ECLI:NL:RBAMS:2018:4675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
AMS 17/6868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning eerste fase voor nieuwbouwcomplex in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning eerste fase die was verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ‘Oud-West’ ten behoeve van de realisatie van een nieuwbouwcomplex. De vergunninghoudster had op 22 juli 2015 een omgevingsvergunning eerste fase verkregen, maar na een tussenuitspraak van de rechtbank op 21 juli 2016, waarin een motiveringsgebrek werd vastgesteld, werd een aanvullend besluit genomen op 6 september 2016. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, diende verzet in tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die haar beroep kennelijk ongegrond had verklaard. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en heropende de zaak.

Tijdens de zitting op 25 mei 2018 werd de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door gemachtigden en de verweerder door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de diepte van de balkons van 0,7 meter naar 0,2 meter ruimtelijk aanvaardbaar was. Eiseres had aangevoerd dat de wijziging niet aan de redelijke eisen van welstand voldeed, maar de rechtbank stelde vast dat de welstandstoets pas aan de orde komt bij de omgevingsvergunning tweede fase. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiseres, die betrekking hadden op de oorspronkelijke omgevingsvergunning, niet meer aan de orde konden komen, omdat deze niet eerder waren ingediend.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: [namen gemachtigden] ,
en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.J.J. Stellinga).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf] .,te Dordrecht, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. G.C.M. Schipper).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2015 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ‘Oud-West’ (het bestemmingsplan) ten behoeve van het realiseren van een nieuwbouwcomplex op de locatie [adres 1] en [adres 2] in Amsterdam.
Verweerder heeft op 6 september 2016 een aanvullend besluit omgevingsvergunning eerste fase genomen (het bestreden besluit).
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
Het college heeft dit bezwaar met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank.
De rechtbank heeft bij uitspraak buiten zitting van 28 februari 2017 het beroep van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak verzet ingediend.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 september 2017 het verzet gegrond verklaard.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 mei 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1. Bij besluit van 22 juli 2015 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van een nieuwbouwcomplex op de locatie [adres 1] en [adres 2] in Amsterdam.
2. De [vereniging 1] , de [vereniging 2] ’ en andere eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft in dit beroep op 21 juli 2016 een tussenuitspraak gedaan. [1] In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 22 juli 2015 een motiveringsgebrek bevat. Het college is daarbij in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
3. Verweerder heeft na de tussenuitspraak op 6 september 2016 een aanvullend besluit genomen, het bestreden besluit in deze procedure. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in de beroepen van de huurders- en de bewonersvereniging. [2] De rechtbank heeft bij uitspraak buiten zitting van eveneens 28 februari 2017 het beroep van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. [3] Eiseres heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. De rechtbank heeft op 4 september 2017 uitspraak gedaan en het verzet gegrond verklaard. [4] Daarmee is de buiten zitting uitspraak van 28 februari 2017 komen te vervallen en moet alsnog op het beroep van eiseres worden beslist. Omdat het hoger beroep van de huurders- en de bewonersvereniging over hetzelfde besluit al aanhangig was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), heeft de rechtbank deze zaak doorgestuurd naar de Afdeling. De Afdeling heeft op 16 november 2017 uitspraak gedaan en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft deze zaak daarom opnieuw in behandeling genomen.
4. Het bestreden besluit betreft een aanvullend besluit omgevingsvergunning eerste fase. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar het stedenbouwkundig advies van 22 augustus 2016. Hierin staat onder meer dat de in het bouwplan opgenomen afwijkingen ten aanzien van de kapvorm, de Franse balkons en de bebouwing van de hoek niet bezwaarlijk zijn, maar dat de overschrijding van de voorgevelrooilijn door de grote balkons aan de zuidzijde van het gebouw ter plaatse van de hoek [adres 3] (met de lengte van 4,2 meter en de diepte van 0,7 meter) een onwenselijke ruimtelijke impact op de straat heeft. Er wordt daarom geadviseerd om deze grotere balkons (met 0,7 diepte) terug te plaatsen in de voorgevelrooilijn – conform het bestemmingsplan – dan wel deze maximaal op 0,2 meter te houden in lijn met de overige (Franse) balkons die aan dezelfde zuidzijde van het gebouw (aan [adres 2] ) zijn voorzien. Verweerder heeft dit advies overgenomen en heeft in het bestreden besluit bepaald dat de in het oorspronkelijke bouwplan voorziene 0,7 meter diepe (grote) balkons aan de zuidzijde van het gebouw gewijzigd worden naar 0,2 meter diepe Franse balkons.
Ontvankelijkheid eiseres
5. Met het gegrond verklaren van het verzet, is de uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2017 inzake het beroep van eiseres komen te vervallen. De vraag of eiseres ontvankelijk is in haar beroep dient daarom opnieuw te worden beoordeeld.
6. In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep opkomt tegen de wijziging van de maatvoering van de balkons, namelijk het terugbrengen van de diepte van de balkons van 0,7 meter naar 0,2 meter. Deze nieuwe maat van de balkons is het gevolg van het bestreden besluit, waarin het bouwplan ten aanzien van de balkons na de tussenuitspraak is gewijzigd. Eiseres kon tegen deze maatvoering dus niet eerder opkomen, zodat haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij eerder geen zienswijze heeft ingediend tegen de oorspronkelijke omgevingsvergunning die bij besluit van 22 juli 2015 was verleend. Eiseres is daarom ontvankelijk in haar beroep.
