ECLI:NL:RBAMS:2018:424

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
13/650146-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mensenhandel door minderjarige met oplegging van PIJ-maatregel

Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017, samen met anderen, minderjarige slachtoffers heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 16 januari 2018, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, de verdediging en verklaringen van deskundigen en slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig was, maar dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks de niet eensluidende adviezen van deskundigen, een PIJ-maatregel opgelegd moest krijgen, gezien haar gebrekkige ontwikkeling en de ernst van de feiten. De rechtbank legde een jeugddetentie van zes maanden op, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, om de verdachte de kans te geven zich te ontwikkelen en te rehabiliteren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat mensenhandel een ernstige inbreuk maakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650146-17 ()Promis
Datum uitspraak: 30 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] , [plaats detentie] en aldaar gedetineerd.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. M. Hoogerheide en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) en mevrouw [naam] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: Jb) naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door H.S. Backer, kinder- en jeugdpsychiater te Amsterdam, en M. Feldmann, GZ-psycholoog, ter zitting als deskundigen is verklaard.
Ook is het ter terechtzitting aanwezige slachtoffer [slachtoffer 1] , vergezeld door haar vader en haar begeleidster van Spirit, mevrouw [naam] , in de gelegenheid gesteld haar standpunt weer te geven.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en/of Huizen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] 2002 en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 en/of andere tot op heden onbekend gebleven personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, - heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere tot op heden onbekend gebleven personen die de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt (sub 2°) en/of - ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°) en/of B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen, met en/of voor een derde tegen betaling , terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt (sub 8°) , bestaande die/dat handelingen hieruit dat verdachte en/of haar mededader(s), - die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen heeft/hebben verleid en/of aangezet tot het plegen van seksuele handelingen met derden tegen betaling waarbij verdachte en/of haar mededader(s) de controle had over de ontvangsten en/of - een of meerdere advertenties op internet heeft/hebben gezet waarin die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen als prostituee werd(en) aangeboden en/of - een of meerdere (bloot) foto's van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen heeft/hebben gemaakt (die gebruikt werden) voor het aanmaken van die advertentie en/of - een of meer ruimte(s) heeft/hebben geregeld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden en/of - die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen naar klanten heeft/hebben gebracht of laten brengen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of - de contacten met klanten voor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die andere personen tot stand heeft/hebben gebracht en/of - afspraken met klanten over de datum en/of plaats en/of tijd en/of aard en/of prijs van de prostitutiewerkzaamheden heeft/hebben gemaakt en/of - een (aanzienlijk) deel van de ontvangsten heeft/hebben ingenomen.
(artikel 273f Wetboek van strafrecht)

3.Voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen zinsneden “andere tot op heden onbekend gebleven personen” en “die andere personen” onvoldoende duidelijk is. Er kan niet van verdachte worden verwacht dat zij zich ten aanzien van de betreffende zinssneden op adequate wijze verdedigt. Dit brengt mee dat de dagvaarding ten aanzien van de zinssneden “andere tot op heden onbekend gebleven personen” en “die andere personen” niet voldoet aan de eisen gesteld door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding zal ten aanzien van deze onderdelen dan ook nietig worden verklaard. Het verzoek van de raadsvrouw om verdachte van dit onderdeel vrij te spreken, behoeft gelet op het vorenstaande dan ook geen verdere bespreking.
De rechtbank verklaart de dagvaarding voor het overige geldig, zodat deze inhoudelijk kan worden beoordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering ten aanzien van het ten laste gelegde

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar op schrift gestelde requisitoir uitgebreid en hier verkort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mensenhandel bewezen kan worden op grond van de verklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 2] . De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door het onderzoek aan/in de telefoons te weten de WhatsApp gesprekken tussen [slachtoffer 1] en verdachte en de WhatsApp gesprekken van verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] en dan met name de gesprekken rond 5 november 2016 en 15 januari 2017, het fragment uit het dagboek van [slachtoffer 1] , de plaatsing van de advertenties alsmede de verklaring van verdachte. De verklaring van [slachtoffer 2] vindt steun in de verklaringen van [slachtoffer 1] van 12 april 2017 en 23 mei 2017, de WhatsApp gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – in haar schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier verkort weergegeven – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van de verdenking betrekking hebbende op [slachtoffer 2] . Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geworven dan wel ertoe heeft gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten met het oogmerk van uitbuiting. Daarnaast kan niet worden gesproken over een voltooit delict nu de advertentie nooit online heeft gestaan en het niet tot contact met klanten is gekomen. Er is ten aanzien van [slachtoffer 2] geen opzettelijk voordeel getrokken uit seksuele handelingen. Er is onvoldoende bewijs voor de handelingen zoals vermeld in de tenlastelegging ten aanzien van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geholpen met de prostitutiewerkzaamheden door het plaatsen van seksadvertenties, het maken van foto’s, het onderhouden van de contacten met klanten en door het geld in ontvangst te nemen, wat verdachte verdeelde onder de medeverdachten en waarvan zij zelf een deel heeft gehouden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Algemeen
Het ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid, onder 2, 5 en 8, van het Wetboek van Strafrecht ziet op de bescherming van minderjarigen tegen (seksuele) uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. Een minderjarige op enigerlei wijze faciliteren tot een rol in de prostitutie is strafbaar, onafhankelijk van de wil van de minderjarige. Hierbij is niet van belang of een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer aangezien de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is.
