ECLI:NL:RBAMS:2018:4591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
13/684385-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodschieten van vader door zoon met vrijspraak voor moord en veroordeling voor poging tot lijk wegmaken

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een zoon die zijn vader heeft doodgeschoten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door zijn vader, die met een mes op hem afkwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren heeft geschoten, maar dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging voor de doodslag, maar is wel veroordeeld voor het medeplegen van poging tot het wegmaken van het lijk van zijn vader. Dit gebeurde in samenwerking met zijn moeder, waarbij zij een derde partij hebben betaald om het lichaam te laten verwijderen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 11 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, de broer van het slachtoffer, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat hij niet als benadeelde in de zin van de wet kan worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684385-17 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex “ [naam JC] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 21 november 2017, 30 januari 2018, 10 april 2018, 22 mei 2018,
23 mei 2018 en 19 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.I. Bloch, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting op 22 mei 2018 – ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 augustus 2017 tot en met 20 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) af te vuren in/op het hoofd en/of het gezicht, althans in/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 augustus 2017 tot en met 20 augustus 2017 te Amsterdam en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het dode lichaam van [slachtoffer] , te verbergen en/of weg te voeren en/of weg te maken met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van voornoemde [slachtoffer] te verhelen, naar diens dode
lichaam is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) dat dode lichaam in zeil heeft/hebben verpakt/gewikkeld en/of met tape heeft/hebben omwikkeld en/of dat dode lichaam in de gang van een woning (gelegen aan de [adres] ) heeft/hebben gelegd en/of een of meer geldbedrag(en) heeft/hebben geboden en/of heeft/hebben betaald aan een of meer derde(n) om dat lichaam te verbergen en/of weg te voeren en/of weg te maken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van de hem onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord wordt vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij acht de onder 1 impliciet subsidiair aan verdachte ten laste gelegde doodslag en het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe de volgens haar relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van de hem onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat aan verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, zodat ontslag van rechtsvervolging moet volgen voor dit feit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bestanddeel medeplegen niet bewezen kan worden verklaard, gelet op de leidende rol van de medeverdachte in de dagen na het overlijden van het slachtoffer en de uitlokkende handelingen van [naam 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 20 augustus 2017 omstreeks 21:11 uur trof de gealarmeerde politie in de woning aan de [adres] in [plaats] een opgerold zeil, omwikkeld met tape, in de vorm van een lichaam aan. [2] In het zeil bleek het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer of [slachtoffer] [3] ) gewikkeld te zijn. [4]
4.3.1
De doodsoorzaak
Het eindrapport van deskundige, patholoog Soerdjbalie-Maikoe van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) [5] , beschrijft dat bij sectie aan het lichaam van het slachtoffer in totaal negen huidperforaties zijn geconstateerd, passend bij twee inschoten en twee doorschoten. De huidperforaties en (mogelijke) schotkanalen zijn te herleiden naar een doorschot aan het hoofd rechts, een inschot aan het hoofd links, een inschot aan de kin, de hals rechts en de romp, en een doorschot door de rechterbovenarm van het slachtoffer. Al deze letsels zijn gezien de begeleidende bloeduitstortingen bij leven ontstaan. Geconcludeerd wordt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van hersenfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen, ademhalingsfunctiestoornissen en algehele weefselschade door bloedverlies, veroorzaakt door de twee schotkanalen aan het hoofd en het schotkanaal aan de kin, de hals en de romp. Het doorschot aan de rechterarm heeft, nu er geen grote bloedvaten zijn geraakt, zeer waarschijnlijk geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben de bovenstaande conclusies niet betwist. De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies over en oordeelt op grond daarvan dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van schotverwondingen. Nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat het slachtoffer zichzelf heeft beschoten, moet er sprake zijn geweest van een schietincident waarbij iemand anders op hem heeft geschoten.
4.3.2
Waar en wanneer vond het schietincident plaats?
De rechtbank stelt vast dat het eerst mogelijke forensisch onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] , kort na het aantreffen van zijn lichaam op 20 augustus 2017, enige tijd na het intreden van de dood heeft plaatsgevonden. Ten tijde van dit onderzoek waren er tekenen van gevorderde ontbinding van het lichaam. Op basis van de waargenomen lichaamsveranderingen wordt geschat dat de dood meer dan 36 uren en minder dan 1 (één) week voor de sectie is ingetreden. Op grond van de resultaten van forensisch en technisch onderzoek kan niet worden vastgesteld wanneer [slachtoffer] exact is komen te overlijden.
Verdachte en zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) hebben verklaard dat het schietincident zich heeft afgespeeld in de vroege ochtend van woensdag 16 augustus 2017 in hun woning in de [adres] in [plaats] .
Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de hierna te noemen onderzoeksbevindingen deze verklaringen.
De schatting betreffende het moment van overlijden die door de patholoog Soerdjbalie-Maikoe is gemaakt, past bij die verklaringen. [naam broer] (hierna: [naam broer] ), de jongere broer van verdachte en de zoon van [slachtoffer] en [medeverdachte] , heeft naar aanleiding van een vraag van de politie wat er “die avond” is gebeurd een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard dat verdachte, nadat hij meerdere knallen had gehoord, naar hem toe was gekomen en tegen hem had gezegd dat zij weg moesten gaan, waarna hij met verdachte en [medeverdachte] naar buiten is gegaan. [naam broer] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte] een stukje voor hem liepen en met elkaar aan het praten waren. Deze verklaring wordt ondersteund door de camerabeelden van 16 augustus 2017 van de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA), gelegen aan de Spaarndammerstraat te Amsterdam. Uit die camerabeelden blijkt dat verdachte en [medeverdachte] om 07:30 uur naast elkaar lopen, en dat [naam broer] op 15 seconden afstand achter hen aanloopt. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat met “die avond” de avond van 15 augustus 2017 wordt bedoeld. Uit het dossier blijkt verder dat [slachtoffer] op 16 augustus 2017 om 05:09:05 uur voor het laatst online is geweest op WhatsApp en dat het WhatsAppbericht dat [naam neef] , een neef van [slachtoffer] , die dag om 11:57:00 uur naar [slachtoffer] heeft verstuurd, niet is bevestigd als “gelezen”.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verklaringen van beide verdachten over de plaats en het tijdstip van het schietincident niet (kunnen) kloppen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, vanuit dat het dodelijke schietincident in de vroege ochtend van woensdag 16 augustus 2017 in de woning aan de [adres] in [plaats] heeft plaatsgevonden.
4.3.3
De feitelijke toedracht van het schietincident
Verdachte heeft, vanaf het moment dat hij zich op 20 augustus 2017 bij de politie heeft gemeld, consistent verklaard dat hij degene is geweest die [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Hij heeft verklaard dat hij uit zelfverdediging heeft geschoten. Dit is ook telkens verklaard door [medeverdachte] .
