ECLI:NL:RBAMS:2018:4133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7063
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring wegens muizenoverlast en onvoldoende inspanningen van de huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach. De eiser had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring vanwege muizenoverlast in zijn huurwoning, die hij huurt van woningcorporatie Ymere. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem en eiser niet voldoende had gedaan om het probleem op te lossen. Eiser had eerder al meerdere keren contact gehad met de GGD en Ymere, maar verweerder oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van de muizenoverlast bij de verhuurder lag en dat eiser zelf juridische stappen kon ondernemen. Eiser voerde aan dat de situatie onhoudbaar was en dat hij niet in staat was om het probleem zelf op te lossen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de urgentieverklaring te weigeren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Sarolea),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamdach).

Procesverloop

Met het besluit van 20 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 27 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en besluitvorming verweerder
2. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1982, woont sinds 2011 in een huurwoning op het [adres 1] in Amsterdam. Eiser heeft een muizenfobie en heeft sinds 2014 last van muizen in zijn woning. De oorzaak van de muizenoverlast ligt volgens partijen in een nabijgelegen woning. De Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) is meermaals bij eiser langsgegaan om muizenvallen en -gif in te zetten. Dit heeft niet gewerkt. Eiser huurt zijn woning van woningcorporatie Ymere en heeft Ymere naar eigen zeggen reeds tevergeefs benaderd om het muizenprobleem op te lossen. Op 10 januari 2017 heeft eiser een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend. Op het daartoe bestemde aanvraagformulier heeft eiser zowel sociale als medische omstandigheden aangevinkt.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
“Uit navraag bij de woningbouwvereniging is gebleken dat de muizenoverlast veroorzaakt wordt door de benedenburen. Hier is dus feitelijk sprake van burenoverlast. Een urgentieverklaring vanwege burenoverlast is niet mogelijk. De verantwoordelijkheid ligt bij de verhuurder. (…) Een advies vragen aan de arts van [de] GGD is niet aan de orde.”
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en hieraan – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Er is in het geval van eiser sprake van twee algemene weigeringsgronden die zijn neergelegd in artikel 2.6.5, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening). Zo is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eiser over een woning beschikt. [1] Daarnaast heeft eiser er niet alles aan gedaan om het door hem ervaren huisvestingsprobleem op te lossen. [2] De muizenoverlast zal eiser samen met zijn verhuurder en met de overlast gevende partij moeten oplossen. Eisers verhuurder is ook de verhuurder van de woning die volgens eiser overlast veroorzaakt. Eiser kan eventueel juridische stappen tegen zijn verhuurder of tegen de overlast gevende partij nemen. Er ligt hier geen taak voor de gemeente. Daarnaast is in het geval van eiser niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden om de hardheidsclausule [3] toe te passen. Omdat eiser in staat moet worden geacht het huisvestingsprobleem zelf op te lossen, is er ook geen sprake van een schijnende situatie. Verweerder ziet daarom ook geen reden om de GGD om een advies te vragen.
Standpunt eiser
5. Eiser voert – samengevat – aan dat de huisvestingssituatie voor hem onhoudbaar is gelet op de daaruit voortkomende spanningen en slapeloosheid en dat hij zijn huisvestingsprobleem niet op een andere wijze op kan lossen. Eiser stelt hiertoe dat de (mogelijk) overlast gevende partij – de woning aan [adres 2] – juist niet aanspreekbaar is, omdat deze woning niet wordt bewoond. Bovendien kost een civiele procedure tegen de mogelijk overlast gevende partij of tegen de verhuurder van die woning veel geld en brengt een dergelijke procedure op zichzelf ook nog een groot financieel risico met zich mee, aldus eiser. Van verweerder mag volgens eiser een andere opstelling worden verwacht, nu de gemeente Amsterdam met de GGD over een deskundige beschikt en de gemeente Amsterdam bestuurlijke bevoegdheden heeft om de overlast gevende woning binnen te treden. Hiermee kan veel sneller dan in een civiele procedure uitsluitsel worden gegeven over de vraag of er in die woning sprake is van een omvangrijk muizennest, zo stelt eiser. Tot slot voert eiser aan dat begin 2017 door een medewerker van het Stadsloket Oost bij hem de verwachting is gewekt dat hij aanspraak zou kunnen maken op hulp bij het verhuizen naar een andere woning.
Oordeel rechtbank: de algemene weigeringsgronden
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [4]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de urgentieverklaring terecht heeft geweigerd op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening, nu verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze op kan lossen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Niet in geschil is dat er in of bij de woning van eiser sprake is van muizenoverlast, dat de oorzaak van deze overlast gelegen is buiten de woning van eiser en dat de mogelijk overlast gevende woning, evenals de woning van eiser, wordt verhuurd door Ymere. De stelling van eiser dat hij reeds meerdere stappen heeft ondernomen om Ymere te bewegen de muizenoverlast te stoppen, heeft eiser op geen enkele wijze nader (met stukken) onderbouwd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat hij namens eiser één brief naar Ymere heeft gezonden, op 24 oktober 2017, maar nergens uit blijkt dat hij of eiser met Ymere in conclaaf is getreden om tot een oplossing te komen en wat de uitkomst is. Gelet hierop is niet gebleken dat eiser er alles aan heeft gedaan om zijn huisvestingsprobleem op te lossen. Reeds vanwege deze algemene weigeringsgrond was verweerder gehouden de aanvraag af te wijzen, tenzij er sprake is van omstandigheden die nopen tot toepassing van de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een oordeel over de tweede algemene weigeringsgrond [5] die verweerder eiser in het bestreden besluit heeft tegengeworpen.
Oordeel rechtbank: de hardheidsclausule
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder ook bij de besluitvorming omtrent de toepassing van de hardheidsclausule beoordelingsvrijheid toekomt, waardoor de rechtbank het bestreden besluit ook op dit punt terughoudend dient te toetsen. [6] Een beroep op de hardheidsclausule kan om die reden slechts bij uitzondering slagen, waarbij het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er sprake is van omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule nopen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de in artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening neergelegde hardheidsclausule. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt op welke wijze het weigeren van een urgentieverklaring in zijn geval tot een schijnende situatie leidt. Immers, zoals hierboven onder 6.2 is geoordeeld, kan eiser zijn huisvestingsprobleem redelijkerwijs zelf oplossen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de GGD in het kader van de hardheidsclausule om advies te vragen. De omstandigheid dat de gemeente Amsterdam in bepaalde situaties de mogelijkheid heeft om een overlast gevende woning binnen te treden en om de GGD in te schakelen, laat de mogelijkheden die eiser zelf kan aanwenden om het huisvestingsprobleem op te lossen, onverlet.
Oordeel rechtbank: het beroep op het vertrouwensbeginsel
8. Voor zover eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat begin 2017 bij hem door een medewerker bij het Stadsloket Oost de verwachting is gewekt dat aan hem een urgentieverklaring zou worden verstrekt, faalt dit. De enkele stelling van eiser dat bij dit stadsloket werd beaamd dat hij er zo slecht aan toe was dat hij aanspraak zou kunnen maken op hulp bij het verhuizen naar een andere woning, is hiervoor niet voldoende. Immers, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel sprake zijn van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Beslissing rechtbank
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE

Huisvestingsverordening Amsterdam 2016

Artikel 2.6.5
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel
sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het
huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
(…)
Artikel 2.6.11
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden
tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe
te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene,
omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een
grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening.
2.Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628, r.o. 3.2.
5.Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening.
6.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van