ECLI:NL:RBAMS:2018:4213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
C/13/599941 / FA RK 15-9353
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichtingen tussen Britse echtgenoten met toepassing van Engels recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2018, betreft het een echtscheiding tussen een vrouw en een man, beiden Britse burgers, die in Nederland wonen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kemmers, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. Montanus, hebben een procedure doorlopen die begon met een verzoekschrift van de vrouw op 22 december 2015. De rechtbank had eerder op 8 maart 2017 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man bepaald. De zaak is vervolgens pro forma aangehouden in afwachting van onderling overleg tussen partijen.

Tijdens de zitting op 7 februari 2018 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door tolken en hun advocaten. De rechtbank heeft de behandeling heropend en aanvullende stukken gevraagd met betrekking tot het pensioen van de vrouw. De rechtbank heeft uiteindelijk op 20 juni 2018 uitspraak gedaan over de alimentatieverplichtingen en de verdeling van de huwelijksgoederen. De vrouw is verplicht om een kinderbijdrage van € 1.250,- per maand te betalen aan de man, met ingang van de datum van de beschikking.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederen heeft de rechtbank bepaald dat de overwaarde van de woning van £ 393.698,- bij helfte wordt verdeeld, waarbij de man een groter aandeel krijgt om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft ook de pensioenrechten van beide partijen in overweging genomen en bepaald dat deze bij helfte worden verdeeld. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen met betrekking tot aanvullende kosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. C.M.E. de Koning, rechter en kinderrechter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/599941 / FA RK 15-9353 en C/13/618790 / FA RK 16-7781
Beschikking d.d. 20 juni 2018 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Kemmers, gevestigd te Hoorn,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , Groot-Brittannië ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.J. Montanus, gevestigd te Amsterdam,

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 22 december 2015;
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 8 maart 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek.
1.2.
Bij beschikking van 8 maart 2017 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, is aan de man vervangende toestemming verleend om met de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2] met ingang van de zomervakantie 2017 naar Groot-Brittannië te verhuizen, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man bepaald en zijn de overige nevenvoorzieningen aangehouden. De inhoud van deze beschikking wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
1.3.
Op 12 juni 2017 is de echtscheiding tussen partijen ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
1.4.
De zaak is steeds pro forma aangehouden in afwachting van bericht van partijen in verband met onderling overleg, laatstelijk tot 13 november 2017.
1.5.
Nadien is ter griffie van de rechtbank ingekomen:
  • een tweetal brieven van de zijde van de vrouw, voorzien van producties, ingekomen op 10 januari 2018 en 25 januari 2018;
  • een brief van de zijde van de man, voorzien van producties, ingekomen op 30 januari 2018.
1.6.
De rechtbank heeft de behandeling vanuit de meervoudige kamer terugverwezen naar de enkelvoudige kamer.
1.7.
De nadere behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 februari 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door tolken Engels en hun advocaten.
1.8.
Bij proces-verbaal van 5 maart 2018 heeft de rechtbank de behandeling heropend en de vrouw verzocht nadere stukken in te dienen met betrekking tot haar pensioen. In afwachting van deze stukken en de reactie van de man daarop, is de behandeling pro forma aangehouden.
1.9.
Nadien is ter griffie van de rechtbank ingekomen:
  • een brief met bijlagen van de zijde van de vrouw, ingekomen per fax op 19 maart 2018;
  • een brief van de zijde van de man, ingekomen per fax op 1 en 12 april 2018;
  • een brief en bijlagen van de zijde van de vrouw, ingekomen per fax op 26 april 2018;
  • een brief van de zijde van de man, ingekomen per fax op 22 mei 2018.
1.10.
De rechtbank heeft vervolgens de datum beschikking bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.1.1.
De vrouw heeft in het inleidend verzoekschrift verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen. Ter zitting hebben partijen verklaard in onderling overleg afspraken te maken over de zorgregeling, zodat de rechtbank op dit punt geen beslissing meer hoeft te nemen.
2.2.
Kinderbijdrage
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.2.1.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.2.2.
In artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 is bepaald dat onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Indien de gewone verblijfplaats wijzigt, is het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering intreedt. In het onderhavige geval betekent dit dat vanaf 1 september 2017 het recht van Groot-Brittanië (geldend in Engeland en Wales) van toepassing is op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
De verzoeken
2.2.3.
De man verzoekt thans een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderbijdrage) te bepalen van £ 1.603,- per kind per maand, plus p.m. afhankelijk van de bonussen van de vrouw, met ingang van 1 september 2017.
2.2.4.
De vrouw verzoekt ten aanzien van de kinderbijdrage thans te bepalen dat:
  • zij met ingang van de datum beschikking tot en met mei 2019, mits de man niet meer dan £ 3.633,- bruto per maand aan inkomsten uit arbeid genereert en het inkomen van de vrouw ongewijzigd blijft, aan de man een kinderbijdrage zal voldoen van € 905,- per maand, zijnde € 452,50 per kind per maand;
  • de man over de periode september 2017 tot de datum beschikking 25% van de door de vrouw betaalde reiskosten ten behoeve van de kinderen aan haar voldoet en dat dit bedrag wordt verrekend met de verdeling van de overwaarde van de verkoop van de voormalige echtelijke woning;
  • zij met ingang van 19 juni 2019, mits de man niet meer dan £ 3.633,- bruto per maand aan inkomsten uit arbeid genereert en het inkomen van de vrouw ongewijzigd blijft, aan de man een kinderbijdrage zal voldoen van € 350,- per kind per maand;
  • indien de man meer dan £ 3.633,- bruto per maand aan inkomsten uit arbeid genereert of het inkomen van de vrouw wijzigt, de kosten van de kinderen ter hoogte van € 1.440,- per maand naar rato tussen partijen zullen worden verdeeld, met de bepaling dat op het aandeel van de vrouw een bedrag van € 360,- aan zorgkorting (25%) in mindering wordt gebracht, alsmede een bedrag aan reiskosten tot en met mei 2019 van € 175,- (de rechtbank begrijpt: per maand) en vanaf juni 2019 een bedrag van € 350,- (de rechtbank begrijpt: per maand).
2.2.5.
Voorts verzoekt zij te bepalen dat de kinderbijdrage niet jaarlijks wordt geïndexeerd en dat de man ieder kwartaal een met stukken onderbouwd overzicht dient te verstrekken van zijn inkomsten.
De beoordeling
2.2.6.
Vast staat dat de hoogte van de kinderbijdrage naar Engels recht wordt berekend aan de hand van de zogenaamde Child Maintenance Service formula (hierna: CMS formule), zodat de rechtbank hier van uit zal gaan.
2.2.7.
In de CMS formule wordt het inkomen van de onderhoudsplichtige, in dit geval de vrouw, als uitgangspunt genomen. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het inkomen van de vrouw, mede in verband met haar expat-status. De vrouw heeft verklaard dat haar arbeidsovereenkomst als expat eindigt per 1 augustus 2018 en dat haar inkomen daardoor zal wijzigen. Nu de vrouw in Nederland gedurende acht jaar aanspraak maakt op de 30%-regeling, deze termijn nog niet voorbij is en op dit moment niet duidelijk is of en zo ja, in hoeverre het inkomen van de vrouw zal wijzigen als haar huidige contract afloopt, zal de rechtbank aansluiten bij het huidige inkomen van de vrouw zoals door haarzelf opgevoerd in haar draagkrachtberekening, te weten een netto besteedbaar inkomen van € 11.620,- per maand. Dit komt omgerekend neer op een inkomen van afgerond € 139.000,- oftewel circa £ 123.000,- netto per jaar. Rekening houdend met de toepasselijke fiscale regels van het Verenigd Koninkrijk, berekent de rechtbank het inkomen van de vrouw op £ 210.000,- bruto per jaar, zijnde circa £ 4.040,- bruto per week, zodat hier van uit zal worden gegaan. Geen rekening zal worden gehouden met eventueel door de vrouw te ontvangen bonussen, nu de man niet heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat zij een bonus ontvangt en dit ook niet uit de betalingen, cumulatieven en reserveringen zoals vermeld op de salarisspecificaties van de vrouw blijkt.
2.2.8.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het aandeel van de vrouw in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij heeft gesteld dat de kinderen circa 27% van de tijd bij haar verblijven. Dit komt neer op 99 dagen per jaar. Volgens de man verblijven de kinderen circa 90 dagen per jaar bij de vrouw. Gelet hierop houdt de rechtbank in de formule rekening met een zorgkorting op basis van een verblijf van de kinderen bij haar van 52 tot 103 dagen per jaar.
2.2.9.
Op basis van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank de draagkracht van de vrouw volgens de CMS formule op £ 336,- bruto per week. Omgerekend komt dit neer op € 380,- bruto per week of € 1.647,- bruto per maand.
2.2.10.
Geen rekening zal worden gehouden met de schoolkosten van de kinderen, nu deze thans door de werkgever van de vrouw worden voldaan en derhalve niet voor rekening van partijen komen. In afwijking van de formule acht de rechtbank het wel redelijk rekening te houden met de extra kosten die de vrouw maakt in het kader van de zorgregeling doordat de man met de kinderen naar het Verenigd Koninkrijk is verhuisd. Partijen zijn, blijkens de mailwisseling van 25 en 26 juli 2017, overeengekomen dat de man vanaf 1 augustus 2017 25% van de reiskosten voor zijn rekening zal nemen. Uit het door de vrouw overgelegde overzicht blijkt dat zij over de maanden september 2017 tot en met maart 2018, een periode van zeven maanden, aan reiskosten een bedrag van € 3.700,86 heeft voldaan. Hiervan komt 25% oftewel € 925,- voor rekening van de man en 75%, zijnde een bedrag van afgerond € 2.776,-, voor rekening van de vrouw, hetgeen omgerekend neerkomt op € 397,- per maand. De rechtbank zal dit bedrag in mindering brengen op de door de vrouw aan de man te betalen kinderbijdrage, zodat een bedrag van € 1.250,- bruto per maand resteert. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw met ingang van heden een kinderbijdrage aan de man dient te voldoen ter hoogte van dit bedrag.
2.2.11.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw te bepalen dat deze bijdrage niet zal worden verhoogd met de wettelijke indexering, overweegt de rechtbank dat wettelijke indexering op grond van Engels recht niet meer bestaat. Nu Engels recht van toepassing is op de alimentatie zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen.
2.2.12.
De rechtbank zal in deze beschikking niet bepalen dat de man ieder kwartaal een overzicht dient te verschaffen van zijn inkomsten aan de vrouw. Niet duidelijk is wat het belang van de vrouw daarbij is in het kader van de door haar te betalen kinderbijdrage aan de man, nu het inkomen van de man naar Engels recht niet van invloed is op de hoogte van deze bijdrage.
2.3.
Bijdrage in levensonderhoud en verdeling
2.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat naar Engels recht niet als zodanig een onderscheid wordt gemaakt tussen een uitkering tot het levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime, zodat de desbetreffende verzoeken van partijen tezamen zullen worden behandeld.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.3.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om kennis te nemen van het alimentatieverzoek en het verzoek met betrekking tot het huwelijksvermogensregime.
2.3.3.
Nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats heeft in Engeland is op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Engelse recht van toepassing op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage.
2.3.4.
Met betrekking tot het verdelingsverzoek overweegt de rechtbank als volgt. Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna één gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag, zij zijn namelijk beiden Brits burger. Zij hebben na de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna hun eerste gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd. De gemeenschappelijke nationaliteit van partijen is niet die van een zogenaamd nationaliteitsland.
2.3.5.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het Engelse recht, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
De verzoeken
2.3.6.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij tot 31 december 2017 een bedrag van £ 3.633,- bruto per maand dient te voldoen aan de man als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud, waarna hij geen recht meer heeft op een bijdrage. Voor zover zij na 31 december 2017 nog een bijdrage aan de man heeft voldaan, verzoekt zij te bepalen dat de man deze bijdragen aan haar dient terug te betalen.
2.3.7.
De vrouw wenst bij voorkeur de gevolgen van de echtscheiding af te wikkelen door middel van een zogenaamde
clean break. Zij verzoekt de volgende verdeling vast te stellen:
  • de overwaarde van de woning van £ 393.698,- wordt bij helfte verdeeld tussen partijen;
  • het pensioen van de vrouw van £ 129.426,- wordt aan de vrouw toebedeeld;
  • het pensioen van de man van £ 80.364,- wordt aan de man toebedeeld;
  • de auto, type Lotus Elise, wordt aan de man toebedeeld tegen een waarde van £ 15.000,-.
2.3.8.
Daarnaast wenst zij in het kader van de verdeling een bedrag van £ 863,61 van de man te ontvangen, zijnde 25% van de reiskosten over de periode van 1 september 2017 tot en met heden. Het voorgaande zou ertoe leiden dat van de overwaarde een bedrag van £ 180.682,- aan de vrouw wordt toebedeeld en een bedrag van £ 213.016,- aan de man wordt toebedeeld.
2.3.9.
Bij wijze van aanvullend verzoek verzoekt de vrouw te bepalen dat de man een bedrag van € 2.773,50 aan haar dient te voldoen in verband met kosten die zij heeft gemaakt voor de echtelijke woning.
2.3.10.
De man verzoekt het huwelijksvermogen van partijen als volgt af te wikkelen:
  • de overwaarde van de woning wordt aan de man toebedeeld;
  • de door de vrouw en de man opgebouwde pensioenrechten worden bij helfte verdeeld tussen partijen;
  • de (waarde van de) auto, type Lotus Elise, wordt bij helfte verdeeld tussen partijen.
2.3.11.
Voorts verzoekt hij te bepalen dat de vrouw een bedrag van £ 1.717,- bruto per maand aan hem dient te voldoen als uitkering tot zijn levensonderhoud totdat de minderjarige [naam kind 2] de leeftijd van zestien jaar zal hebben bereikt.
2.3.12.
Voor zover de vrouw ontvankelijk is in haar aanvullende verzoek, verzoekt de man te bepalen dat de vrouw de helft van de door hem gemaakte verhuis- en advocaatkosten dient te voldoen.
De beoordeling
2.3.13.
De rechter dient allereerst te beoordelen of een zogenaamde
clean breaktot de mogelijkheden behoort, hetgeen inhoudt dat partijen na de echtscheiding niet langer financieel afhankelijk zijn van elkaar. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.3.14.
Vast staat dat de vrouw momenteel £ 3.633,- bruto per maand aan partneralimentatie voldoet aan de man. De rechtbank zal de behoefte van de man op dit bedrag bepalen, nu hij daarmee kennelijk de afgelopen periode in staat is geweest in zijn levensonderhoud te voorzien en de man anderszins onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd hoe hoog zijn behoefte is. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen in hoeverre de man in staat is zelf in voornoemde behoefte te voorzien. De man heeft gesteld dat zijn kennis op ICT-gebied is verouderd en dat hij daardoor moeilijk een baan kan vinden in deze branche. Hij is thans werkzaam in de sportindustrie, waarmee hij naar eigen zeggen een inkomen van £ 1.000,- per jaar genereert. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het opleidingsniveau van de man en de hoeveelheid zorg die de kinderen nodig hebben gezien hun leeftijd, acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van een eigen verdiencapaciteit van de man ter hoogte van £ 1.000,- bruto per maand. Na aftrek hiervan resteert een aanvullende behoefte van circa £ 2.600,- bruto per maand.
2.3.15.
Ten aanzien van de termijn van de onderhoudsplicht van de vrouw jegens de man, ziet de rechtbank aanleiding uit te gaan van een periode van zes jaar, derhalve totdat beide kinderen de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt, zoals ook door de man is verzocht. Gedurende deze zes jaar is de man dan behoeftig voor een bedrag van in totaal £ 187.200,-, zijnde tweeënzeventig maanden maal £ 2.600,- per maand. De rechtbank zal thans beoordelen of het vermogen van partijen toereikend is om dit bedrag in een keer aan de man te doen toekomen, naast hetgeen aan partijen in het kader van de verdeling wordt toebedeeld, teneinde situatie gelijkend op een
clean breakte bewerkstelligen.
2.3.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een aantal vermogensbestanddelen reeds hebben verdeeld en dat de verdeling thans nog ziet op de volgende bestanddelen:
De overwaarde van de woning;
Het pensioen van de vrouw;
Het pensioen van de man;
De auto, type Lotus Elise.
2.3.17.
Ook bij de verdeling dienen de omstandigheden van het geval te worden meegewogen bij wat een redelijke oplossing is voor partijen, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van een gelijke verdeling. Bepalend zijn onder meer het inkomen en de uitgaven van partijen, het welstandsniveau tijdens het huwelijk, de leeftijd van partijen en de duur van het huwelijk.
2.3.18.
Ten aanzien van de auto, type Lotus Elise, zal de rechtbank bepalen dat deze aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van £ 15.000,-, zoals door de vrouw is verzocht en waartegen de man zich niet heeft verweerd. De man is gehouden de helft van deze waarde, zijnde een bedrag van £ 7.500,-, aan de vrouw te voldoen.
2.3.19.
Vast staat dat de overwaarde van de woning £ 393.698,- bedraagt. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de overwaarde bij helfte wordt verdeeld tussen partijen en de man heeft verzocht te bepalen dat de volledige overwaarde aan hem wordt toebedeeld. De rechtbank overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening welk bedrag afdoende is voor de man om een geschikte woning voor hem en de kinderen te kunnen kopen in Engeland, welke woning hij wenst te financieren vanuit (zijn aandeel in) de overwaarde van de woning van partijen. Gelet op de door de vrouw overgelegde voorbeelden van te koop staande woningen in de omgeving van de school van de kinderen, waarvan de man onvoldoende onderbouwd heeft weersproken dat deze woningen niet geschikt zijn, is de rechtbank van oordeel dat de man met een bedrag van circa £ 200.000,- in staat moet zijn een woning voor hem en de kinderen te financieren. Dit brengt mee dat hierin geen reden ligt hem een groter aandeel van de overwaarde van de woning toe te delen dan de vrouw – temeer nu de man ook reeds een deel van de spaartegoeden van partijen heeft ontvangen – en zij derhalve ieder gerechtigd zouden zijn tot de helft van de overwaarde ter hoogte van ruim £ 196.000,-. De rechtbank acht het evenwel redelijk, mede teneinde een situatie gelijkend op een
clean breaktussen partijen te bewerkstelligen, de volledige overwaarde aan de man toe te delen. In dat geval kan de man het resterende bedrag de komende jaren aanwenden om in zijn kosten van levensonderhoud te voorzien, zodat de vrouw geen maandelijkse bijdrage aan hem is verschuldigd.
2.3.20.
Nu de man aan de vrouw een bedrag van £ 7.500,- aan de vrouw is verschuldigd in het kader van de verdeling van de auto, alsmede een bedrag van € 925,-, zijnde omgerekend £ 819,-, in verband met de reiskosten in het kader van de zorgregeling, zal de rechtbank bepalen dat van de overwaarde van de woning een bedrag van in totaal £ 8.319,- aan de vrouw wordt toebedeeld en dat het restant, te weten £ 385.379,- aan de man wordt toebedeeld. Op deze wijze hebben partijen in zoverre over en weer geen vorderingen meer op elkaar.
2.3.21.