De vraag die dan voorligt, is of het scenario, zoals naar voren komt uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] over wat zich voor, tijdens en na het schietincident heeft afgespeeld, door de rechtbank als uitgangspunt dient te worden genomen voor de feitelijke vaststelling van wat er is gebeurd en de juridische duiding daarvan. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat verdachte en [medeverdachte] , door de handelingen die zij in de dagen na het schietincident hebben verricht, het onderzoek naar het schietincident aanzienlijk hebben bemoeilijkt. Zo is het gehanteerde vuurwapen nooit gevonden. Hetzelfde geldt voor de telefoons van [slachtoffer] . Verdachte heeft zowel het vuurwapen als de telefoons naar eigen zeggen over een brug het water ingegooid op een plek waar ze niet meer te vinden zijn. Ook heeft hij naar eigen zeggen zijn kleding laten verbranden. Hierdoor is het onmogelijk geworden deze voorwerpen technisch of forensisch te onderzoeken. De rechtbank stelt vast dat daardoor bepaalde gegevens, die gewenst waren geweest in het kader van de waarheidsvinding, ontbreken. Ook door niet meteen na het schietincident de politie te alarmeren maar handelingen te verrichten met het lichaam van [slachtoffer] en in de woning en zich pas dagen later te melden bij de politie, hebben zij aan een zo zorgvuldig mogelijk onderzoek in de weg gestaan.
De vraag blijft dan of, ondanks hun handelwijze, die zonder meer als verwijtbaar en respectloos kan worden beoordeeld, de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] betrouwbaar zijn in het licht van de overige bevindingen.
De verklaringen van verdachte en [medeverdachte] zullen daartoe moeten worden onderzocht op helderheid en consistentie in combinatie met de overige resultaten van het opsporingsonderzoek, waaronder de reconstructie, de verklaringen van getuigen en het technisch bewijs dat uit het onderzoek naar voren is gekomen. Daarbij zal de rechtbank ook aandacht schenken aan de persoon van [slachtoffer] en de gezinssituatie, zoals die bestond in de periode kort voor en op 16 augustus 2017 omdat deze, naar het oordeel van de rechtbank, van belang is voor enerzijds de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachten, en anderzijds de duiding van de wijze waarop door verdachte (en [medeverdachte] ) zou zijn gehandeld.
Verdachte en [medeverdachte] over de avond en nacht van 15 augustus 2017 op 16 augustus 2017
In de hierna volgende alinea’s zal de rechtbank allereerst ingaan op hetgeen verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard over de avond van 15 augustus en de periode tot de vroege ochtend van 16 augustus 2017.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij in de vooravond van 15 augustus 2017 ruzie kreeg met [slachtoffer] , waarbij hij begon te schoppen en te slaan. [slachtoffer] pakte [medeverdachte] toen bij haar keel waarbij hij zei: “ik heb er al vier vermoord, jij kan de volgende worden”. Ook schopte [slachtoffer] een tafel met glas omver. [medeverdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar zei dat [naam broer] thuis moest slapen in plaats van bij zijn oma en dat zij in zijn, [slachtoffer] ’s, slaapkamer moest liggen op het moment dat hij thuis zou komen. Vervolgens ging hij weg. Verdachte heeft verklaard dat hij die avond, toen hij na zijn werk thuis kwam, merkte dat er iets aan de hand was omdat hij [slachtoffer] hoorde schreeuwen. Hij kwam [slachtoffer] tegen in de deuropening en toen hij vroeg wat er aan de hand was, antwoordde [slachtoffer] dat er niets was en dat hij naar het café (de rechtbank begrijpt: café [naam café] ) ging. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] vervolgens heeft geholpen met het opruimen van het huis en dat hij van haar hoorde dat [naam broer] thuis moest slapen. Hij heeft [naam broer] vervolgens bij hun oma opgehaald. Daarna hebben ze met zijn drieën thuis gezeten en rond middernacht is verdachte buiten een sigaret gaan roken. Hij is toen, omdat [slachtoffer] eerder op de avond gespannen thuis was weggegaan, langs café [naam café] gelopen om te kijken in wat voor staat [slachtoffer] verkeerde.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij in die periode sliep in de kamer van [naam broer] en dat [slachtoffer] sliep in het kleine slaapkamertje. Zij heeft [slachtoffer] diep in de nacht thuis horen komen. De eerste keer dat [slachtoffer] haar slaapkamer binnenkwam, deed zij of ze sliep, terwijl [slachtoffer] met zijn knie tegen haar knie schopte om haar te wekken. Het was voor haar duidelijk dat [slachtoffer] seks met haar wilde. Zij zei tegen [slachtoffer] dat hij rustig moest doen omdat [naam broer] lag te slapen. Vervolgens is [slachtoffer] weggegaan en weer teruggekomen, waarbij hij dreigend voor haar stond terwijl zij deed alsof zij sliep. Hij is weggegaan en toen hij even later opnieuw in haar slaapkamer stond, had hij zijn badjas aangetrokken en zei hij dat hij ging zwerven. Ze hoorde hem naar buiten gaan en even later kwam hij thuis. Zij heeft gehoord – en later ook gezien – dat [slachtoffer] die nacht haar fiets heeft vernield. Tijdens deze nacht heeft [slachtoffer] haar WhatsAppberichten gestuurd die zij als bedreigend heeft ervaren. Toen [slachtoffer] weer haar slaapkamer binnenkwam, had hij een vuurwapen bij zich, wees met het vuurwapen naar de plek waar [naam broer] lag en vervolgens naar de woonkamer, waar verdachte lag, terwijl hij tegen [medeverdachte] zei: “ik heb schijt aan hem, ik heb schijt aan hem, en nu meekomen”. In de hoop dat [slachtoffer] rustig zou blijven, is zij onder bedreiging van het vuurwapen met hem naar zijn slaapkamer gelopen. Daar aangekomen zei hij tegen haar dat zij moest gaan liggen. In plaats daarvan is zij voorovergebogen op het matras gaan zitten en is [slachtoffer] naast haar gaan zitten. Hij had het vuurwapen in zijn rechterhand en toen hij ging zitten, pakte hij met zijn linkerhand een mes. Hij was stomdronken en ze rook aan zijn lichaamsgeur dat hij cocaïne had gebruikt. Hij schold haar uit en zei “ik heb schijt aan jullie, wil je zien dat het echt is?”. Ze begreep dat hij daarmee het vuurwapen bedoelde. Ook zei hij “daarna snijd ik je in stukjes”. Vervolgens schoot [slachtoffer] met het vuurwapen in zijn rechterhand achter haar langs in de muur. Zij is toen angstig ineengedoken en heeft haar handen voor haar gezicht gedaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] rond 04:00 uur ’s nachts thuis hoorde komen. Verdachte sliep in de woonkamer op de grond op kussens van de bank. [slachtoffer] deed de deur met veel lawaai open. [slachtoffer] ging kijken of [naam broer] thuis sliep en in welk bed [medeverdachte] lag, nu hij had gezegd dat zij in zijn bed moest liggen als hij thuiskwam. Via de spiegel in de woonkamer kon verdachte in de slaapkamer kijken waar [medeverdachte] en [naam broer] lagen. Verdachte zag dat [slachtoffer] contact probeerde te krijgen met [medeverdachte] , maar dit verliep niet zoals [slachtoffer] wilde. [slachtoffer] is vervolgens naar de keuken gegaan, waar hij een joint heeft gedraaid en drinken uit de koelkast heeft gepakt. Hij liep vrij snel door het hele huis. Verdachte wilde laten merken dat hij wakker was en heeft [slachtoffer] gegroet en is later ook naar het toilet gegaan. Vervolgens