ECLI:NL:RBAMS:2018:4205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5430
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve uitschrijving uit de basisregistratie personen en bestuurlijke boete wegens niet voldoen aan aangifteplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser was ambtshalve uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) met de aantekening 'vertrokken naar onbekend' en kreeg een bestuurlijke boete van € 240,- opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende onderzoek had verricht naar de verblijf- en adresgegevens van de eiser. De eiser had geen aangifte gedaan van wijziging van zijn woonadres, maar de rechtbank vond dat de gemeente niet voldoende inspanningen had geleverd om de eiser te bereiken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de ambtshalve uitschrijving met terugwerkende kracht ongedaan werd gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor de aantekening 'vertrokken naar onbekend' en dat de bestuurlijke boete onterecht was opgelegd. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[derde belanghebbenden] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Geelkerken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S. de Ruijter).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser ambtshalve uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’ en aan hem een bestuurlijke boete van € 240,- opgelegd. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 4 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en besluitvorming verweerder
2. Eiser stond vanaf 13 maart 2002 in de brp ingeschreven als woonachtig op het adres [adres] in Amsterdam. Met ingang van 11 december 2014 is dit adres op verzoek van eiser in de brp gewijzigd van zijn woonadres naar zijn briefadres. Verweerder is vervolgens naar aanleiding van een periodieke controle van het briefadressenbestand een onderzoek gestart naar het briefadres van eiser. In een brief van 14 april 2016 heeft verweerder eiser verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn woonadres, op straffe van een bestuurlijke boete. Deze brief bevat tevens een voornemen van verweerder om eiser ambtshalve uit de brp uit te schrijven met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief, waarna verweerder in een brief van 8 augustus 2016 eiser een herinnering heeft verzonden. Ook op deze rappelbrief heeft eiser niet gereageerd.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser met ingang van 14 april 2016 ambtshalve uit de brp uitgeschreven met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’, omdat geconstateerd is dat eiser niet (meer) woont op het adres [adres] , er door hem geen aangifte van verhuizing of vertrek is gedaan en tijdens het onderzoek geen ander adres van hem bekend is geworden. Daarnaast heeft verweerder met het primaire besluit aan eiser op grond van de Wet basisregistratie personen [1] (Wet BRP) een bestuurlijke boete van € 240,- opgelegd, omdat eiser ondanks herhaalde oproepen niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht dan wel niet of onvoldoende heeft voldaan aan zijn informatieplicht.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard en dit – samengevat – als volgt gemotiveerd. Tijdens het verrichte onderzoek is niet vast komen te staan en is niet aannemelijk geworden dat eiser woont op het adres [adres] . Bij de aanvraag van het briefadres op 24 november 2014 heeft eiser destijds verklaard dat hij het daaropvolgende half jaar zou verblijven op een adres in de gemeente [plaats] . Ook heeft eiser verklaard dat hij zou scheiden van zijn partner die op dat moment op het adres [adres] woonde, maar dat hij op dit adres een briefadres wilde, omdat hij zich niet kon inschrijven in de gemeente [plaats] . Verweerder heeft geen onderzoek kunnen doen naar de woonsituatie van eiser op de [adres] . Dit maakt dat eiser op juiste gronden ambtshalve is uitgeschreven uit de brp met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’. Ook de bestuurlijke boete is op juiste gronden opgelegd, omdat eiser tijdens het onderzoek geen aangifte van zijn woonadres heeft gedaan.
De bestuurlijke boete
5. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser ter zitting heeft erkend dat hij geen aangifte heeft gedaan van de omstandigheid dat hij het adres [adres] op enig moment niet meer als briefadres, maar weer als woonadres is gaan gebruiken, omdat hij hier het belang niet van inzag. Het doen van aangifte van een dergelijke wijziging is op grond van artikel 2.39, eerste lid, van de Wet BRP echter wel verplicht. Omdat eiser dit heeft nagelaten, heeft verweerder hem naar het oordeel van de rechtbank een bestuurlijke boete van € 240,- op kunnen leggen op grond van artikel 4.17, aanhef en onder a, van de Wet BRP in samenhang met paragraaf 3.5 van de Beleidsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen [2] van de gemeente Amsterdam.
Ambtshalve uitschrijving uit de brp met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting is bevestigd, op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP ambtshalve uit de brp heeft uitgeschreven met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’.
6.2.
Uit artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP volgt dat het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg draagt voor de opneming van het gegeven van het vertrek van een ingezetene uit Nederland, indien deze ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland. In de memorie van toelichting [3] bij de Wet BRP staat dat niet lichtvaardig tot een dergelijke ambtshalve uitschrijving mag worden overgegaan, omdat de gevolgen daarvan voor de betrokkene immers aanzienlijk zijn. Er moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet het zo zijn dat de betrokkene niet kan worden bereikt. Ten tweede moet er geconstateerd worden dat er van de betrokkene geen aangifte is ontvangen. Ten derde moet na een gedegen onderzoek zijn gebleken dat geen verblijf- en adresgegevens van de betrokkene achterhaald konden worden.
