ECLI:NL:RBAMS:2018:4173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
AMS 17/7199
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkeringen door het UWV na intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese vrouw en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van teveel ontvangen uitkeringen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Arslan, had in totaal ongeveer 60.000 euro aan uitkeringen ontvangen, terwijl haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht was ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw vanaf 10 februari 2011 geen recht had op een Ziektewet (ZW) uitkering en vanaf 3 januari 2011 geen recht op een Werkloosheidswet (WW) uitkering, omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de UWV terecht de uitkeringen had herzien en de terugvordering had ingesteld, omdat de vrouw nooit als verzekerde werknemer kon worden beschouwd na de intrekking van haar verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiseres, waaronder de stelling dat zij rechtmatig in Nederland verbleef tijdens de bezwaarprocedure, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering geen onaanvaardbare gevolgen voor de eiseres had, aangezien zij een betalingsregeling had getroffen en in staat was om te werken. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.T. Wielinga).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 10 februari 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Verweerder heeft tevens een bedrag van € 52.175,92 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 12 september 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 3 januari 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Verweerder heeft tevens een bedrag van € 7.073,19 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat er aan deze procedure vooraf is gegaan
1. Naar aanleiding van een melding van E. Franken, arbeidsinspecteur bij Inspectie SZW, (hierna: Franken) heeft [naam 1] , themaonderzoeker bij verweerder, (hierna: [naam 1] ) een onderzoek ingesteld naar eiseres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 5 april 2016 en een aanvullend rapport van 10 november 2016. Gebleken is dat de verblijfsvergunning van eiseres, aan haar verleend door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) voor de periode 27 november 2009 tot 27 november 2014, bij beschikking van 25 september 2012 met terugwerkende kracht is ingetrokken. Eiseres heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 15 januari 2013 heeft de IND het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen de beschikking van 15 januari 2013 geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze beschikking in rechte is komen vast te staan.
2. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 10 februari 2011 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat de verblijfsvergunning van eiseres met ingangsdatum 27 november 2009 met terugwerkende kracht is ingetrokken. Verweerder heeft daarom de ZW-uitkeringen en de uitkeringen van eiseres op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) van eiseres met terugwerkende kracht herzien. Verweerder heeft tevens een bedrag van € 52.175,92 van eiseres teruggevorderd, omdat eiseres in de periode 10 februari 2011 tot en met 21 februari 2016 ten onrechte ZW-uitkeringen en WAZO-uitkeringen heeft ontvangen.
3. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 3 januari 2011 geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat de verblijfsvergunning van eiseres met ingangsdatum 27 november 2009 met terugwerkende kracht is ingetrokken. Verweerder heeft daarom de WW-uitkeringen van eiseres met terugwerkende kracht herzien. Verweerder heeft tevens een bedrag van € 7.073,19 van eiseres teruggevorderd, omdat eiseres in de periode 3 januari 2011 tot en met 17 augustus 2014 ten onrechte WW-uitkeringen heeft ontvangen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres heeft in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat zij op het moment dat zij de uitkeringen heeft ontvangen rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij premies heeft afgedragen. Verder verbleef zij ook rechtmatig in Nederland gedurende de bezwaarprocedure tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning, aldus eiseres.
Eiseres verzoekt verder om matiging van de terugvordering, omdat zij met haar man en twee minderjarige kinderen leeft onder het bijstandsniveau.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en onzorgvuldig heeft gehandeld.
Boordeling door de rechtbank
Herziening
6.1
Met de inwerkingtreding van de zogeheten Koppelingswet (Wet van 26 maart 1998, Stb. 1998, 204) wordt een relatie (koppeling) gelegd tussen het verblijfsrecht van vreemdelingen en de voorzieningen die door de overheid worden verstrekt.
6.2
Op grond van artikel 3, derde lid, van de ZW en de WW wordt in afwijking van het eerste en tweede lid niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6.3
Op grond van artikel 19, eerste lid, onder f, van de WW en artikel 3:18, zesde lid, van de WAZO heeft de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vw 2000 geen recht op uitkering.
6.4
In artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW en in artikel 3:27, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAZO, juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, is bepaald dat, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en ter zake van weigering van uitkering, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit herziet of intrekt indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In het tweede lid van deze artikelen [1] is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
6.5
Met betrekking tot de Koppelingswet hanteert verweerder volgens het bestreden besluit het beleid dat de verplichte verzekering ingevolge de werknemersverzekeringen in beginsel met terugwerkende kracht kan worden beëindigd ingaande de datum waarop niet (meer) aan de voorwaarden van de Koppelingswet wordt voldaan. Hier kan van worden afgeweken als het gaan om vreemdelingen die voor 1 juli 1998 (de datum van de inwerkingtreding van de Koppelingswet) verzekerd waren voor de sociale verzekeringswetten en van wie de rechtspositie op 1 juli 1998 door de Koppelingswet is gewijzigd.