4.3.2
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 1] sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is geweest. Zoals blijkt uit de onder 4.3.3 te noemen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, heeft deze wezenlijke bijdrage onder meer hieruit bestaan dat verdachte naaktfoto’s van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, dat zij seksadvertenties op internet heeft gezet, dat zij een ruimte heeft geregeld waar [slachtoffer 1] de prostitutiewerkzaamheden kon verrichten, dat zij de contacten met klanten heeft onderhouden en met hen afspraken met betrekking tot de door [slachtoffer 1] te verrichten prostitutiewerkzaamheden heeft gemaakt. Ook heeft verdachte de opbrengsten in ontvangst genomen en verdeeld, waarbij zij ook een deel zelf heeft gehouden. Verdachte heeft hierbij intens en nauw samengewerkt met haar toenmalige vriend, medeverdachte [medeverdachte 1] , en met medeverdachte [medeverdachte 2] . De samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt uit de onder 4.3.3. weergegeven bewijsmiddelen en dan met name de verklaring van [slachtoffer 1] dat [medeverdachte 1] haar naar het traphouse heeft gereden waar [slachtoffer 1] seks met klanten had; dat [medeverdachte 2] haar naar de traphouse bracht als [medeverdachte 1] niet kon, dat [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij tegen de klanten moest zeggen dat ze 18 jaar was, dat [medeverdachte 1] tegen verdachte heeft gezegd dat ze eerst moesten kijken of [slachtoffer 1] te vertrouwen en ‘flex’ was en dat ze dat gingen testen met [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben meegedeeld in de opbrengst. Ook heeft [medeverdachte 1] een rol gespeeld in de verplaatsing van de prostitutiewerkzaamheden naar Huizen; hij heeft het adres in Huizen geregeld en heeft samen met verdachte [slachtoffer 1] met de auto daar naartoe gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte 1] wist dat [slachtoffer 1] 14 jaar was, dat hij [slachtoffer 1] met verdachte een paar keer naar klanten heeft gebracht en dat hij voor de plek in Huizen heeft gezorgd. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij met een andere jongen in Huizen seks met [slachtoffer 1] heeft gehad waar hij voor zou betalen, en dat hij dat met [medeverdachte 1] had afgesproken.
Gelet op de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] , op de wijze zoals hierna in de rubriek bewezenverklaring onder 5 is beschreven.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de rechtbank geen medeplegen aangenomen, nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte het tenlastegelegde met een ander dan wel anderen heeft begaan in de zin van medeplegen.
4.3.3
De tenlastegelegde periode
De rechtbank acht – anders dan de raadsvrouw heeft bepleit – het plegen van mensenhandel gedurende de gehele ten laste gelegde periode bewezen. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat slachtoffer [slachtoffer 1] van 1 december 2016 tot 16 januari 2017 met een machtiging gesloten jeugdhulp in de [naam inrichting] verbleef. In deze periode heeft verdachte geen concrete handelingen ten aanzien van [slachtoffer 1] kunnen plegen, maar heeft zij wel, blijkens haar ter zitting afgelegde verklaring, bewust contact gehouden met de klanten van [slachtoffer 1] , waarna verdachte medio januari 2017 weer verder is gegaan met het maken van afspraken met de klanten voor het verrichten van seksuele handelingen met [slachtoffer 1] . Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2] hebben de hierna bewezen verklaarde handelingen uitsluitend plaatsgevonden van 16 tot en met 18 januari 2017.
4.3.4
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu verdachte het tenlastegelegde dat ziet op heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen. Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van het hieronder vermelde proces-verbaal evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
-het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017011472 van 22 januari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] met bijlagen, te weten een foto en een advertentie, doorgenummerde pagina’s AD 01 01 023-026;
-het proces-verbaal van bevindingen dagboek [slachtoffer 1] met nummer 2017011472 van 24 januari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] doorgenummerde pagina’s PD 01 02 017-021;
-het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] met nummer 2017011472 van 12 [verdachte] 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 02 005-011;
-het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] op 28 juli 2017 met nummer 2017011472, in de wettelijke vorm opgemaakt op 4 augustus 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , pagina ZD 01 02 018-027;
-het proces-verbaal van bevindingen WhatsApp [medeverdachte 1] en [verdachte] met nummer 2017011472 van 13 februari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] met als bijlage 61 pagina’s met uitdraai WhatsAppberichten, doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 287-354;
-het proces-verbaal onderzoek telefoon [medeverdachte 1] met nummer 2017011472 van 20 maart 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 439-444, met als bijlage geselecteerde WhatsAppberichten doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 480-483;
-het proces verbaal van bevindingen WhatsApp gesprek tussen [verdachte] en [persoon 1] met nummer 2017011472 van 7 maart 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 130-1131, met als bijlage geselecteerde WhatsAppberichten, doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 132-135;
-het proces-verbaal van bevindingen WhatsApp met nummer 2017011472 van 13 februari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 136-145, met als bijlage geselecteerde WhatsAppberichten, doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 147-276;
-het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2017111804 van 17 juli 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s PD 01 08 036 – 037 en 040 – 042;
-het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2017111472(oud)/2017111804 (nieuw) van 24 augustus 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s PD 01 08 080 – 094 en 096– 097.
-de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2018.
4.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van [slachtoffer 2]
Ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat ziet op overweegt de rechtbank als volgt. De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken ten aanzien van de verdenking die ziet op [slachtoffer 2] . De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin voor zover het het tenlastegelegde onder B, sub 8e betreft, nu van daadwerkelijke prostitutiewerkzaamheden door [slachtoffer 2] geen sprake is geweest. Doordat [slachtoffer 2] gesloten geplaatst werd in de [naam inrichting] kon de afspraak met de klant geen doorgang vinden. Dit neemt niet weg dat het tenlastegelegde onder A, sub 2e en 5e wel degelijk bewezen kan worden en aldus wel sprake is van een voltooid delict. De rechtbank volgt de raadsvrouw op dat punt dus niet. Verdachte heeft immers naast eerdergenoemde [slachtoffer 1] ook [slachtoffer 2] geworven, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting. Er was een afspraak tussen verdachte en [slachtoffer 2] gemaakt dat laatstgenoemde zich zou prostitueren; verdachte heeft [slachtoffer 2] onderdak verschaft in een of meer Traphouses, er is door verdachte een advertentie op een sekssite voor [slachtoffer 2] aangemaakt (maar nog niet geactiveerd); verdachte had het voornemen naaktfoto’s van [slachtoffer 2] te maken ten behoeve van de advertentie; verdachte had een ruimte geregeld (Traphouse) waar [slachtoffer 2] haar prostitutiewerkzaamheden kon verrichten en er waren door verdachte al afspraken met klanten gemaakt. Uit deze handelingen, bezien in samenhang met de handelingen ten aanzien van [slachtoffer 1] , volgt bovendien dat het oogmerk van verdachte hierbij gericht was op uitbuiting van [slachtoffer 2] .
4.3.6.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer 2] met nummer 2017011472 van 31 januari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 03 002-003.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 31 januari 2017 afgelegde verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven door verbalisant:
[slachtoffer 2] verklaarde dat zij in het weekend van 15 januari 2017 van huis was weggelopen met [slachtoffer 1]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1]). Zij zijn samen naar een woning in de wijk Ganzenhoef in Amsterdam gegaan. In deze woning verbleven ook andere mensen, waaronder een meisje genaamd [verdachte] . In deze woning hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] twee nachten geslapen. [slachtoffer 1] is samen met [verdachte] naar Huizen gegaan.
2. het proces-verbaal van bevindingen Studioverhoor [slachtoffer 2] van 8 juni 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s 01 03 012-048. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de getoonde foto’s die als bijlage zijn gevoegd achter het proces-verbaal bevindingen Studioverhoor [slachtoffer 2] met nummer ZD 01 03 004 van 8 juni 2017, doorgenummerde pagina’s ZD 01 03 006-011.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 8 juni 2017 afgelegde verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2] , -waarbij het slachtoffer wordt aangeduid als G (gehoorde) en verbalisant als I (interviewer), waarbij de tekst van I hier enkel wordt weergegeven ter verduidelijking van de verklaring van G.- zakelijk weergegeven-:
G: Ja, ik was gewoon weggelopen met een vriendin. En ja, die eh we gingen naar een huis. In ganzenhoef. Ik weet wel dat er illegale dingen gebeurden. Ik was eh de hele dag onder invloed. I: Dan hebben we het over januari 2017. G: hmhm. G: Ik ging samen met [slachtoffer 1]
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ).Wij kwamen daar, want het zijn twee wo- ho- woningen. Eentje is een traphouse en eentje is gewoon een normale woning. I: wie waren daar nog meer in die woning. G: Eh een paar vrienden van haar
(de rechtbank begrijpt vrienden van [slachtoffer 1] ).Het waren gewoon twee vrouwen en een eh man. I: wanneer was de eerste keer dat je in dat huis kwam? G: een paar weken voordat ik in de [naam inrichting] kwam, negentiende januari. I: En moest je dan nog wat voor dat geld doen? Om geld voor de wiet doen? G: Het zou wel zo kunnen zijn dat ze mij later zouden vragen om d’r voor te gaan werken. I: Wij praten natuurlijk best wel veel met meisjes die verliefd worden op een jongen. En wat later blijkt dat die jongen eh geld wil verdienen aan een meisje, om haar dingen te laten doen. G: misschien als ik daar langer was gebleven dat het wel zou gebeuren, maar dat weet ik niet. G: Als jij seksuele handelingen wilt verrichten met iemand moet je dat zelf weten. Dat zeiden ze. Ik heb er wel over gepraat. Maar ze zeiden tegen mij van eh als jij geld wilt verdienen moet je dat eh gewoon doen. I: Wat werd daar over gezegd? G: Ja, je moet, op een gegeven moment moet je ook jezelf, je eigen geld verdienen weet je. En nu je toch weg bent gelopen kan je dat makkelijk besteden om geld te verdienen. I: hebben ze ook gezegd wat je zou moeten doen? G: ja, of eh je moet eh of eh seksuele handelingen verrichten voor eh geld. Zeg maar 100 euro of zo, ongeveer. Per keer. G: ze probeerden je zeg maar over te halen. Ze noemen jou geldbedragen die jij, die jij zo verleidelijk vindt dat je het uiteindelijk wilt doen. G: gewoon eh hoeveel geld heb jij ooit in je leven gezien? Hoeveel geld heb je ooit in je handen gehad? Dit kan je hebben en dit en dat. En je moet ergens beginnen, dus ga maar daar beginnen. Dat is het makkelijkste voor een meid om te doen. I: wie heeft nou precies aan jou gevraagd om makkelijk geld te verdienen op die manier? Hoe ziet ie d’r uit? G: Donker van huidskleur. Gouwe tand. Is een man. I: Maar wilde je het wel gaan doen? G: Jawel. I: Hebben ze gesproken over wat voor soort seksuele handelingen je dan moest doen? G: Ja, gewoon seks. Met mensen, gewoon op internet een account maken en dan heb je gewoon seks met diegene. G: je maakt gewoon een account op eh dingen hoe heet het. En dan een foto dr op zetten, naaktfoto’s en dan…. I: wie heeft gesproken over die account op internet? En is het die jongen met die gouden tand, die daarover begon? G: Ja. I: En verder nog iemand? G: Ja, er was nog een meisje met krullen. Ze is donker. I: en wat hebben ze precies over dat geld verdienen gezegd? G: dat jij gewoon, wanneer jij veel klanten hebt en dat hij gaat sparen, dat jij gewoon veel geld hebt. I: Dus wie zou dan die account moeten aanmaken, zij of jij? G: zij. I: En wat moet je dan met die klanten doen? G: ja, gewoon seks hebben. I: En waar moest je dan die seks hebben? G: ja in dat huis. I: in dat huis waar je verbleef? G: Ja. I: Heb jij wel ’s gezien dat daar mensen kwamen die seks hadden met anderen? G: Ja. Gewoon voor m’n neus seks, gewoon te ballen. G: Je ziet gewoon dat ze seks hebben, voor je neus. G: meestal ouwe mannen. I: en met wie hadden ze dan seks? G: met eh jonge meisjes. I: hoe weet je dan dat ze gingen betalen. G: Je zag gewoon dat geld. Briefje van 100, of twee briefjes van 50. Ze betaalden 130 eh in totaal maar 30 euro ging dan naar iemand anders. I: Maar hoe weet jij nou dat het 130 euro was? G: omdat ze dat zeiden. Weet je hoe vaak we het er over hadden? I: Want wie zei dat? Die jongen en dat meisje? G: Ja. I: En dan die 30 euro die was voor..? G: volgens mij die, dat meisje. I: maar hoe weet je dat zij 30 euro kreeg? G: Ja, dat zegt ze toch? I: En hoe komt het nou dat jij dat wel wilde gaan doen? G: Ja, het geld dat ik aangeboden kreeg. 100 euro per keer. Eh ze gingen me gewoon bedreigen om me die eh zoals 20.000 euro eh 10.000 euro en al die dingen en dat… I: Dat je dat ermee kon verdienen? Dus als je meerdere klanten had, dat je meer geld kon verdienen. G: ja, in een maand. I: hoeveel keer hebben ze met jou daar over gepraat? Over geld verdienen en over seks? G: ik denk één, twee keer. I: Maar je hebt het over dat ballen of dat neuken, die jonge meisjes. Wat is de leeftijd van die meisjes? G: ik schat zo rond mijn leeftijd. I: dus ongeveer 14, 15? G: ja, zoiets. I: Ik wil je foto’s laten zien. G: Dit meisje ken ik van de [naam inrichting]. G: Zij heet [verdachte] . I: Ik heb nog een eh berichtje van een WhatsApp berichtje. Ik laat het je precies zien. Dit ben jij en dit is [verdachte] . En dan zeg je: Ik heb morgen een klant, denk je. En dan: Is goed. Hoe laat zal ik komen? Kom vrijdag P, om 7 uur. Zal ik morgen komen? Kan wel, is goed, pop. Is goed. 7 uur in de ochtend of in de avond? In de avond zegt [verdachte] . En dit ben jij hè? G: ja. I: dus het is bijna zover dat je een klant had? G: ja. I: En waar was je dan, waar moest je dan naar toe? G: eh, Ja gewoon naar dat huis.