Standpunt verweerder
6.4.
Verweerder heeft naar eigen zeggen eiser op de volgende manieren proberen te bereiken. Bij brief van 14 april 2016, welke is verzonden naar het adres [adres] , is eiser verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn woonadres. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Bij brief van 8 augustus 2016, welke eveneens is verzonden naar het adres [adres] , is eiser nogmaals verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn woonadres. Ook naar aanleiding van deze rappelbrief heeft eiser niet gereageerd. Verder is tevergeefs geprobeerd om telefonisch contact op te nemen met eiser. De datum van deze contactpoging is niet bekend. Daarnaast zijn er volgens verweerder de volgende onderzoekshandelingen verricht om verblijf- en adresgegevens van eiser te achterhalen. De registratiesystemen Suwinet, Key2Burgerzaken en Dis4all zijn geraadpleegd. Via dit laatste registratiesysteem is het mobiele telefoonnummer van eiser achterhaald. Daarnaast is het adres [adres] op 18 januari 2017, dus tijdens de bezwaarfase, bezocht in het kader van een onderzoek van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA). Mede de bevindingen van dit adresbezoek zijn aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, omdat verweerder op basis van die bevindingen werd gesterkt in zijn opvatting dat de woonsituatie van eiser niet duidelijk is, zo heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting toegelicht.
Standpunt eiser
6.5.
Eiser voert – samengevat – aan dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht om hem te bereiken dan wel om verblijf- en adresgegevens van hem te achterhalen. Eiser heeft dit onder meer als volgt toegelicht. Na de aanvraag om het briefadres van
24 november 2014 heeft eiser slechts één á anderhalve maand niet op het adres [adres] gewoond, in verband met een tijdelijke relatiebreuk. Na deze periode is hij weer permanent op dit adres gaan wonen. Hij erkent dat er geen aangifte is gedaan van de omstandigheid dat hij dit adres na deze periode niet meer als briefadres, maar feitelijk weer als woonadres is gaan gebruiken. De brieven van 14 april 2016 en 8 augustus 2016 die volgens verweerder naar het adres [adres] zijn verzonden, heeft hij niet ontvangen. Wel is hij één keer door een nummer van de gemeente Amsterdam gebeld, waarbij zijn telefoon slechts kort over is gegaan en er geen voicemail is ingesproken. Toen hij dit nummer terugbelde kreeg hij de algemene receptie van de gemeente Amsterdam aan de lijn en de betreffende receptiemedewerker kon hem niet vertellen door wie hij was gebeld. Bovendien is hij naar eigen zeggen heel makkelijk ‘vindbaar’. Zo is hij bestuurder van meerdere in Rotterdam en Amsterdam gevestigde ondernemingen die staan ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarin ook telefoonnummers zijn te vinden, en wordt eiser vermeld op de verschillende websites van deze ondernemingen. Daarnaast is tijdens het door de LAA op 18 januari 2017 afgelegde adresbezoek de dochter van eiser op het adres [adres] aangetroffen en heeft zij aangegeven dat aan haar vader vragen gesteld konden worden. Gelet hierop had er minstens een tweede adresbezoek ingepland kunnen worden.
Oordeel rechtbank
6.6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de gevolgen van de ambtshalve uitschrijving voor eiser aanzienlijk zijn geweest. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij door de ambtshalve uitschrijving uit de brp met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’ onder meer het volgende heeft ondervonden. Zo heeft de Kamer van Koophandel hem herhaaldelijk gevraagd om zijn bedrijven uit te schrijven, kreeg hij problemen met zijn bank, is hij onverzekerd geraakt, kon hij zijn paspoort niet verlengen, waardoor hij niet meer over een paspoort beschikte en zal in de toekomst zijn AOW-uitkering gekort worden, omdat hij volgens de brp enige tijd niet in Nederland heeft gewoond.
6.6.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser geen aangifte van wijziging van zijn woonadres heeft gedaan, nadat het adres [adres] met ingang van
11 december 2014 op zijn verzoek in de brp is gewijzigd van zijn woonadres naar zijn briefadres. Gelet hierop is aan de tweede onder 6.2. genoemde voorwaarde voldaan. Nog los van de vraag of verweerder zich voldoende heeft ingespannen om eiser te bereiken en of er dus aan de eerste onder 6.2. genoemde voorwaarde is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zowel voorafgaand aan het primaire besluit als in de bezwaarfase geen gedegen onderzoek heeft verricht om de verblijf- en adresgegevens van eiser te achterhalen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
6.6.3.
Voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit heeft verweerder naar eigen zeggen getracht eiser telefonisch en middels een tweetal brieven te bereiken. Dit heeft volgens verweerder geen resultaat opgeleverd. Conform het Protocol adresonderzoek door het college van burgemeester en wethouders [4] dient het onderzoek in dat geval te worden uitgebreid door informatie in te winnen bij (ten minste twee verschillende) andere bronnen [5] of door feitelijk onderzoek ter plaatse uit te voeren, om zo de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te achterhalen. Aan het college van burgemeester en wethouders komt daarbij beoordelingsvrijheid toe om te bepalen welke mogelijkheid het meest geschikt is om een bepaalde situatie te onderzoeken. In het geval van eiser zijn er volgens verweerder een drietal bronnen – de registratiesystemen Suwinet, Key2Burgerzaken en Dis4all – geraadpleegd. Ook dit administratieve onderzoek heeft volgens verweerder geen resultaat opgeleverd. In dat geval ligt het volgens voornoemd protocol voor de hand dat feitelijke controle plaatsvindt in de vorm van een adresbezoek. Verweerder heeft echter nagelaten om voorafgaand aan het primaire besluit een dergelijk adresbezoek af te (laten) leggen, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het summiere administratieve onderzoek en de aanzienlijke gevolgen van het primaire besluit voor eiser, wel op de weg van verweerder lag. Het nemen van het primaire besluit, zonder dat hieraan het afleggen van een adresbezoek is voorafgegaan, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in strijd met de in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde onderzoeksplicht.
6.6.4.
Dit gebrek is naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit niet hersteld. Hoewel het adres [adres] in de bezwaarfase is bezocht in het kader van een onderzoek van de LAA en verweerder weliswaar naar eigen zeggen mede de bevindingen hiervan aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is de rechtbank van het verrichten van een gedegen onderzoek echter ook in de bezwaarfase niet gebleken. De rechtbank overweegt daartoe dat de bevindingen van het adresbezoek voldoende concrete aanknopingspunten bevatten op grond waarvan verweerder nader onderzoek naar de verblijf- en adresgegevens van eiser had moeten verrichten. Immers, tijdens dit adresbezoek op
18 april 2017 is de dochter van eiser op het adres [adres] aangetroffen en heeft zij onder meer verklaard dat zij met haar ouders op dit adres woont en heeft zij op de vraag welke personen er op dat adres wonen uit eigen beweging de naam van eiser genoemd. Reeds gelet op deze verklaring van de dochter van eiser is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat de bevindingen van dit adresbezoek op geen enkele wijze de conclusie rechtvaardigen dat er geen verblijf- en adresgegevens van eiser achterhaald konden worden. De rechtbank ziet in de verklaring van de dochter juist een aanknopingspunt voor de omstandigheid dat eiser op dat moment wel op het adres [adres] woonde. Door in de bezwaarfase geen nader onderzoek naar de verblijf- en adresgegevens van eiser te verrichten, heeft er naar het oordeel van de rechtbank ook in de bezwaarfase niet alsnog een gedegen onderzoek plaatsgevonden. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid en is daardoor in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk gemotiveerd dat er geen verblijf- en adresgegevens van eiser achterhaald konden worden.
6.7.
Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen de ambtshalve uitschrijving uit de brp met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’ ongegrond is verklaard. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin door het primaire besluit te herroepen voor zover daarin is beslist dat eiser met ingang van 14 april 2016 ambtshalve wordt uitgeschreven uit de brp met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’ en door te bepalen dat verweerder deze ambtshalve uitschrijving met terugwerkende kracht ongedaan maakt. Dit omdat er naar het oordeel van de rechtbank rechtens geen andere beslissing mogelijk is. Het onderzoek kon geen grondslag bieden om in de brp de aantekening op te nemen dat eiser was ‘vertrokken naar onbekend’, buiten Nederland. Ook is niet gebleken dat eiser niet in Nederland verbleef.
Vergoeding griffierecht en proceskostenveroordeling
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Om dezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Niet gebleken is dat eiser proceskosten in bezwaar heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft zich in de bezwaarfase namelijk niet bij laten staan door zijn gemachtigde of door een andere professioneel rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen de ambtshalve uitschrijving van eiser uit de brp met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’ ongegrond is verklaard;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarmee is beslist dat eiser met ingang van 14 april 2016 ambtshalve wordt uitgeschreven uit de brp met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’ en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit, wat betekent dat verweerder deze ambtshalve uitschrijving met terugwerkende kracht ongedaan maakt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A Lemmens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
(…)
Beleidsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen (26 oktober 2015)
Paragraaf 3.5
De boete bedraagt volgens de wet maximaal 325 euro. De maximalisering geeft Amsterdam de mogelijkheid te variëren in hoogten van boetes. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid stelt de gemeente twee boetes vast, namelijk een standaardboete van 240 euro en een hogere boete van 325 euro.

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.17
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;
(…)

Voetnoten

1.Artikel 4.17, aanhef en onder a, van de Wet basisregistratie personen.
2.Publicatiedatum 26 oktober 2015.
4.Versie 1.3, december 2013.
5.In dit protocol wordt hierover onder meer vermeld: