, of waarin er sprake is van een acute noodsituatie. Dat is bijvoorbeeld wanneer er een aanspraak op een erfenis ontstaat voordat het kind geboren is, of wanneer het noodzakelijk is om een kind al voor zijn geboorte onder toezicht van jeugdzorg te stellen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op artikel 1:2 van het BW niet kan slagen. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat het belang van eiseres vordert dat zij vóór haar geboorte al als geboren moet worden aangemerkt. Het is niet aannemelijk geworden dat eiseres daadwerkelijk in haar belangen is geschaad doordat zij nog niet over de Nederlandse nationaliteit kan beschikken. Eiseres heeft als Unieburger immers verblijfsrecht in Nederland en er is geen risico dat zij van haar gezin wordt gescheiden. Ook heeft zij als minderjarige Unieburger die in Nederland mag verblijven dezelfde rechten als Nederlandse kinderen op gezondheidszorg, onderwijs en toeslagen. Het feit dat eiseres in het ziekenhuis voor een behandeling moest betalen, zo begrijpt de rechtbank uit de verklaring van de moeder ter zitting, was te wijten aan het feit dat er op dat moment geen zorgverzekering was en niet aan het feit dat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit had. Het is niet gebleken dat eiseres een medische behandeling is onthouden. De problemen die eiseres op de voorschool heeft ondervonden waren, zo bleek ter zitting, pedagogisch van aard en niet is gebleken dat die met haar nationaliteit te maken hadden. De omstandigheid dat de ouders van eiseres mogelijk over het niet hebben van een paspoort met haar en/of de andere kinderen hebben gesproken dan wel in het bijzijn van de kinderen daarover in zorgelijke bewoordingen hebben gesproken en dat eiseres zich daardoor minderwaardig voelde, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft gesteld, kan niet worden gezien als een gevolg van het niet hebben van de Nederlandse nationaliteit maar als een gevolg van hoe de ouders van eiseres daarmee om zijn gegaan.
7. Ook het beroep van eiseres op artikel 3 van het IVRK kan niet slagen. Uit dit artikel volgt dat verweerder rekening moet houden met de belangen van eiseres. Zoals hiervoor is overwogen is niet aannemelijk geworden dat eiseres daadwerkelijk in haar belangen is geschaad doordat zij pas op een later tijdstip kan naturaliseren. Verweerder heeft bij het indienen van de aanvraag duidelijk gemaakt aan betrokkenen dat eiseres nog niet voldeed aan de voorwaarden en meegegeven dat beter nog even gewacht kon worden, omdat dan de drie kinderen in een keer genaturaliseerd zouden kunnen worden. De ouders hebben er evenwel voor gekozen om niet te wachten en de aanvraag toch door te zetten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat er thans in het kader van de nieuwe aanvraag (zoals het er nu uitziet) geen beletselen meer zijn voor naturalisatie. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van eiseres.
8. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 10 van de RWN. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 augustus 2014 [2] volgt dat verweerder bij de toepassing van dit artikel beoordelingsvrijheid heeft, waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Uit de Handleiding voor de toepassing van de RWN blijkt dat verweerder van dit artikel terughoudend gebruik maakt, namelijk slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals om redenen van staatsbelang, ernstig ambtelijk verzuim of humanitaire redenen. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er in het geval van eiseres geen sprake is van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat bij het indienen van de aanvraag aan de ouders van eiseres is meegedeeld dat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk in haar belangen is geschaad door de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.