3. het proces-verbaal WhatsAppberichten tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] met nummer 2017011472 van 14 februari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s PD 01 02 059 – 060.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in een WhatsAppgesprek tussen verdachte en [slachtoffer 2] van 17 januari 2017, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 2] : heb k morgen een klant denk je, hoe laat zal ik komen.
[verdachte] : Ja kom vrijdag om 7 uur
[slachtoffer 2] : zal ik morgen ook komen?
[verdachte] : kan wel is goed pop. Morgen heb je eentje. Oke meid, morgen zie ik jou. Wees gedoucht leuk aangekleed en ben bij [persoon 3] om 16.00, je weet waar.
18 januari 2017 appt [verdachte] : [slachtoffer 2] iemand wacht op je, voor wat laat je me wachten. Je wil geen doekoe maken blijkbaar.
4. het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] met nummer 2017011472 van 12 [verdachte] 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 02 008.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de verklaring van [slachtoffer 1] van 12 [verdachte] 2017, zakelijk weergegeven:
V: Weet jij of [naam] ook voor [verdachte] heeft gewerkt?
A:Nee.
V: En [slachtoffer 2] ?
A: [verdachte] wilde dat wel maar [slachtoffer 2] kreeg de kans niet.
5.
het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] met nummer 2017011472 van 23 mei 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 02 015.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de verklaring van [slachtoffer 1] van 23 mei 2017, zakelijk weergegeven:
A: Dat is [slachtoffer 2] . De eerste twee dagen was zij ook in het Traphouse. [verdachte] wilde haar ook in de prostitutie zetten. Ze hadden een advertentie gemaakt, maar er werd niet gereageerd.
6. het proces-verbaal van onderzoek telefoon [verdachte] met nummer 2017011472 van 6 maart 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s ZD 01 14 113- 116.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [persoon 2] , zoals hieronder weergegeven:

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en/of Huizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen A) [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] 2002 en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2002, die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, - heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] die de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt (sub 2°) en - ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 5°) en
B) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 8°) bestaande die handelingen onder A en B hieruit dat verdachte en/of haar mededaders, althans verdachte alleen,
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft/hebben verleid en/of aangezet tot het plegen van seksuele handelingen met derden tegen betaling waarbij verdachte en/of haar mededaders de controle had(den) over de ontvangsten en
- advertenties op internet hebben gezet waarin die [slachtoffer 1] als prostituee werd aangeboden en
- blootfoto's van die [slachtoffer 1] hebben gemaakt die gebruikt werden voor het aanmaken van die advertentie en
- ruimtes hebben geregeld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden en
- die [slachtoffer 1] naar klanten hebben gebracht voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en - de contacten met klanten voor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] tot stand heeft/hebben gebracht en - afspraken met klanten over de datum en plaats en tijd en aard en prijs van de prostitutiewerkzaamheden heeft/hebben gemaakt en
- een (aanzienlijk) deel van de ontvangsten heeft/hebben ingenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.Het standpunt van de officier van justitie

Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is weergegeven heeft de officier van justitie bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) zal worden opgelegd, mede gelet op het advies van de psycholoog, de Raad en Jb. Ten slotte heeft de officier van justitie aangekondigd een ontnemingsvordering in te zullen dienen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als omstandigheden waarmee in straf verlagende zin rekening mee dient te worden gehouden genoemd de vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer 1] , dat er geen sprake is geweest van dwang, dat verdachte geen recidivist is en dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte over veel geld beschikte in de ten laste gelegde periode.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte niet de PIJ-maatregel op te leggen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw bepleit verdachte een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, waarbij reclasseringstoezicht en verblijf van verdachte bij Stichting Hand in Hand te Almere als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 8 december 2017 waaruit blijkt dat verdachte op 3 oktober 2016 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld tot een jeugddetentie van 97 dagen in verband met overtreding van de artikelen 266, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrechten en artikel 10 lid 3 van de Opiumwet. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een delict als het onderhavige.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad, laatstelijk opgemaakt op 14 januari 2018;
  • rapporten van Jb, waarvan de evaluatie laatstelijk is opgemaakt op 12 januari 2018;
  • het psychiatrisch Pro Justitia rapport van 8 oktober 2017 opgemaakt door H.S. Backer, kinder- en jeugdpsychiater te Amsterdam;
  • het psychologisch Pro Justitie rapport van 11 oktober 2017, opgemaakt door de GZ-psycholoog M. Feldmann.
