ECLI:NL:RBAMS:2018:4441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
18/296
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake uitkeringsspecificatie Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. C.E. Kolthof, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het geschil betreft een uitkeringsspecificatie op grond van de Participatiewet (Pw) die door het college op 23 september 2017 is vastgesteld. Deze specificatie stelde het recht op bijstand van [eiser] over de periode van mei 2011 tot en met december 2011 op nihil. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze specificatie, maar het college heeft dit bezwaar op 6 december 2017 niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring. Tijdens de zitting op 19 april 2018 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de uitkeringsspecificatie slechts een boekhoudkundige omzetting betreft van eerder verleende bijstand. De rechtbank concludeert dat de uitkeringsspecificatie geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de gevolgen van de eerdere besluiten reeds bekend waren bij eiser.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser, hierna: [eiser]

(gemachtigde: mr. C.E. Kolthof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college.

Procesverloop

Met de brief van 23 september 2017 heeft het college een specificatie van de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van [eiser] over de maand september 2017 vastgesteld, waarbij het recht op bijstand over de periode van mei 2011 tot en met december 2011 op nihil is gesteld. Tegen deze brief heeft [eiser] bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 6 december 2017 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 19 april 2018.
Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1
Met het besluit van 10 januari 2012, gehandhaafd in bezwaar, heeft het college het recht op bijstand van [eiser] over de periode van 3 april 2011 tot en met 21 december 2011 ingetrokken en de over die periode te veel betaalde bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 12.500,40. De reden hiervoor was dat [eiser] bij zijn bijstandsaanvraag niet had gemeld dat hij over vermogen beschikte in de vorm van een recreatiewoning. Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt. Met het besluit van 13 april 2012 heeft het college het besluit van 10 januari 2012 gehandhaafd. De rechtsgevolgen van dit besluit staan inmiddels vast. In het besluit op bezwaar van 13 april 2012 staat dat op 30 maart 2012 een medewerker van het college namens [eiser] de woning heeft verkocht en dat na aftrek van de opbrengst van € 11.970,25 het saldo van de vordering € 329,69 bedraagt.
1.2
Op de uitkeringsspecificatie van september 2017 (de uitkeringsspecificatie) heeft het college het recht op bijstand van [eiser] over de periode van mei 2011 tot en met december 2011 op nihil gesteld. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Wat zijn de standpunten van partijen?
2. Het college heeft het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard omdat het slechts een boekhoudkundige omzetting van eerder verleende bijstand betreft. Het college heeft dit in het verweerschrift nader toegelicht. Met het besluit van 10 januari 2012 werd het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 3 april 2011 tot en met 21 december 2011. Op de laatstgenoemde datum werd conservatoir beslag gelegd op een vermogensobject van [eiser] - een recreatiewoning. Met het besluit van 10 januari 2012 werd daarom het recht op bijstand over genoemde periode op nihil gesteld. Dit is ook in de uitkeringsspecificatie het geval; daarom is deze niet op rechtsgevolg of een materieel gevolg gericht, aldus het college.
3. [eiser] voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. In dit besluit blijkt immers niet welke boekhoudkundige omzetting wordt bedoeld en op grond van welk besluit en/of gegevens is gebaseerd dat het recht op bijstand over de periode van mei 2011 tot en met december 2011 op nihil is vastgesteld. De nadere toelichting in het verweerschrift doet daar niets aan af; volgens [eiser] moet het college de beslissing op bezwaar herzien en alsnog van een deugdelijke motivering voorzien.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
4. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van een nadere toelichting in het bestreden besluit niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien [eiser] tegen het in 1.1 genoemde besluit van 10 januari 2012 bezwaar heeft gemaakt, mocht het college [eiser] bekend veronderstellen met dit besluit en de reden en de gevolgen van de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering over de periode van 3 april 2011 tot en met 21 december 2011. Deze gevolgen zijn in de uitkeringsspecificatie nogmaals weergegeven. Dit betekent dat de uitkeringsspecificatie geen gevolgen heeft voor het recht op bijstand van [eiser] en dus niet op rechtsgevolg is gericht. Het betreft slechts een boekhoudkundige kwestie en niet iets waar [eiser] al dan niet recht op heeft. De uitkeringsspecificatie is daarom geen besluit in de zin van de Awb. Het college heeft het bezwaar van [eiser] dan ook terecht niet‑ontvankelijk verklaard.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.