ECLI:NL:RBAMS:2018:4642

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
13/684534-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak in vereniging met DNA-bewijs en strafoplegging

Op 28 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak in vereniging. De zaak kwam ter terechtzitting op 14 juni 2018, waar de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het stelen van diverse goederen uit een woning in Amsterdam op 15 december 2017. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van een kluis, een iPad, een MacBook Pro en een fotocamera, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich toegang tot de woning verschaften door middel van braak. Tijdens het onderzoek werd een bloedspoor aangetroffen dat leidde naar de verdachte, wiens DNA-profiel overeenkwam met het aangetroffen bloed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de woninginbraak, maar sprak hem vrij van de tweede tenlastelegging van opzetheling, omdat hij niet kon weten dat de camera die hij in zijn bezit had van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 206 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de inbraak. De rechtbank benadrukte de impact van woninginbraken op slachtoffers en de samenleving, en nam de recidive van de verdachte in overweging bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684534-17 en 13/284228-14 (tul)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.A. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen een kluis (met inhoud) en/of een sok en/of een deken en/of een ipad (merk Apple) en/of een microfoon (merk Sennheiser en/of een Macbook Pro (merk Apple) en/of een fotocamera (merk Canon) en/of een windkap (merk Sennheiser) en/of een of meer accu's (merk Canon) en/of twee lensen (merk Canon) en/of een statief (merk Canon) en/of een geheugenkaart en/of een UV-filter, geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 1] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van (een of meer sloten van) een (achter)deur van voornoemde woning, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 oktober 2017 tot en met 15 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een fotocamera (merk Canon) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij komt hiertoe op grond van het proces-verbaal van aangifte, het proces-verbaal van bevindingen, het DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de bekennende verklaring van verdachte.
Ook de onder 2. ten laste gelegde opzetheling acht de officier van justitie bewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat verdachte hierop op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet had.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van feit 1. Hoewel verdachte heeft bekend de kluis, de fleecedeken en een sok te hebben gestolen, biedt het dossier geen aanknopingspunten verdachte ook verantwoordelijk te houden voor de - volgens aangever - weggenomen overige goederen die op de tenlastelegging staan. Er is geen aanwijzing dat de lezing van aangever klopt en verdachte heeft verklaard geen andere goederen te hebben gezien.
Verder verzoekt de raadsman de rechtbank verdachte vrij te spreken van het onder 2. ten laste gelegde. Verdachte leende in betreffende periode veelvuldig zijn auto uit aan vrienden. Hij kon namelijk zelf niet rijden omdat zijn been in het gips zat. Eén van zijn vrienden zou de camera in zijn auto hebben laten liggen en verdachte wist niet dat, en had geen enkele reden te vermoeden dat, deze van misdrijf afkomstig was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 2. Volgens haar staat het vast dat het been van verdachte in betreffende periode in het gips zat. Het komt de rechtbank daarom niet ongeloofwaardig en onaannemelijk voor dat verdachte zijn auto in die periode vaak uitleende aan vrienden. Dat verdachte heeft verklaard dat het nooit gebeurde dat hij zijn uitgeleende auto terugkreeg en er een camera in achterbleef, maakt niet hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die camera wist of had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
3.3.2.
Het oordeel ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1. ten laste gelegde, verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Aangever [persoon 1] (hierna: aangever) heeft aangifte gedaan van inbraak in zijn woning. Een groot aantal goederen, van aanzienlijke waarde, zou zijn gestolen. Toen verbalisanten na een melding van een inbraak op heterdaad ter plaatse kwamen, zagen zij drie verdachten wegrennen. Tijdens de vlucht gooide één van de drie verdachten een witte sok weg. Op de vluchtroute werden verder een kluis, een deken en een jogginsvest gevonden. Op de voordeur van aangever bevonden zich braaksporen en een bloedspoor, net als op de door verdachte weggegooide sok. Uit onderzoek door het NFI naar het aangetroffen bloedspoor op de deur en een zogenoemd epitheel – de bovenste laag van de huid – afkomstig uit het joggingsvest kwam het DNA-profiel van verdachte naar voren. Onder meer op de zitting heeft verdachte de woninginbraak gepleegd op 15 december 2017 bekend. Hij zat naar eigen zeggen in geldnood en zijn vrienden haalden hem over mee te gaan naar de woning van aangever. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte de woninginbraak tezamen en in vereniging met anderen pleegde.
De rechtbank ziet zich hierna voor de vraag gesteld welke goederen uit de woning van aangever zijn weggenomen door verdachte en zijn medeverdachten. In tegenstelling tot de raadsman ziet de rechtbank geen aanwijzingen de aangifte en de betrouwbaarheid van aangever in twijfel te trekken. Het tegendeel is het geval. In de eerste plaats heeft aangever vrijwel direct na de ontdekking van de inbraak tegenover de ter plaatse aanwezig verbalisanten aangegeven dat, naast de aangetroffen sok, fleecedeken en kluis, ook een iPad en een Apple Macbook waren meegenomen. En ter terechtzitting heeft aangever zijn vordering benadeelde partij toegelicht en zijn spreekrecht als slachtoffer uitgeoefend. Hierbij heeft aangever het door hem gevorderde bedrag als benadeelde partij aanzienlijk verminderd. Zo heeft hij verklaard dat hij als benadeelde partij weliswaar € 3.000,00 heeft gevorderd ter zake van schade aan deuren, maar dat dit geldbedrag later is vergoed door de verzekering. Daarnaast is de gestolen, en in eerste instantie gevorderde, fleecedeken inmiddels bij hem terug en heeft aangever verklaard dat de iPad van zijn werkgever is. Dat verdachte heeft verklaard de overige goederen tijdens de inbraak en vlucht niet te hebben gezien, op basis waarvan de raadsman heeft betoogd dat deze dus niet zijn gestolen, doet eveneens niet af aan geloofwaardigheid van de aangifte.