is [slachtoffer] naar zijn eigen slaapkamer gegaan, waarna hij weer naar de slaapkamer van [medeverdachte] is gegaan. Verdachte kon niet horen wat er gezegd werd. Vervolgens is [slachtoffer] weer naar zijn eigen slaapkamer gegaan, waar verdachte hem in zichzelf hoorde schelden. Verdachte is toen naar [slachtoffer] toe gegaan om even met hem te praten en hem rustig te maken. Hij zag dat [slachtoffer] op bed lag en dat hij aan het roken was. Er stonden blikjes bij het bed. [slachtoffer] keek hem met grote ogen aan en leek agressief. Verdachte merkte dat [slachtoffer] onder invloed van alcohol en vrijwel zeker ook van verdovende middelen was. Hij voelde een gespannen sfeer. Hij heeft een natgemaakt handdoekje aan [slachtoffer] gegeven en tegen hem gezegd dat het wel goed komt en dat de boosheid zoals altijd wel weer overgaat. Daarop antwoordde [slachtoffer] dat het helemaal niet goedkomt, dat hij in zijn eentje in zijn slaapkamer zit, dat niemand naar hem omkijkt en dat het zo al jaren gaat. Verdachte heeft daarop geantwoord dat dat niet waar is, en dat hij zijn zoons heeft die er voor hem zijn. Verdachte heeft aangeboden om zijn matras naar de slaapkamer van [slachtoffer] te verplaatsen zodat ze samen een film konden kijken, maar [slachtoffer] sloeg dit aanbod af en zei dat verdachte maar moest gaan slapen. Daarop is verdachte weer naar zijn bed in de woonkamer gegaan. Enkele minuten later hoorde verdachte [slachtoffer] weer naar de slaapkamer van [medeverdachte] lopen. Hij hoorde [slachtoffer] schreeuwen dat hij schijt aan hen allemaal had en dat hij wegging en op straat ging wonen. Daarop is hij naar buiten gegaan. Vervolgens hoorde verdachte dat [slachtoffer] tegen de fiets van [medeverdachte] aan het trappen was. Toen [slachtoffer] weer thuis kwam, is hij naar zijn slaapkamer gegaan en vervolgens weer naar de slaapkamer van [medeverdachte] . Verdachte heeft via de spiegel in de woonkamer gezien dat [medeverdachte] opstond. Hij heeft zich toen omgedraaid en hoorde voetstappen in de richting van de slaapkamer van [slachtoffer] , naar hij aannam van zijn beide ouders. Vervolgens hoorde hij voornamelijk [slachtoffer] praten. Ook hoorde hij [medeverdachte] tegen [slachtoffer] zeggen dat hij rustig moest doen. Toen hoorde hij een knal. Op dat moment dacht hij: foute boel, er is iets heftigs aan de hand. Hij is opgestaan en heeft handschoenen aangedaan om zichzelf te kunnen verdedigen indien dit nodig zou zijn. Hij is daarna naar de slaapkamer van [naam broer] gelopen, heeft [naam broer] aangegeven dat hij moest blijven waar hij was en is de gang doorgelopen naar de slaapkamer van [slachtoffer] . Toen verdachte de slaapkamer binnenkwam en snel rondkeek, zag hij een vuurwapen liggen. Hij wilde de situatie naar eigen zeggen “veiligstellen” en heeft één grote stap gezet om het vuurwapen van de grond te kunnen pakken. Terwijl verdachte het vuurwapen vasthad en nog, in gebukte toestand, laag bij de grond was, draaide [slachtoffer] zich naar hem toe, waarbij [slachtoffer] met zijn rechterarm omhoog bewoog en met zijn linkerarm een zwaaiende beweging in de richting van verdachte maakte en daarbij “waaaah” riep. Verdachte zag op dat moment dat [slachtoffer] een mes in zijn linkerhand had. Hij is daar enorm van geschrokken en heeft geschoten. Hij heeft het gevoel dat hij maar één keer heeft geschoten. Toen hij weer bij zinnen kwam, was [medeverdachte] niet meer in de slaapkamer van [slachtoffer] .
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij verdachte kort na het door [slachtoffer] geloste schot binnen heeft zien komen. Zij voelde aan het matras waarop zij en [slachtoffer] zaten dat [slachtoffer] met zijn rechterhand naar het vuurwapen greep. Verdachte was sneller bij het vuurwapen en [slachtoffer] heeft toen met zijn linkerhand met daarin het mes een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van verdachte. [medeverdachte] heeft een en ander waargenomen vanuit haar ooghoeken omdat zij, al vanaf het moment dat [slachtoffer] had geschoten, haar handen min of meer voor haar gezicht/hoofd hield. [medeverdachte] is vanuit die positie, met haar handen voor haar gezicht/hoofd, de slaapkamer van [slachtoffer] uit gerend. Zij heeft wisselend verklaard over of zij het schieten door verdachte nu wel of niet heeft gezien. Zij heeft in ieder geval meerdere schoten gehoord maar zij kan zich niet herinneren of ze de schoten heeft gehoord terwijl zij nog in de slaapkamer van [slachtoffer] was, of dat zij toen al net buiten de slaapkamer was.
Aannemelijkheid van de door verdachte en [medeverdachte] geschetste toedracht in de bewuste nacht
- reconstructie
De verklaringen van verdachte en [medeverdachte] , over wat zich in de woning heeft afgespeeld, kunnen allereerst worden getoetst aan de hand van de resultaten van de gehouden reconstructie. Verdachte en [medeverdachte] zijn voor de reconstructie voor het eerst teruggekeerd naar de plaats delict, te weten hun eigen woning, en hebben de gebeurtenissen moeten naspelen met behulp van acteurs. Veelvuldig wordt hen verzocht om tot in detail aan te geven hoe het schietincident volgens hen heeft plaatsgevonden en wat daaraan is voorafgegaan. Ondanks het feit dat hun emoties hen regelmatig de baas worden, blijven zij meewerken om zo goed mogelijk aan te geven hoe het in hun beleving is gegaan. Belangrijker is dat zij ook bij de reconstructie en los van elkaar en niet in elkaars aanwezigheid een nagenoeg identiek scenario schetsen over wat zich die nacht heeft afgespeeld. De reconstructie, waarbij de rechtbank heeft kunnen waarnemen hoe de situatie ter plaatse was, in het bijzonder hoe klein het slaapkamertje was waar zich het schietincident heeft afgespeeld, vormt daarmee een belangrijke ondersteuning voor de door hen afgelegde verklaringen.
- verklaring [naam broer]
Behalve door de reconstructie worden de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] ondersteund door hetgeen [naam broer] tegenover de politie heeft verklaard. Hij wilde die nacht bij zijn oma slapen, maar dat mocht uiteindelijk niet. Toen [slachtoffer] ’s nachts thuiskwam sprak hij raar en boos en toen [slachtoffer] de slaapkamer waar [naam broer] met [medeverdachte] lag binnenkwam, zei hij tegen [medeverdachte] dat zij mee moest komen naar zijn slaapkamer, wat ze toen niet heeft gedaan. [naam broer] is toen weer gaan slapen. Hij hoorde dat [slachtoffer] weg was gegaan, omdat hij de voordeur hard dicht hoorde slaan. Vervolgens hoorde hij een metaalachtig geluid. Later bleek dat [slachtoffer] de fiets van [medeverdachte] kapot had gemaakt. [naam broer] heeft verder verklaard dat [slachtoffer] , toen hij weer thuiskwam, wederom tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat ze mee moest gaan naar zijn slaapkamer. Dat heeft ze toen gedaan. [slachtoffer] was aan het praten en schreeuwen en op een gegeven moment hoorde [naam broer] dat [slachtoffer] zei: “wil je zien dat het echt is ofzo?” Vrij snel daarna hoorde hij een knal. Toen liep verdachte langs de slaapkamer waar hij lag, waarbij verdachte met zijn handen een gebaar maakte dat betekende dat hij in zijn slaapkamer moest blijven. Verdachte is toen naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan. Later hoorde [naam broer] nog een paar knallen, zonder lange tussenpozen.
