8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Nadat de zoon van verdachte, medeverdachte [medeverdachte], uit zelfverdediging zijn vader had doodgeschoten, zijn verdachte en hij naar eigen zeggen in een achtbaan van hevige emoties terechtgekomen waarbij het van kwaad tot erger is gegaan. Op de dag dat het schietincident had plaatsgevonden, hebben zij materiaal gekocht om het dode lichaam van [slachtoffer] in te verpakken, omdat het niet mocht gaan stinken. Die avond heeft de zoon van verdachte het lichaam daadwerkelijk in zeil verpakt, met tape omwikkeld en naar de gang van hun woning versleept. Hij heeft verdachte later op de avond verteld wat hij had gedaan, en verdachte is daar niet tegenin gegaan. De volgende dag zijn verdachte en haar zoon teruggekeerd naar de woning, om deze schoon te maken en bloedsporen te verwijderen. Vier dagen na het schietincident heeft verdachte contact gezocht met [naam neef], een neef van [slachtoffer]. Zij hebben elkaar ontmoet en tijdens die ontmoeting ontstond bij verdachte en haar zoon het plan om het dode lichaam te laten wegmaken. Met dat opzet hebben zij € 10.000,00 aan [naam neef] betaald. Diezelfde avond, ruim vier dagen na het schietincident, hebben verdachte en haar zoon zich pas gemeld bij de politie.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat zij, in de dagen na het overlijden van [slachtoffer], met haar zoon voornoemde handelingen heeft verricht. Door hun handelingen niet ongedaan te maken en zich niet alsnog bij de politie te melden, hebben zij, al was hun opzet daar op dat moment nog niet op gericht, voor zichzelf de gelegenheid geschapen om op
20 augustus 2017 te kunnen instemmen met het plan om het dode lichaam weg te maken. Zij hebben daarmee degene die het lichaam zou wegmaken als het ware gefaciliteerd. Verdachte heeft actief een bijdrage geleverd aan het plan door € 10.000,00 te betalen en een foto van het verpakte dode lichaam via WhatsApp naar [naam neef] te sturen, zodat hij kon zien hoe het lichaam in de gang lag. Zij heeft voor haar handelen eigenlijk geen bevredigende verklaring gegeven, maar heeft zich beroepen op een panieksituatie. Ondanks dat die panieksituatie deels invoelbaar is, vindt de rechtbank het handelen van verdachte in de dagen na het overlijden van [slachtoffer], zeer kwalijk. Als het daadwerkelijk zo ver was gekomen dat het dode lichaam was weggemaakt, dan zou het lichaam nooit ter beschikking van de nabestaanden zijn gekomen en zouden zij wellicht nooit te weten zijn gekomen wat er is gebeurd.
Het door verdachte en haar zoon gepleegde strafbare feit heeft met name onder de dierbaren van het slachtoffer grote beroering en intens verdriet veroorzaakt. Voor hen moet het bijzonder moeilijk zijn om onder ogen te zien wat er met het slachtoffer is gebeurd, ook in de dagen na diens overlijden. Dit blijkt treffend uit de slachtofferverklaring die de broer van het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgelezen. Hij heeft verklaard dat de gevolgen voor beide families desastreus zijn.
De handelingen, die na het schietincident door verdachte en zijn moeder zijn verricht, zijn ook naar het oordeel van de rechtbank eigenlijk niet te bevatten.
Verdachte is in november 2017 onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Psycholoog Nijhuis heeft vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een stoornis in alcoholgebruik. Daarnaast is er bij haar sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke kenmerken. Deze persoonlijkheidsstoornis is versterkt binnen de jarenlange beschadigde relatie met het slachtoffer. Het vermijden van conflicten is voor verdachte een overlevingsmechanisme. Naar het oordeel van de psycholoog is intensieve psychotherapie geïndiceerd.
Psychiater Weeda heeft vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van PTSS en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken, evenals een stoornis in alcoholgebruik. Verdachte wordt omschreven als een ernstig getraumatiseerde vrouw, die niet goed voor zichzelf opkomt en een laag zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen heeft. Zij is erg conflict mijdend en slechts beperkt in staat om haar eigen grenzen te kennen. De psychiater acht behandeling noodzakelijk.
Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geen uitspraken gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, omdat zij de primair ten laste gelegde moord/doodslag ontkent. Zij zijn in hun rapportages nauwelijks ingegaan op het onder 2 ten laste gelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zichzelf herkent in de conclusies van de psycholoog en de psychiater en dat zij voornemens is om weer in behandeling te gaan.
De rechtbank neemt de overwegingen van de beide deskundigen mee in de afweging welke straf passend en geboden is.
De rechtbank constateert verder dat verdachte geen relevant strafblad heeft.
De rechtbank is van oordeel dat voor het door verdachte gepleegde strafbare feit in beginsel een gevangenisstraf van 12 maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie, rechtvaardigt. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Verdachte heeft de zorg over haar minderjarige zoon [naam zoon], die bij haar woont en die zich in de uiterst moeilijke situatie bevindt dat zijn vader is gedood door zijn broer. Ter zitting is gebleken dat verdachte eigenlijk niet meer over woonruimte beschikt, nu zij de woning van haar moeder, die inmiddels is overleden, moet verlaten, en nu haar zoon [naam zoon] in verband met alles wat er is gebeurd, niet meer wil terugkeren naar de woning in de [adres]. Gelet op alle onrust die dit met zich brengt en met name gelet op de verantwoordelijkheid richting haar minderjarige zoon, acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte nu terug moet naar de gevangenis. De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een fors voorwaardelijk deel. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal een proeftijd van 2 jaar worden verbonden. De rechtbank vindt het namelijk, met de psycholoog en de psychiater, nodig dat verdachte zich laat behandelen en begeleiden voor haar psychische problematiek. Daar komt bij dat verdachte, zoals ook blijkt uit voornoemde rapporten, in het verleden gekampt heeft met alcoholafhankelijkheid, zoals zij ook zelf heeft erkend. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een reclasseringstoezicht opleggen. In het verleden is verdachte meermalen behandeld, maar zij heeft telkens op enig moment de behandeling afgebroken. Dat is invoelbaar – gelet op de geestelijke gesteldheid van verdachte zoals die in de rapportages van de psycholoog en de psychiater naar voren komt – maar niet wenselijk.
Om ervoor te zorgen dat verdachte zich ook daadwerkelijk onder behandeling laat stellen, en ook zal doorgaan met een behandeling en deze niet voortijdig zal afbreken, zal de rechtbank bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van het reclasseringstoezicht worden gegeven, ook als dit inhoudt dat zij een behandeling met betrekking tot alcoholmisbruik of haar psychologische problematiek moet ondergaan. De rechtbank acht daarnaast een taakstraf van maximale duur, te weten 240 uur, passend en geboden, om de ernst van het bewezen geachte te onderstrepen. Als zij de taakstraf niet naar behoren uitvoert zal zij 120 dagen vervangende hechtenis moeten ondergaan.