Uit het onderzoek van de psychiater komt onder meer naar voren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een dreigende persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken en een normoverschrijdende gedragsstoornis en daarnaast een ziekelijke stoornis in de zin van een Cannabisafhankelijkheid die in gedeeltelijke remissie is. Verder is er een langlopend conflict tussen verdachte en haar moeder (ouder-kind relatieprobleem). Deze gebrekkige ontwikkeling was ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig, gezien het chronisch karakter van de beschreven stoornissen. Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volgens de psychiater niet. Het tenlastegelegde gedrag is een verwervingsdelict. Het past bij de persoonlijkheidskenmerken van verdachte, met name het instrumentele, manipulatieve karakter gericht op de onmiddellijke behoeftebevrediging waarbij de gewetensfunctie onvoldoende remmend is. Verdachte moet in staat worden geacht het strafbare karakter van haar gedrag te begrijpen maar maakt andere keuzes. Geadviseerd wordt verdachte voor het bewezenverklaarde toerekeningsvatbaar te achten. De kans op herhaling van strafbaar gedrag in brede zin is groot. De psychiater heeft het ontbreken van een verband tussen het ten laste gelegde en de beschreven stoornissen vastgesteld, waardoor er geen behandeling geadviseerd kan worden. Daarnaast heeft de psychiater de zeer beperkte motivatie bij verdachte voor behandeling in de verschillende behandelinstellingen zwaarder meegewogen dan de indrukken tijdens het onderzoek. De psychiater adviseert verdachte detentie en eventueel voorwaardelijke detentie op te leggen, waarbinnen hulp bij opleiding en arbeidstoeleiding, huisvesting en het cannabisgebruik door verdachte aandachtspunten zijn. In de voorgaande Pro Justitie rapportages is een voorwaardelijke maatregel PIJ geadviseerd. Deze is niet opgelegd en de geadviseerde behandeling is niet gerealiseerd. In die zin kan de psychiater het eventueel alsnog opleggen van de maatregel PIJ wel zien als een vervolg op het eerder geadviseerde. Van jeugddetentie mag geen verandering worden verwacht, verdachte zal waarschijnlijk haar tijd uitzitten.
Ter terechtzitting heeft de psychiater zijn conclusie en advies gehandhaafd. De psychiater heeft verklaard dat verdachte veel zakelijke afwegingen heeft gemaakt, waarbij het ging om geld verdienen, groeien en een imperium opbouwen. Verdachte is op instrumentele wijze te werk gegaan vanuit haar wereldbeeld, waarin mannen geld verdienen door middel van drugs en vrouwen door te werken in de prostitutie. Dit instrumentele gedrag past volgens de psychiater goed bij de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. De afwegingen die door verdachte zijn gemaakt zijn naar zijn mening echter niet gehinderd door een trauma of stoornis en daarom kan daar geen behandeling uit voorvloeien. De psychiater heeft er onvoldoende vertrouwen in dat een behandeling van de grond zal komen gelet op de geringe behandelbereidheid die verdachte laat zien.
De psycholoog concludeert in de rapportage dat bij verdachte sprake is van een borderline-persoonlijkheidsstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Van een antisociale persoonlijkheidsstoornis mag nog niet gesproken worden voor het 18e levensjaar, maar wel van de voorloper van deze stoornis, de norm overschrijdende-gedragsstoornis. Van voornoemde stoornissen was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit de borderline-persoonlijkheidsstoornis, en dan met name vanuit de onderliggende hechtingsstoornis, is verdachte verminderd in staat contact te maken met haar eigen gevoelens en met de gevoelens van anderen. In die zin was de stoornis van invloed op het tenlastegelegde. Om die reden wordt geadviseerd betrokkene het ten laste gelegde in (licht) verminderde mate aan te rekenen. De kans op (gewelddadig) grensoverschrijdend gedag wordt ingeschat als hoog. Betrokkene scoort matig tot hoog op de individuele risicofactoren (o.a. behoefte aan prikkels, problemen met middelengebruik en een gebrek aan empathie/berouw). Er is sprake van weinig beschermende factoren. Bij betrokkene is sprake van een enorme drang naar deviant gedrag. Het toepassen van meerderjarigenstrafrecht op dit moment is contra geïndiceerd gezien het grote gevaar van (verdere) negatieve beïnvloeding van de overige gedetineerden op betrokkene. Geadviseerd wordt verdachte een intramurale behandeling op te leggen, waarbinnen zij de tijd krijgt om contact op te bouwen met haar behandelaren, waarna een behandeling gericht op de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek vormgegeven kan worden. Gezien de behandelingen die verdachte tot nu toe heeft gehad, haar leeftijd en de ernst van het tenlastegelegde, wordt geadviseerd de behandeling vorm te geven in een onvoorwaardelijk PIJ-kader.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog haar conclusie en advies gehandhaafd. De basis van de stoornissen is de hechtingsproblematiek en de ontwikkeling die daarin is geweest. De psycholoog ziet bij verdachte een gebrek aan inzicht in zichzelf en daarom kan verdachte zich ook niet invoelen in een ander. De psycholoog ziet een verband tussen de hechtingsproblematiek, de borderline stoornis en het delict en gelet op de intrinsieke wens tot verandering die er thans bij verdachte lijkt te zijn, vindt de psycholoog dat verdachte behandeld dient te worden. De psycholoog acht verdachte niet in staat om haar leven zelfstandig, zonder behandeling, goed vorm te geven.
Jb heeft ter terechtzitting onder verwijzing naar de eigen rapportage onder meer naar voren gebracht dat er een gedragsverandering bij verdachte is te zien. Verdachte heeft een start gemaakt met een delictanalyse omdat ze wil begrijpen waarom ze tot het delict is gekomen. Verdachte heeft binnen de inrichting een nieuwe relatie en zoekt contact met diegene via externe partijen. Hieruit blijkt temeer dat verdachte de grenzen opzoekt en haar eigen pad bewandelt. Jb vindt dat verdachte een kans verdient om middels een behandeling in het kader van een PIJ stappen te zetten. Jb blijft bij het advies zoals verwoord in de rapportage en staat achter een behandeling van verdachte binnen een strak, intramuraal kader, zoals door de psycholoog geadviseerd.
De Raad heeft onder verwijzing naar de eigen rapportage ter terechtzitting onder meer naar voren gebracht dat de Raad zich schaart achter het advies van de psycholoog. Als van verdachte teveel zelfstandigheid wordt verlangd, zal dit haar overvragen en zal ze vervallen in haar oude gedrag. Hulp binnen een ander, ambulant kader vindt de Raad een gepasseerd station. Als verdachte niet de tools krijgt die ze nodig heeft om in de maatschappij te functioneren bestaat de vrees dat ze zich zal gaan gedragen als een “Madame”. Verdachte heeft een intensieve behandeling nodig om tot ander gedrag te kunnen komen. Om verdachte detentie te laten uitzitten en daarna onbehandeld de maatschappij in te sturen, acht de Raad niet in haar belang. De Raad persisteert bij het advies om verdachte de PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank ziet met de deskundigen en de officier van justitie geen aanleiding voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.
De rechtbank constateert dat de psychiater en de psycholoog weliswaar tot vergelijkbare diagnoses komen wat betreft de bij verdachte aanwezige stoornissen, maar dat zij verschillen over de vraag of deze stoornissen van invloed waren op het tenlastegelegde, de toerekeningsvatbaarheid en de vraag of en zo ja welke behandeling noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank overtuigt de redenering van de psycholoog meer dan die van de psychiater. Zo concludeert de psychiater onder meer dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsstoornis met onder meer antisociale en borderline trekken en een normovertredende gedragsstoornis maar stelt hij dat deze stoornissen niet van invloed zijn geweest op het tenlastegelegde, terwijl hij tegelijkertijd stelt dat het tenlastgelegde wel past bij die stoornissen. Voor zover de psychiater heeft bedoeld te zeggen dat een wervingsdelict, zoals hij het tenlastegelegde kenmerkt, geen gevolg kan zijn van eerdergenoemde stoornissen, volgt de rechtbank hem niet. De psycholoog redeneert dat de aan de borderlinestoornis ten grondslag liggende hechtingsstoornis maakt dat verdachtes eigen gevoel en het gevoel van een ander niet of nauwelijks kenbaar voor verdachte zijn hetgeen het aan haar tenlastegelegde handelen heeft beïnvloed. Deze redenering geeft wel inzicht in verdachtes handelen en past in die zin ook bij het beeld dat de rechtbank van verdachte heeft verkregen uit haar eerdere veroordeling, het dossier en zoals verdachte zich ter zitting heeft gepresenteerd.