- verklaring café-eigenaar
Voor de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat [slachtoffer] in de nacht van het schietincident onder invloed was van alcohol, wordt ondersteuning gevonden in de verklaring van de eigenaar van café ’ [naam café] . Hij heeft verklaard dat hij van zijn dochter, die in de avond van 15 augustus 2017 achter de bar stond, had gehoord dat [slachtoffer] dronken weg was gegaan.
- toxicologisch onderzoek
Uit toxicologisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] onder invloed van verschillende middelen verkeerde namelijk alcohol, verdovende middelen en medicijnen. De conclusie van het toxicologisch onderzoek is dat het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden zal zijn beïnvloed (gedempt bewustzijn) door ethanol (alcohol) en diazepam, mogelijk tevens door cannabis. Het toxicologisch onderzoek vormt daarmee een ondersteuning voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en de medeverdachte, die immers hebben verklaard dat [slachtoffer] onder invloed was van alcohol en verdovende middelen in de bewuste nacht.
- onderzoek telefoon [medeverdachte]
Uit onderzoek van de telefoon van [medeverdachte] is gebleken dat [slachtoffer] op 16 augustus 2017 tussen 03:36 uur en 04:03 uur verschillende bedreigende WhatsAppberichten naar haar heeft gestuurd, waaronder, letterlijk weergegeven: “No body cant stop my fuckt up tegen mij doen zet je poot naar buiten”, “Ik kom je hallen”, “Ik wil dood” en “Neem je mee [naam 2] ”. Deze berichten vormen een ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte] dat zij die nacht berichten heeft ontvangen die zij als bedreigend heeft ervaren.
- vernielde fiets [medeverdachte]
In het dossier bevindt zich een politiefoto van 20 augustus 2017 van de kapotte fiets van [medeverdachte] .
Verklaringen van verdachte en [medeverdachte] over de persoon van [slachtoffer]
Over de persoon van [slachtoffer] hebben verdachte en [medeverdachte] , kort samengevat, het volgende verklaard.
[slachtoffer] wordt neergezet als een agressieve persoon wiens gedrag met de jaren steeds agressiever werd en dit verergerde nog in het bijzonder na zijn terugkeer uit Italië in juni 2017. Naar zijn zoons, verdachte en [naam broer] , gebruikte hij nooit fysiek maar slechts fors verbaal geweld. [medeverdachte] moest het wel lichamelijk ontgelden. Zij is regelmatig mishandeld waarbij zij werd geslagen of aan haar haren werd getrokken. Dit heeft meerdere keren tot letsel geleid zoals brandwonden op haar lichaam en gekneusde ribben. Verdachte beschrijft [slachtoffer] in de periode na juni 2017 als enorm depressief en daardoor agressief. Hij heeft gehoord dat [slachtoffer] tegenover [medeverdachte] heeft gezegd dat hij er geen zin meer in had en dat hij iedereen mee zou nemen, wat verdachte interpreteerde als suïcidaliteit. Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden verklaard dat [slachtoffer] in het verleden in het bezit is geweest van een vuurwapen en dat hij vaak een mes bij zich had. Ook verklaren beiden dat [slachtoffer] in de loop van de tijd steeds meer alcohol en drugs gebruikte en dat dit een negatieve invloed op zijn handelen had. Dit middelengebruik leidde vaak tot gewelddadig gedrag tegen hen maar ook werden regelmatig door hem spullen uit de woning vernield.
Aannemelijkheid van de door verdachte en [medeverdachte] afgelegde verklaringen over de persoon van [slachtoffer]
Behalve de verklaringen van verdachte, [medeverdachte] en [naam broer] die elkaar op dit onderdeel ondersteunen is in het dossier meer ondersteuning te vinden. Dit betreft verklaringen die zien op de persoon en het gedrag van [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan zijn overlijden.
- verklaring [naam 3]
Zo wordt in een opgenomen telefoongesprek op 21 augustus 2017 tussen [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam broer slachtoffer] , een broer van [slachtoffer] , door [naam 3] het volgende gezegd: “Ik heb hem (de rechtbank begrijpt telkens: [slachtoffer] ) nog gewaarschuwd. Raak haar (de rechtbank begrijpt telkens: [medeverdachte] ) niet aan, doe haar niets. Dat verdient ze niet. Hij zegt, ik ga haar onthoofden. Hou je mond, [slachtoffer] , zei ik tegen hem”. In een opgenomen telefoongesprek op 22 augustus 2017 tussen [naam 3] en [naam 1] , een neef van [slachtoffer] , wordt door [naam 3] het volgende gezegd: “Ik heb elke dag [slachtoffer] gewaarschuwd de afgelopen weken. Maar ja als hij wat gaat drinken en hij snuift een beetje en hij rookt wiet dan wordt hij gek he. (…) De afgelopen anderhalf jaar is hij al zo.” Tegenover de politie heeft [naam 3] verklaard dat hij van [slachtoffer] en [medeverdachte] had gehoord dat [slachtoffer] agressief kon worden als hij een combinatie van alcohol, soft- en harddrugs had gebruikt. Hij heeft ook verklaard dat [medeverdachte] hem in 2014 heeft gebeld om te zeggen dat zij bang was voor [slachtoffer] en dat hij alles in huis stukmaakte als ze ruzie hadden. Ze heeft toen tegen [naam 3] gezegd dat ze daar niet tegenin kon gaan en [slachtoffer] niet kon verraden, omdat dat haar dood zou worden. De ruzies tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] bleven tot half augustus 2017 aanhouden. Hij weet dit omdat [slachtoffer] hem elke dag opbelde en daarover sprak, aldus [naam 3] .
- telefoongesprek [naam 1]
In een opgenomen telefoongesprek op 21 augustus 2017 tussen [naam 1] en een onbekend gebleven man wordt door laatstgenoemde man gezegd dat [slachtoffer] toch ook niet goed bij zijn hoofd was, waarop [naam 1] bevestigend antwoordde.
- verklaring [naam 1]
Tegenover de politie heeft [naam 1] verklaard dat drank en drugs de emoties van [slachtoffer] versterkten. Als hij dronk was hij voor de buitenwereld heel gezellig, maar binnenshuis was hij een ander persoon. [naam 1] heeft verder verklaard dat hij meerdere keren tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat zij hem moest bellen als [slachtoffer] haar aanraakte.