7. Niet in geschil is dat eiseres geen vreemdeling is die voor 1 juli 1998 verzekerd was voor de sociale verzekeringswetten en van wie de rechtspositie op 1 juli 1998 door de Koppelingswet is gewijzigd.
8.1
In tegenstelling tot wat eiseres heeft aangevoerd had zij, gelet op de beschikking van de IND van 25 september 2012, op het moment dat zij WW-, ZW- en WAZO-uitkeringen ontving, geen rechtmatig verblijf in Nederland. Zij is, gelet op de intrekking van haar verblijfsrecht, nooit een verzekerde werknemer geweest. Uit artikel, 3, derde lid, van de ZW en de WW volgt dat eiseres vanaf 27 november 2009 niet als werknemer kan worden beschouwd en op grond van artikel 19, eerste lid, onder f van de WW en artikel 3:18, zesde lid, van de WAZO volgt dat zij ook geen recht had op een WAZO uitkering. Het komt er op neer dat doordat het verblijfsrecht van eiseres met terugwerkende kracht is ingetrokken, zij geacht moet worden dit verblijfsrecht nooit te hebben gehad. Doordat het recht op de uitkeringen aan haar verblijfsrecht is gekoppeld, is ook dit recht op de uitkeringen met terugwerkende kracht vervallen en moet het geacht worden niet te hebben bestaan. Dat eiseres premies heeft afgedragen maakt dit niet anders.
8.2
Voor zover eiseres in beroep heeft aangevoerd dat zij tijdens de bezwaarprocedure tegen de IND rechtmatig verblijf in Nederland had en dus recht op uitkeringen had overweegt de rechtbank als volgt. Op het moment dat eiseres bezwaar indiende tegen het intrekkingsbesluit van de IND van 25 september 2012, kreeg zij rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Voor dit soort rechtmatig verblijf, het rechtmatige verblijf dat men heeft in afwachting van de uitkomst van een procedure, geldt echter als hoofdregel dat het geen recht geeft op de uitkeringen waar het hier om gaat. Deze vorm van rechtmatig verblijf laat onverlet dat het rechtmatige verblijf waaraan haar recht op uitkeringen wel was gekoppeld (haar verblijfsrecht op grond van een verblijfsdocument), met terugwerkende kracht ingetrokken was en ook, met de beslissing op bezwaar van de IND van 15 januari 2013, ingetrokken is gebleven. Deze grond slaagt daarom niet.
8.3
Verweerder heeft dus terecht aangenomen dat eiseres met terugwerkende kracht geen recht heeft op de werknemersverzekeringsuitkeringen die haar zijn verstrekt. Gelet op de bepalingen over herziening in de ZW, WW en WAZO, hierboven weergegeven onder 6.4, was verweerder gehouden om het recht op die uitkeringen te herzien. Van dringende redenen om van deze regel af te wijken is niet gebleken. De omstandigheid die eiseres stelt dat de intrekking van haar verblijfsrecht onterecht was, is geen dringende reden als hier bedoeld. Verweerder heeft uit kunnen gaan van de intrekking van het verblijfsrecht zoals deze volgt uit de besluitvorming van de IND. Ook de omstandigheid dat de herziening van de uitkeringen pas geruime tijd na de intrekking van het verblijfsrecht is gebeurd, waardoor de gevolgen voor eiseres des te verstrekkend zijn, is geen dringende reden waarom verweerder van herziening af had moeten zien. Eiseres heeft moeten begrijpen dat de intrekking van haar verblijfsrecht consequenties kon hebben voor haar recht op de uitkeringen en zij had verweerder zelf, direct na de intrekking van haar verblijfsrecht, daarover kunnen informeren.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder met juistheid bepaald dat eiseres van 10 februari 2011 geen recht had op een ZW- en WAZO-uitkering en vanaf 3 januari 2011 geen recht had op een WW-uitkering en heeft verweerder terecht de ZW-, WAZO- en WW-uitkeringen herzien.
Terugvordering
10. Op grond van artikel 33, zesde lid, van de ZW, artikel 3:16, eerste lid, onder m, van de WAZO en artikel 36, zesde lid, van de WW kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
11. Het is de rechtbank niet gebleken dat de terugvordering voor eiseres onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Op verzoek van eiseres heeft zij met verweerder een betalingsregeling getroffen van € 20,- per maand. Dat eiseres leeft onder bijstandsniveau is niet het gevolg van de terugvordering. Eiseres ontvangt verder toeslagen en is in staat om te werken, waardoor haar financiële situatie kan verbeteren.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de door eiseres ten onrechte ontvangen ZW-, WAZO- en WW-uitkeringen van haar teruggevorderd.
13. Eiseres heeft haar beroepsgrond, dat verweerder het bestreden besluit anderszins nog onvoldoende heeft gemotiveerd en onzorgvuldig heeft gehandeld niet onderbouwd, zodat deze beroepsgrond reeds daarom niet slaagt.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.A.V. van Kleef, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.In het geval van de WAZO gaat het om het tweede lid van artikel 18 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.