Op de verzoeken ten aanzien van pensioen is ingevolge artikel 10:51 BW hetzelfde rechtsstelsel toepasselijk, als dat van toepassing is op het huwelijksvermogen, derhalve Engels recht. Volgens Engels recht komt ook het pensioen dat is opgebouwd vóór het huwelijk voor verdeling in aanmerking. Met betrekking tot de pensioenen van partijen is tussen hen niet in geschil dat de waarde van de door de man opgebouwde pensioenrechten £ 80.364,- bedraagt. In geschil is wel de waarde van de door de vrouw opgebouwde pensioenrechten. In haar reactie van 19 maart 2018 heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij tot de ontdekking is gekomen dat zij bij twee pensioenfondsen pensioen opbouwt. Haar pensioen bij Solvay is overgeheveld naar het Boehringer Ingelheim Trustee Buy Out Plan. Hiervoor betaalt zij geen premie meer, zodat de waarde hiervan enkel nog wijzigt vanwege behaald rendement. Op dit moment bouwt zij derhalve alleen pensioen op bij het BI Horizon Pension Plan. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat de waarde van het Boehringer Ingelheim Trustee Buy Out Plan per februari 2018 £ 139.811,21 bedroeg en de waarde van het BI Horizon Pension Plan per februari 2018 £ 136.628,01 bedroeg.
2.3.22.
De man heeft daartegen ingebracht dat de vrouw in ieder geval pensioen opbouwt bij het Boehringer Ingelheim Trustee Buy Out Plan, waarvan de waarde op 5 februari 2017 £ 132.483,23 bedroeg, alsmede bij het BI Horizon Pension Plan, waarvan de waarde op 1 september 2017 £ 129.436,22 bedroeg. Daarnaast stelt hij dat de vrouw ook pensioen heeft opgebouwd bij haar eerdere werkgevers, te weten Innovex, Organon en Solvay.
2.3.23.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw met de door haar overgelegde stukken onvoldoende inzage gegeven in de totaal door haar opgebouwde pensioenrechten per datum ontbinding huwelijk, dus op 12 juni 2017. Vast staat wel dat dit op 5 februari 2017 respectievelijk 1 september 2017 in ieder geval £ 132.483,23 plus £ 129.436,22 bedroeg en er derhalve een wezenlijk verschil is in de waarde van de door de man en de door de vrouw opgebouwde pensioenrechten. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk dat alle door partijen opgebouwde pensioenrechten bij helfte worden verdeeld tussen partijen. De vrouw dient de man daartoe zo volledig mogelijk inzicht te verschaffen, uiterlijk op het moment dat zij zelf aanspraak maakt op een pensioenuitkering.
2.3.24.
De rechtbank gaat voorbij aan de verzoeken van partijen met betrekking tot de door hen over en weer gestelde kosten die zij hebben moeten maken voor (onderhoud van) de echtelijke woning, advocaatkosten en de kosten van de man voor zijn verhuizing naar Engeland, nu partijen niet hebben onderbouwd waarop deze vorderingen – naar Engels recht – zijn gegrond en het merendeel van deze kosten, voor zover daadwerkelijk gemaakt, met elkaar verrekend via het lump sum bedrag dat in rechtsoverweging 2.3.20 is vastgesteld, zodat partijen over en weer niets te vorderen hebben. Dit brengt mee dat de aanvullende en voorwaardelijke verzoeken van partijen met betrekking tot bovenstaande kosten zullen worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de vrouw € 1.250,- (bruto) per maand dient te betalen aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van heden, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.2.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
  • een deel van de overwaarde van de woning ad. £ 8.319,-;
  • de helft van de door de man tot 12 juni 2017 opgebouwde pensioenrechten;
  • de helft van de door de vrouw 12 juni 2017 opgebouwde pensioenrechten;
aan de man wordt toegedeeld:
  • een deel van de overwaarde van de woning ad. £ 385.379,-;
  • de auto, type Lotus Elise, zonder verdere verrekening van waarde;
  • de helft van de door de man 12 juni 2017 opgebouwde pensioenrechten;
  • de helft van de door de vrouw 12 juni 2017 opgebouwde pensioenrechten;
3.3.
bepaalt dat zowel de vrouw als de man met betrekking tot de pensioenaanspraken uiterlijk op het moment dat zij zelf aanspraak maken op een pensioenuitkering, zo volledig mogelijk inzicht aan elkaar dienen te verschaffen;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier T. Jelierse op 20 juni 2018.
De griffier is buiten staat
deze beschikking te ondertekenen.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..