- verklaringen [naam 4] en [naam 5]
De getuige [naam 4] , voor wie [medeverdachte] als huishoudelijke hulp werkte, heeft verklaard dat [slachtoffer] een soort bezitterigheid had die eng was en dat hij zich zorgen maakte over [medeverdachte] . Toen [medeverdachte] anderhalf jaar geleden raar liep, heeft zij tegen hem verteld dat [slachtoffer] spullen kapot had gemaakt en geweld tegen haar had gebruikt waardoor zij zwaar gekneusde ribben had en bont en blauw was. Ze heeft haar verwondingen toen aan hem laten zien. Hij heeft voorts verklaard dat verdachte na die mishandeling weer bij [medeverdachte] is ingetrokken om haar te beschermen. Dit wordt bevestigd door de getuige [naam 5] , een vriend van verdachte, die heeft verklaard dat verdachte weer thuis sliep omdat hij bang was dat zijn vader zijn moeder of broertje wat aan zou doen.
Aannemelijkheid van de verklaringen van verdachte en de medeverdachte over wapens bij [slachtoffer]
- verklaringen [naam broer] en [naam 1]
Ook voor de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat [slachtoffer] eerder in het bezit is geweest van een vuurwapen en vaak een mes bij zich had, wordt ondersteuning gevonden in het dossier. [naam broer] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem zo’n twee jaar geleden een vuurwapen heeft laten zien en dat hij altijd een mes bij zich had. Ook [naam 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] wel eens een vuurwapen heeft gehad. [slachtoffer] heeft hem bovendien in de maanden voorafgaand aan zijn dood om een vuurwapen gevraagd, maar dat heeft hij niet geleverd. ‘De [familienaam] zijn meer mensen die steken’, aldus [naam 1] .
In een opgenomen telefoongesprek op 21 augustus 2018 tussen [naam 1] en een onbekend gebleven man, waarin gesproken wordt over het vuurwapen dat bij het schietincident zou zijn gebruikt, wordt door de onbekend gebleven man gezegd dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) een 9 mm heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het op grond van het voorgaande aannemelijk is dat [slachtoffer] over een vuurwapen beschikte
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] inhoudende dat [slachtoffer] agressief was, dat dit erger werd door alcohol- en drugsgebruik, dat hij de bewuste avond ook agressief en onder invloed was, dat hij vaak een mes bij zich droeg en dat hij ook heeft beschikt over een vuurwapen, in zodanige mate worden ondersteund door alle bovengenoemde resultaten van het onderzoek, dat tot het oordeel kan worden gekomen dat deze verklaringen op voornoemde punten als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
Aannemelijkheid van de geschetste feitelijke toedracht van het schietincident gelet op de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek
In het kader van het verder beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] is de volgende vraag of de door hen geschetste gang van zaken rondom het schieten aannemelijk is gelet op de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat de door verdachte en [medeverdachte] geschetste toedracht gelet op de uitkomsten van het technisch en forensisch onderzoek niet aannemelijk is. Zij heeft erop gewezen dat uit het sporenonderzoek blijkt dat er maximaal zes keer met een vuurwapen is geschoten, dat [slachtoffer] drie keer in zijn hoofd is geraakt en dat er drie inslagen in de muur zijn. Tevens heeft zij gewezen op het in de slaapkamer van [slachtoffer] aangetroffen matras, dat het meest bebloed was bij het hoofdeinde. Ook heeft zij melding gemaakt van de perforaties die in het matras, een bebloed laken en twee bebloede kussens zijn aangetroffen en van de manteldelen die tussen het laken en in een van de kussens zijn aangetroffen.
Volgens de officier van justitie zijn voornoemde perforaties niet te verklaren als het is gegaan zoals verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard. De perforaties kunnen niet zijn ontstaan door het eerste schot van verdachte in reactie op een aanval van [slachtoffer] met een mes, omdat de kogel van het eerste schot van verdachte in het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen. In haar repliek heeft de officier van justitie hieraan toegevoegd dat het eerste schot van verdachte het schotkanaal aan de kin, de hals en de romp moet hebben veroorzaakt. Immers, als het eerste schot van verdachte het schotkanaal aan het hoofd rechts of het schotkanaal aan het hoofd links had veroorzaakt, dan moet [slachtoffer] als gevolg daarvan op de grond terechtgekomen zijn. Dan zou verdachte, om het schotkanaal aan de kin, de hals en de romp te bewerkstelligen, aan de kant van het hoofd van [slachtoffer] moeten zijn gaan staan en vervolgens in zijn kin hebben geschoten. Dit is zeer onaannemelijk, aldus de officier van justitie.
De perforaties kunnen volgens de officier van justitie ook niet verklaard worden door het door [slachtoffer] geloste schot, omdat hij in de door [medeverdachte] geschetste toedracht in de muur zou hebben geschoten. Ook geeft de geschetste toedracht geen verklaring voor het doorschot door de rechterbovenarm van [slachtoffer] , nu [slachtoffer] verdachte zou hebben aangevallen met een mes in zijn linkerhand.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de conclusies die de officier van justitie op basis van de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek trekt speculatief zijn. Hij heeft benadrukt dat er geen deskundige van het NFI is geweest die zich over de volgorde van de schoten heeft uitgelaten. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek de toedracht zoals geschetst door verdachte niet uitsluiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek kan worden vastgesteld dat er in totaal maximaal zes keer met een vuurwapen, te weten een revolver, is geschoten. Hoeveel schoten er exact zijn gelost, kan niet worden vastgesteld. Ook kan op grond van de onderzoeksbevindingen niet worden vastgesteld welk schot waar is terechtgekomen. Dit geldt in de door verdachten geschetste gang van zaken zowel voor het schot door [slachtoffer] , als voor de schoten door verdachte. Verder kan niet worden vastgesteld in welke volgorde de letsels bij [slachtoffer] zijn veroorzaakt, zodat evenmin kan worden vastgesteld welke schotverwonding door het eerste schot van verdachte is veroorzaakt. De vaststelling van de officier van justitie dat het inschot aan de kin, de hals en de romp het eerste schot moet zijn geweest, vindt geen steun in het dossier en deelt de rechtbank dan ook niet. De stelling van de officier van justitie dat de doorschotverwonding aan de rechterarm van [slachtoffer] niet in de geschetste toedracht past omdat [slachtoffer] verdachte met een mes in zijn linkerhand zou hebben aangevallen, kan de rechtbank bij gebrek aan ondersteuning daarvan in het dossier ook niet volgen. Verdachte heeft tijdens de reconstructie zeer gedetailleerd aangegeven hoe [slachtoffer] zich volgens hem naar hem toe draaide, waarbij [slachtoffer] zijn rechterarm omhoog bewoog. De rechtbank is van oordeel dat het niet onaannemelijk is dat [slachtoffer] vervolgens in zijn rechterarm is geraakt.
De rechtbank stelt verder vast dat niet van alle door de politie geconstateerde perforaties in het matras, de matrashoes, het laken en de kussens blijkt of dit schotperforaties zijn of dat die perforaties op andere wijze kunnen zijn ontstaan. Als het schotperforaties zijn, dan kan op grond van het dossier bovendien niet worden vastgesteld door welk schot of door welke schoten die perforaties zijn ontstaan, laat staan in welke chronologische volgorde ze zijn ontstaan. Hoewel voor de aangetroffen manteldelen geldt dat het aannemelijk is dat die in relatie staan tot het schietincident, kunnen ook hier geen conclusies worden getrokken over de gang van zaken rondom het schieten en de volgorde van de schoten.