De rechtbank volgt daarom het advies van de psycholoog, welk advies bovendien wordt ondersteund door de Raad en Jb, en maakt dit tot de hare. De rechtbank overweegt aldus als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat van de borderline-persoonlijkheidsstoornis en de onderliggende hechtingsstoornis – vanaf 11 jarige leeftijd is sprake van een verstoorde relatie tussen verdachte en haar ouders – ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake is geweest. Als gevolg van de gebeurtenissen in haar jeugd en het gebrek aan warmte, heeft verdachte zich onvoldoende kunnen hechten aan haar primaire verzorgers, waardoor verdachte verminderd in staat is om contact te maken met haar eigen gevoelens. Hierdoor heeft zij zich ook niet kunnen verplaatsen in de gevoelens van de slachtoffers. De rechtbank kan zich zoals hiervoor is overwogen vereenzelvigen met het standpunt van de psycholoog dat dit maakt dat er een verband bestaat tussen het tenlastegelegde en de beschreven stoornissen. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte dan ook als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Met de psycholoog acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte een behandeling krijgt, gelet op het recidiverisico en het daarbij komende gevaar voor anderen en de algemene veiligheid voor personen en goederen. Zonder behandeling en na het uitzitten van “kale” detentie zal zij niet in staat zijn de juiste keuzes te maken in een maatschappij waar zij aan veel verleidingen het hoofd moet kunnen bieden. Daarbij speelt mede een rol dat verdachte weinig beschermende factoren in haar omgeving heeft, zodat zij op zichzelf is aangewezen als het gaat om het maken van de juiste keuzes. Als er geen behandeling komt zou dit bovendien als een signaal kunnen worden gezien dat de rechtbank verdachte opgeeft, terwijl de rechtbank het verdachte gunt dat zij middels een behandelding de vaardigheden krijgt aangereikt om haar leven blijvend een goede wending te geven. Verdachte heeft veel sturing en begrenzing nodig om te voorkomen dat zij bij te veel vrijheid toch opnieuw verkeerde keuzes maakt en zich inlaat in een crimineel circuit dat zij kent en waarin zij zich naar eigen zeggen “veilig voelt”. Verdachte heeft in oktober 2016 een jeugddetentie opgelegd gekregen, maar desondanks heeft zij er kort na deze veroordeling voor gekozen om toch opnieuw strafbare feiten te plegen. Het is tot nu toe niet gelukt om daadwerkelijk een behandeling van verdachte te laten slagen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte behandeld gaat worden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Binnen dit intramurale kader kan eerst gewerkt worden aan het opbouwen van een vertrouwensband met de behandelaar(s), waarna op behandeling ingezet kan worden.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, biedt de straf met de voorwaarden zoals door de raadsvrouw bepleit een onvoldoende stevig kader.
Anders dan gesteld door de raadsvrouw staat artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht oplegging van de PIJ-maatregel niet in de weg. Dit artikel vereist immers niet dat de twee adviezen van de gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, gelijkluidend dienen te zijn.
Aan de overige vereisten van voornoemd artikel voor oplegging van de PIJ maatregel is eveneens voldaan, nu sprake is van de hiervoor genoemde stoornis, het gepleegde feit van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar is gesteld en zoals uit het hiervoor overwogene volgt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eisen. Daarnaast acht de rechtbank de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen:
Verdachte heeft twee kwetsbare minderjarige meisjes van 14 jaar in de prostitutie gebracht en heeft ook van een van de meisjes financieel geprofiteerd. Verdachte heeft bij laatstgenoemd meisje samen gehandeld met volwassen mannen van in de 30 jaar. Verdachte heeft een belangrijke rol bij het ten laste gelegde gehad door het werven van de meisjes en het regelen van een plek waar de prostitutiewerkzaamheden konden plaatsvinden, het maken van (naakt-)foto’s, het aanmaken en plaatsen van advertenties op sekssites en het onderhouden van de contacten met klanten waaronder het maken van afspraken. Ten slotte heeft verdachte de financiële zaken geregeld: zij heeft prijsafspraken gemaakt met de klanten, het geld in ontvangst genomen en verdeeld onder zichzelf en de medeverdachten. Toen de vermissing van een van de meisjes in de media verscheen, hebben verdachte en de medeverdachten er bewust voor gekozen om de schuilplaats van het meisje geheim te houden en haar zelfs naar een woning in Huizen gebracht om daar prostitutiewerkzaamheden voort te zetten. Het plan van verdachte en de mededader was om geld te maken. Verdachte heeft geen oog gehad voor de gevoelens en het welzijn van de jonge slachtoffers en de impact die dit heeft op hun verdere ontwikkeling. Mensenhandel waarbij iemand, in het bijzonder een minderjarige, in de prostitutie wordt gebracht is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden. Verdachte heeft door haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal, gelet op alle omstandigheden, de persoon van verdachte en de straffen die eerder in soortgelijke zaken zijn opgelegd verdachte een jeugddetentie opleggen van kortere duur dan gevorderd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77s en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart de dagvaarding (partieel) nietig voor zover het betreft de zinssneden “andere tot op heden onbekend gebleven personen” en “die andere personen”.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, onder de omstandigheid dat de personen ten aanzien van wie de feiten worden gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereiktenMensenhandel onder de omstandigheid dat de personen ten aanzien van wie de feiten worden gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt daarnaast aan verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Ook acht de rechtbank de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Nu de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, betekent dit dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. G.S. Crince Le Roy en E.M. Devis, rechters, in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2018.