De rechtbank veroordeelt verdachte voor medeplegen van een diefstal door middel van braak.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 15 december 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen een kluis (met inhoud) en een sok en een deken en een iPad (merk Apple) en een microfoon (merk Sennheiser) en een Macbook Pro (merk Apple) en een fotocamera (merk Canon) en/of een windkap (merk Sennheiser) en accu's (merk Canon) en twee lenzen (merk Canon) en een statief (merk Canon) en een geheugenkaart en een UV-filter, toebehorend aan [persoon 1] en/of [bedrijf] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak van een slot van een achterdeur van voornoemde woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 206 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het met de officier van justitie eens dat aan verdachte geen gevangenisstraf dient te worden opgelegd, langer dan de duur van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij verzoekt de rechtbank een minder lang voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en daarbij een proeftijd van twee jaren te bepalen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak. Bij de inbraak zijn waardevolle goederen, zoals fotoapparatuur, een MacBook, een iPad en een kluis weggenomen. De deur van de woning van het slachtoffer is beschadigd, zijn woning is doorzocht en zijn kluis is met grof geweld uit zijn kast verwijderd. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële en emotionele schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van slachtoffers. Het slachtoffer heeft op de zitting verklaard dat het hem een ontzettend vervelend gevoel geeft dat anderen ongevraagd in zijn huis, zijn persoonlijke plek, zijn geweest. De rechtbank kan zich dit goed voorstellen. Verdachte heeft bij het plegen van de inbraak slechts zijn eigen gewin in gedachten gehad en kennelijk geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer. Het handelen van verdachte draagt daarnaast bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte blijkens zijn Justitiële Documentatie van 17 mei 2018 meermalen voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom over te gaan tot het plegen van een dergelijk feit.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het plegen van een woninginbraak, waarbij zoals in het geval verdachte sprake is van recidive, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. De rechtbank ziet echter aanknopingspunten af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt.
Reclasseringswerker D. Gerritsen heeft op zitting verklaard dat hij geen heil ziet in een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte staat (eindelijk) open voor hulp van de reclassering. Zo verscheen hij voorheen niet op afspraken, maar heeft hij inmiddels de zogenoemde Cova+ training volbracht. Verder voldoet hij aan zijn meldplicht en heeft hij herhaling, structuur en een dagbesteding nodig. Gerritsen constateert dat verdachte progressie heeft geboekt wat het openstaan voor contact met hem betreft.
Onder meer gelet op bovengenoemde persoonlijke omstandigheden en de ernst van het feit, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat de hulpverlening niet stagneert. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte gedurende lange tijd hulp nodig heeft, naast een flinke stok achter de deur om niet in zijn oude gedrag te vervallen. De rechtbank legt daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 120 dagen, met een proeftijd van drie jaren.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 2.056,43 aan materiële schadevergoeding en € 2.200,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 7.234,99 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering nu zijn camera reeds bij hem terug is. De officier van justitie verzoekt de vordering van benadeelde partij [persoon 1] toe te wijzen, omdat de gevorderde bedragen rechtstreeks verband houden met het ten laste gelegde feit en voldoende zijn onderbouwd.
8.3.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] dient te worden afgewezen omdat hij zijn camera reeds terug heeft. De vordering van [persoon 1] dient aanzienlijk te worden gematigd, primair gezien het standpunt van de raadsman dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken. Het staat daarnaast niet vast dat alle goederen die op de vordering staan zijn weggenomen, zodat dit niet toegerekend kan worden aan verdachte. Ook zijn veel goederen lange(re) tijd geleden aangeschaft en inmiddels zijn afgeschreven. Tot slot zijn de beschadigingen aan de kast niet dusdanig, dat een reparatie hiervan € 250,00 zou kosten, aldus steeds de raadsman
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Verder stelt de rechtbank vast dat de aan de benadeelde partij [persoon 1] door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dat deze schade voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. Het voor de iPad gevorderde bedrag wijst de rechtbank niet toe, nu deze iPad niet aan de benadeelde partij maar aan zijn werkgever toebehoort. Rekening houdend met de afschrijving van de aan [persoon 1] toebehorende goederen, schat de rechtbank de materiële schade op €4.000,00. De vordering wordt, hoofdelijk, toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 19 december 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/284228-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 augustus 2015 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot veertig uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
154 (honderdvierenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. elke adreswijziging schriftelijk door zal geven aan de officier van justitie in het arrondissementsparket Amsterdam onder vermelding van 13/684534-17;
5. zich, na daartoe te zijn opgeroepen, meldt bij Reclassering Nederland ( [adres 3] , [plaats 2] ). Hierna is de verdachte verplicht zich te blijven melden zo frequent en zo lang de Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
6. zich laat onderzoeken en behandelen bij de polikliniek van Inforsa dan wel een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de Reclassering Nederland, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Alvorens de behandeling gestart kan worden, dient er eerst diagnostiek plaats te vinden;
7.zal meewerken aan het (vinden en) behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding en het daarbij behorende inkomen en openheid zal geven over zijn financiën, zal meewerken aan het treffen van betalingsregelingen en zich zal houden aan de daarbij afgesproken betalingen.
De rechtbank geeft de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de aan verdachte opgelegde voorwaarden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , wonende op het adres [adres 2] , [plaats 1] toe tot een bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer vordering, te betalen de som van
€ 4.000,00 (vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 (vijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 13/284228-14, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.