De rechtbank is van oordeel dat enerzijds de conclusies die de officier van justitie trekt als gevolg van de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek weliswaar niet kunnen worden uitgesloten, maar dat deze niet dwingend volgen uit die onderzoeksbevindingen. Anderzijds sluiten de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek de door verdachte en [medeverdachte] geschetste toedracht niet uit.
Eindconclusie
De rechtbank is zich ervan bewust dat de mogelijkheid bestaat dat verdachte en [medeverdachte] een scenario hebben bedacht dat niet in overeenstemming is met de waarheid. Zij hebben immers, door zich niet direct na het schietincident bij de politie te melden, een aantal dagen de tijd gehad om een scenario te bedenken en hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt echter tot de conclusie dat de rechtbank hun verklaringen betrouwbaar vindt omdat zij in voldoende mate worden ondersteund door de resultaten van het onderzoek en er geen sprake is van contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De rechtbank zal dan ook de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] als uitgangspunt nemen voor de feitelijke vaststelling van wat zich in de woning heeft afgespeeld in de betreffende nacht.
4.3.4
Wie was de schutter?
Hiervoor is uiteengezet waarom de rechtbank de verklaringen van beide verdachten geloofwaardig acht, zo ook wat betreft het onderdeel dat het verdachte is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten. Bovendien is, met uitzondering van [medeverdachte] , van aanwezigheid van andere personen bij het schietincident niet gebleken en zijn er geen getuigen die daarover hebben kunnen verklaren. Ook anderszins bevat het dossier geen aanknopingspunten voor een scenario waarin een ander dan verdachte of [medeverdachte] betrokken is geweest bij het schietincident. Evenmin bevat het dossier aanknopingspunten voor het oordeel dat het [medeverdachte] is geweest die heeft geschoten. Voor wat betreft het antwoord op de vraag wie de schutter is geweest gaat de rechtbank derhalve uit van de verklaringen van verdachten. Op grond daarvan trekt de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte de conclusie dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
4.3.5
Kwalificatie en partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Van enig van te voren beraamd plan is niet gebleken zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman van verdachte wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan doodslag heeft schuldig gemaakt. Van het bestanddeel medeplegen spreekt de rechtbank verdachte vrij, nu uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte] een bijdrage heeft geleverd aan de door verdachte gepleegde doodslag.
4.3.6
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat het medeplegen niet kan worden bewezen gelet op de leidende rol van [medeverdachte] en de uitlokkende handelingen van [naam 1] .
Op woensdagmiddag 16 augustus 2017 ontstond bij [medeverdachte] naar eigen zeggen het idee om het dode lichaam [6] van [slachtoffer] in te pakken, omdat het niet mocht gaan stinken. Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij die dag naar de Praxis zijn gegaan om materiaal te kopen om het lichaam in te kunnen pakken. Deze verklaringen worden ondersteund door camerabeelden van de Praxis in Amsterdam Noord van 16 augustus 2017, waarop [medeverdachte] om 20:30 uur te zien is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op woensdagavond 16 augustus 2017 het lichaam van [slachtoffer] in zeil heeft verpakt en met tape heeft omwikkeld, zonder dat [medeverdachte] het wist en zonder dat hij daarbij hulp kreeg van anderen. Hij heeft dit gedaan zodat het niet zou gaan stinken. Hij heeft het lichaam van [slachtoffer] nadat hij het verpakt had vanuit de slaapkamer naar de gang van de woning versleept.
[medeverdachte] heeft in de nacht van 19 augustus op 20 augustus 2017 via WhatsApp contact gezocht met [naam 1] . Er is vervolgens een afspraak gemaakt om elkaar op zondagmiddag 20 augustus 2017 te ontmoeten, naar eigen zeggen om hem te vertellen wat er gebeurd was. Verdachte en [medeverdachte] zouden [naam 1] in zijn woonplaats [woonplaats] ontmoeten, maar omdat zij laat waren hebben ze gevraagd of hij hen tegemoet kon rijden. Uiteindelijk hebben zij [naam 1] bij het station in Amersfoort ontmoet. Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte] [naam 1] heeft verteld dat verdachte [slachtoffer] uit zelfverdediging heeft doodgeschoten. Zij hebben verder verklaard dat [naam 1] in dat gesprek het initiatief heeft genomen om het lichaam van [slachtoffer] weg te maken. Hij heeft gezegd dat het wel geld zou kosten. Verdachte [7] en [medeverdachte] [8] hebben verklaard dat zij toen € 10.000,00 aan [naam 1] hebben betaald om het dode lichaam weg te maken.
De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 4.3.3 overwogen dat zij met betrekking tot het schietincident de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] betrouwbaar en derhalve geloofwaardig acht. Er is in het verlengde daarvan geen aanleiding om te twijfelen aan hun verklaringen over wat er in de dagen na het schietincident is gebeurd en dat het plan om het lichaam weg te maken pas op zondagmiddag 20 augustus 2017 tijdens hun ontmoeting met [naam 1] is ontstaan. Hoewel verdachte bekent dat hij het lichaam van [slachtoffer] al voor die ontmoeting heeft verpakt, met tape heeft omwikkeld en in de gang van hun woning heeft gelegd, en deze handelingen in het teken kunnen staan van het wegmaken van het lichaam, kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat hij ten tijde van het verrichten van voornoemde handelingen al het opzet had op het daadwerkelijk wegmaken van het dode lichaam van [slachtoffer] . Verdachte heeft immers verklaard dat hij die handelingen heeft verricht omdat het niet mocht gaan stinken, hetgeen niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Meer handelingen (met het lichaam) dan hiervoor genoemd, zijn ook niet gebleken.
Volledigheidshalve wordt in dit verband nog opgemerkt dat van wegmaken in juridische zin nog geen sprake is op het moment dat een lichaam wordt ingepakt en in een woning achterblijft. Dat betekent dat bewezen is dat het opzet bij verdachte op de bewuste zondagmiddag is ontstaan. Dat eventueel sprake zou zijn van uitlokkende handelingen van [naam 1] maakt dit niet anders, nu verdachte daar willens en wetens mee heeft ingestemd.
Verdachte heeft, na daarover naar eigen zeggen eerder leugenachtige verklaringen te hebben afgelegd, ter terechtzitting verklaard dat hij en [medeverdachte] op zondagochtend 20 augustus 2017 voornoemd geldbedrag van iemand hebben geleend. Beiden hebben verder verklaard dat het geldbedrag bedoeld was voor de zus van [medeverdachte] , zodat zij de moeder van [medeverdachte] en [naam broer] financieel kon ondersteunen en de vaste lasten van [medeverdachte] kon betalen als verdachte en [medeverdachte] vast zouden zitten. Het geleende geldbedrag hebben zij uiteindelijk niet aan de zus van [medeverdachte] gegeven, maar aan [naam 1] . Nu verdachte en [medeverdachte] samen waren op het moment dat zij het geleende geldbedrag in handen kregen, zij samen naar de ontmoeting met [naam 1] zijn gegaan terwijl zij het geldbedrag voorhanden hadden, zij beiden hebben ingestemd met het plan om het dode lichaam van [slachtoffer] weg te werken en zij samen waren op het moment dat het geldbedrag aan [naam 1] werd gegeven, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen in weerwil van het betoog van de raadsman bewezen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte en [medeverdachte] een geldbedrag hebben betaald aan een derde, te weten [naam 1] , om het dode lichaam van [slachtoffer] weg te maken met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen. Het strafbare feit is niet voltooid, nu het dode lichaam op zondagavond 20 augustus 2017 naar aanleiding van een melding in de woning aan de [adres] in [plaats] is aangetroffen.
De rechtbank spreekt verdachte van de overige ten laste gelegde gedragingen vrij, nu niet kan worden bewezen dat het opzet op het moment waarop die handelingen, te weten het inpakken van het lichaam en het naar de gang verplaatsen van het lichaam, plaatsvonden, al was gericht op het definitief wegmaken van het dode lichaam van [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 16 augustus 2017 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een vuurwapen kogels af te vuren op het hoofd en/of het gezicht van voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 20 augustus 2017 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het dode lichaam van [slachtoffer] , weg te maken met het oogmerk om het feit van het overlijden van voornoemde [slachtoffer] te verhelen, een geldbedrag heeft betaald aan een derde om dat lichaam weg te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Strafbaarheid van het onder 1 ten laste gelegde
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde doodslag heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft hij onder meer gesteld dat het schieten door verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Hij heeft er daarbij op gewezen dat de handelingen zich in een zeer kort tijdsbestek hebben afgespeeld en dat verdachte in een situatie van hevige angst binnen enkele seconden meermalen heeft geschoten, welke schoten allen onder het bereik van het noodweer dienen te vallen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, nu zij de door verdachte en [medeverdachte] geschetste feitelijke toedracht niet aannemelijk acht. Zij heeft daarbij gewezen op de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek zoals hiervoor in rubriek 4.3.3 uitgebreid besproken.
Oordeel van de rechtbank
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan dient de rechtbank allereerst te beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk acht. De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 4.3.3 geoordeeld dat zij de door verdachte en [medeverdachte] geschetste toedracht aannemelijk acht en dat de resultaten van het opsporingsonderzoek, meer in het bijzonder de resultaten van het technisch en forensisch onderzoek, dit oordeel niet anders maken.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er in de door verdachte en [medeverdachte] geschetste toedracht sprake was van een noodweersituatie op het moment dat [slachtoffer] met zijn linkerhand met daarin een mes een zwaaiende beweging maakt in de richting van verdachte. Bij de beoordeling van dit scenario en de waardering van het moment waarop verdachte reageert op het handelen van [slachtoffer] , speelt niet alleen mee wat er gebeurt in deze korte periode voordat verdachte schiet, maar ook wat daaraan vooraf is gegaan en wat verdachte wist over [slachtoffer] . Verdachte wist dat [slachtoffer] tot agressief handelen in staat was, dat hij onder invloed van alcohol en verdovende middelen was en dat dit zijn agressieve gedrag deed toenemen. Verdachte heeft verklaard dat hij in de slaapkamer van [slachtoffer] , waar hij [medeverdachte] en [slachtoffer] naartoe had horen lopen, een luide knal hoorde en toen “wist dat het fout zat”, waarop hij naar de slaapkamer van [slachtoffer] is gegaan. Gelet op de omstandigheid dat verdachte eerder een vuurwapen bij [slachtoffer] heeft gezien, kon en mocht hij ervan uitgaan dat de luide knal van een vuurwapen afkomstig was. Toen verdachte de slaapkamer van [slachtoffer] binnenkwam, heeft hij de situatie zoals hij dat zelf noemt “veilig willen stellen” door het vuurwapen dat op de grond lag op te pakken. De rechtbank is van oordeel dat dit een logische en ook gerechtvaardigde reactie is.
Terwijl verdachte het vuurwapen had gepakt en omhoog wilde komen, werd hij door [slachtoffer] aangevallen onder de omstandigheden zoals hiervoor in rubriek 4.3.3 beschreven. Hij schiet, kort achter elkaar, min of meer in één handeling, meerdere malen en raakt [slachtoffer] , naar later blijkt, dodelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Er bestond voor verdachte, gelet op de kleine ruimte waarin hij zich bevond en de positie die hij daarin innam, zoals overtuigend is gebleken tijdens de reconstructie, geen reële en redelijke mogelijkheid om zich aan deze aanranding te onttrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was. De gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding was onder de omstandigheden zoals hiervoor in rubriek 4.3.3 beschreven geboden. Verdachte kon zich redelijkerwijs alleen maar adequaat verdedigen door het net daarvoor door hem bemachtigde vuurwapen in te zetten. Het door verdachte geschetste scenario betreft een klassieke vorm van zelfverdediging, waarbij geen andere, minder vergaande middelen voorhanden waren en waarbij verdachte, gelet op de zeer korte tijdspanne, geen gelegenheid en tijd heeft gehad om te reflecteren of hij het vuurwapen zodanig anders had kunnen hanteren dat dit niet tot de noodlottige dood van [slachtoffer] had kunnen leiden.
Zoals hiervoor aangegeven wordt in dit oordeel meegewogen wat er eerder die nacht/avond was gebeurd en hoe [slachtoffer] zich had gemanifesteerd. Een, mede als gevolg van ingenomen alcohol en verdovende middelen, steeds agressiever wordende [slachtoffer] , wiens gedrag in de afgelopen periode toch al steeds gewelddadiger was gebleken, die nu niet schroomde een vuurwapen en op het cruciale moment ook nog een mes, in te zetten.
Verdachte kan zich slechts één schot herinneren, maar het vuurwapen is kort achter elkaar meerdere malen afgegaan, zo blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte] en van [naam broer] die beiden verklaren meerdere schoten te hebben gehoord. De resultaten van het technisch en forensisch onderzoek sluiten geenszins uit dat de schoten min of meer vanuit dezelfde positie van verdachte kort na elkaar zijn gelost. Het lichaam van [slachtoffer] zal na de eerste kogelinslag van positie zijn veranderd, hetgeen de verschillende letsels kan verklaren. Nu niet kan worden vastgesteld welk schot [slachtoffer] het eerst heeft getroffen en als gevolg van welk schot hij is komen te overlijden, zal de rechtbank niet nader ingaan op de vraag in hoeverre de schoten na het eerste schot nog proportioneel te achten zijn.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer slaagt. De onder feit 1 bewezen geachte doodslag is dan ook niet strafbaar, zodat verdachte ten aanzien daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte feit is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden. Het onder 2 bewezen geachte feit is volgens de wet dan ook strafbaar.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit. Verdachte is daarvoor dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van
10 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om in geval van strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in het bijzijn van zijn moeder en in de nabijheid van zijn jongere broer zijn vader doodgeschoten op het moment dat hij door hem met een mes werd aangevallen. Verdachte en zijn moeder zijn naar eigen zeggen vervolgens in een achtbaan van hevige emoties terechtgekomen, waarbij het van kwaad tot erger is gegaan. Op de dag dat het schietincident had plaatsgevonden, zijn zij materiaal gaan kopen om het dode lichaam van zijn vader in te verpakken, omdat het niet mocht gaan stinken. Die avond heeft hij het lichaam daadwerkelijk in zeil verpakt, met tape omwikkeld en naar de gang van hun woning versleept. De volgende dag is hij met zijn moeder teruggekeerd naar de woning, om deze schoon te maken en bloedsporen te verwijderen. Hij heeft zijn kleding laten verbranden en het gehanteerde vuurwapen en de telefoons van het slachtoffer over een brug in het water gegooid. Hiermee heeft verdachte het opsporingsonderzoek en daarmee de waarheidsvinding ernstig belemmerd. Vier dagen na het schietincident heeft verdachte samen met zijn moeder een ontmoeting met [naam 1] , een neef van het slachtoffer, waarbij het plan ontstond op het laten wegmaken van het dode lichaam. Met dat opzet hebben zij € 10.000,00 aan [naam 1] betaald. Diezelfde avond, ruim vier dagen na het schietincident, hebben verdachte en zijn moeder zich pas gemeld bij de politie.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij, in de dagen nadat hij zijn vader heeft doodgeschoten, met zijn moeder voornoemde handelingen heeft verricht. Door hun handelingen niet ongedaan te maken en zich niet alsnog bij de politie te melden, hebben zij, al was hun opzet daar op dat moment nog niet op gericht, voor zichzelf de gelegenheid geschapen om op 20 augustus 2017 te kunnen instemmen met het plan om het dode lichaam weg te maken. Zij hebben daarmee degene die het lichaam zou wegmaken als het ware gefaciliteerd. Verdachte heeft actief een bijdrage geleverd aan het plan door € 10.000,00 te betalen en in een woning in [plaats] te vertellen wat er was gebeurd en onder welke omstandigheden het schietincident heeft plaatsgevonden, zodat het dode lichaam van zijn vader zou worden weggemaakt. Als het daadwerkelijk zo ver was gekomen dat het lichaam was weggemaakt, dan zou het lichaam nooit ter beschikking van de nabestaanden zijn gekomen en zouden zij wellicht nooit te weten zijn gekomen wat er is gebeurd.
Het door verdachte en zijn moeder gepleegde strafbare feit heeft met name onder de dierbaren van het slachtoffer grote beroering en intens verdriet veroorzaakt. Voor hen moet het bijzonder moeilijk zijn om onder ogen te zien wat er met het slachtoffer is gebeurd, ook in de dagen na diens overlijden. Dit blijkt treffend uit de slachtofferverklaring die de broer van het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgelezen. Hij heeft verklaard dat de gevolgen voor beide families desastreus zijn.
De handelingen, die na het schietincident door verdachte en zijn moeder zijn verricht, zijn ook naar het oordeel van de rechtbank eigenlijk niet te bevatten.
Verdachte is tijdens zijn voorarrest door een psycholoog en een psychiater onderzocht. Zij hebben beiden vastgesteld dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Geadviseerd is verdachte te beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze adviezen over.
Omdat de rechtbank verdachte, zoals hiervoor in rubriek 6 uitgebreid aan de orde is gekomen, ten aanzien van de doodslag zal ontslaan van alle rechtsvervolging, komt de rechtbank tot een substantieel lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist.
Verdachte heeft geen strafblad.
De jeugdige leeftijd van verdachte en zijn kwetsbaarheid, zoals naar voren komt in de door de psycholoog en de psychiater opgemaakte rapportages, zijn factoren waarmee de rechtbank eveneens rekening houdt. Voor de rechtbank is van belang dat verdachte een leven voor zich heeft. De moeilijkheden die hij daarbij in zijn persoonlijke situatie zal ondervinden – gelet op deze zaak – zijn groot. Ook verdachte zal een weg moeten vinden in het omgaan met de gevolgen van zijn handelen.
Verdachte verblijft inmiddels geruime tijd in voorlopige hechtenis en heeft relatief lang in beperkingen gezeten. Tijdens zijn detentie is zijn oma overleden, door wie hij een groot deel van zijn leven is opgevoed en bij wie hij vaak verbleef als gevolg van de thuissituatie die veroorzaakt werd door vader. Ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte het emotioneel gezien bijzonder moeilijk heeft in detentie.
De rechtbank is van oordeel dat voor het door verdachte gepleegde strafbare feit in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend is. De rechtbank zal deze gevangenisstraf gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden matigen en aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde
€ 1.902,00 (duizend negenhonderdtwee euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 300,00 (driehonderd euro) aan begrafeniskosten, € 406,00 (vierhonderdzes euro) aan kosten voor een psycholoog en € 1.196,00 (duizend honderdzesennegentig euro) aan kosten voor een advocaat.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.496,00 (duizend vierhonderdzesennegentig euro), bestaande uit € 300,00 (driehonderd euro) aan begrafeniskosten en € 1.196,00 (duizend honderdzesennegentig euro) aan kosten voor een advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de gevorderde kosten voor een psycholoog heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij ten aanzien van dat deel niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, nu niet is komen vast te staan dat die schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 ten laste gelegde feit.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu zij geen benadeelde is in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: artikel 51f lid 2 Sv) en artikel 108, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: artikel 6:108 lid 1 BW). Subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde kosten voor een advocaat af te wijzen, omdat er slechts sprake is van een pro forma factuur.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet valt onder in de artikel 51f lid 2 Sv en 6:108 BW bedoelde personen, voor zover haar vordering ziet op vergoeding van de kosten voor een psycholoog en de kosten voor een advocaat dienaangaande. De benadeelde partij was dan ook niet bevoegd om zich ten aanzien van die schadeposten als benadeelde partij in het strafproces te voegen. De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden ten aanzien van de kosten voor een psycholoog en de dienaangaande gemaakte kosten voor een advocaat niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij is op grond van artikel 6:108 lid 2 BW wel bevoegd om een vordering tot vergoeding van de begrafeniskosten en de kosten voor een advocaat dienaangaande in te dienen. De rechtbank gaat er, gelet op de onderbouwing van de vordering, van uit dat de vordering ziet op vergoeding van de schade die als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit is ontstaan. Nu verdachte ten aanzien van dat feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem ten aanzien van dat feit dus geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet wordt toegepast, zal de rechtbank de benadeelde partij ook ten aanzien van de begrafeniskosten en de dienaangaande gemaakte kosten voor een advocaat niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47 en 151 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde:
doodslag;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van poging tot een lijk wegmaken met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen.
Verklaart het in rubriek 5 onder 1 impliciet subsidiair bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Verklaart het in rubriek 5 onder 2 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken door de voorzitter op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2017, ZD p. 014-022.
3.Omdat verdachte dezelfde achternaam draagt als het slachtoffer, heeft de rechtbank – hoewel dit niet gebruikelijk is – ervoor gekozen om het slachtoffer in dit vonnis aan te duiden met zijn voornaam.
4.Proces-verbaal vaststelling identiteit stoffelijk overschot d.d. 21 augustus 2017, ZD p. 034.
5.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, zaaknummer 2017.08.21.072, aanvraagnummer 001, van het Nederlands Forensisch Instituut, van
6.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, zaaknummer 2017.08.21.072, aanvraagnummer 001, van het Nederlands Forensisch Instituut, van 8 april 2018, opgemaakt door
7.De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting op 22 mei 2018 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van de terechtzittingen op 22 en 23 mei 2018.
8.Proces-verbaal van bevindingen 3e verhoor [medeverdachte] d.d. 23 augustus 2017, PD p. 2 035-051.