8. Voor wat betreft de gronden die eiseres aanvoert tegen het oorspronkelijke besluit, is de rechtbank van oordeel dat artikel 6:13 van de Awb daaraan in de weg staat. Gelet op het belang van efficiënte geschillenbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat door middel van een beroep tegen het aanvullende besluit alsnog beroepsgronden worden ingebracht die al tegen het oorspronkelijke besluit konden worden aangevoerd, waartegen eiseres geen zienswijze heeft ingediend.
9. Het voorgaande betekent dat alleen de beroepsgronden van eiseres aan de orde kunnen komen die zijn gericht tegen de diepte van de balkons ter hoogte van de hoek [adres 3] . Dit is namelijk de enige wijziging in het bestreden besluit ten opzichte van de eerder verleende omgevingsvergunning.
10. Eiseres vindt dat ook de kapvorm van het bouwplan in deze procedure ter discussie kan worden gesteld. Zij voert aan dat zij onjuist is geïnformeerd over de vorm van de bovenste bouwlaag van het gebouw aan de [adres 2] . Eiseres verwijst daarbij naar de uitnodigingsbrief voor de bewonersavond en de ruimtelijke onderbouwing van 23 april 2015. Pas na het bestreden besluit is duidelijk geworden dat de voor de negentiende-eeuwse bouwstijl zo kenmerkende schuine kap ook in [adres 2] vervalt. Eiseres voelt zich misleid en om die reden kan het haar niet worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend tegen het oorspronkelijke besluit.
11. De rechtbank stelt vast dat aan het oorspronkelijke besluit bouwtekeningen en een impressie ten grondslag hebben gelegen waaruit de uiteindelijke vorm van de kap kon worden afgeleid. Voor zover daar onduidelijkheid over is geweest, had dit voor eiseres reden kunnen zijn om tegen de oorspronkelijke omgevingsvergunning rechtsmiddelen aan te wenden. Het bestaan van onduidelijkheid bij eiseres kan echter geen aanleiding zijn om haar beroepsgronden over de kapvorm alsnog in deze procedure aan de orde te stellen. De rechtbank zal die gronden dan ook buiten beschouwing laten.
Welstand
12. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het (gewijzigde) bouwplan ten onrechte niet is getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Deze grond kan niet slagen. Zoals de rechtbank heeft uitgelegd in de uitspraak op het verzet komt de welstandstoets pas aan de orde bij het verlenen van de omgevingsvergunning tweede fase. In deze procedure gaat het om een omgevingsvergunning eerste fase, waarbij moet worden beoordeeld of de strijd met het bestemmingsplan aanvaardbaar is en kan worden toegestaan. In dat kader wordt getoetst aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij komen welstandsaspecten in beginsel niet aan de orde.
Bevoegdheid verweerder
13. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen door de stadsdeelsecretaris. Er had afstemming met de wethouder moeten plaatsvinden. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het om een politiek gevoelig besluit gaat, omdat het bouwproject in de gemeenteraad is besproken. Volgens eiseres bestaat er een gemeentelijk stuk waarin is geregeld dat de stadsdeelsecretaris bij een politiek gevoelig besluit zijn bevoegdheid niet uitoefent.
14. De rechtbank verwijst in dit verband naar het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak van 21 juli 2016 onder het kopje “De bevoegdheid van verweerder” (rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3). De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen reden om hierover nu anders te oordelen. Verweerder heeft ter zitting betwist dat het bestreden besluit een politiek gevoelig besluit is. Voor zover er een regeling bestaat met betrekking tot mandaatverlening in politiek gevoelige dossiers heeft eiseres niet onderbouwd waarom in dit geval sprake zou zijn van een politiek gevoelig dossier. Het enkele feit dat het project is besproken in de gemeenteraad is daarvoor onvoldoende.
Is de wijziging van de Franse balkons ruimtelijk aanvaardbaar?
15. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
16. Op grond van artikel 2.5, zevende lid, in samenhang bezien met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, kan een omgevingsvergunning eerste fase, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
17. De beslissing om al dan niet omgevingsvergunning eerste fase te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
18. Eiseres maakt zich zorgen over het aangezicht van het gebouw als gevolg van het gelijk trekken van alle balkons. Volgens eiseres wordt het beeld hierdoor een stuk monotoner en massaler.
19. In het stedenbouwkundig advies is geadviseerd om de grote balkons aan de zuidzijde van het gebouw ter plaatse van de hoek [adres 3] te verkleinen. In dit advies is overwogen dat de 4,2 meter lange balkons vanwege de 0,7 meter diepte een ruimtelijke impact hebben op de slechts 15 meter brede [adres 2] . Het toestaan van dergelijk diepe balkons schept een onwenselijk precedent en kan leiden tot onwenselijke vernauwing van de straat. Het advies is om deze balkons terug te leggen tot op de voorgevelrooilijn of te realiseren tot maximaal dezelfde diepte als de Franse balkons. Verweerder heeft dit advies overgenomen. Volgens verweerder gaat het om een zeer geringe wijziging en wordt door de wijziging, vanuit ruimtelijk optiek bekeken, hierdoor minder afbreuk gedaan aan de omgeving.
20. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing en het advies van de stedenbouwkundige niet inhoudelijk door eiseres wordt bestreden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het advies heeft mogen baseren en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van de diepte van de balkons naar 0,2 meter ruimtelijk aanvaardbaar is. Wat eiseres daartegen aanvoert is naar het oordeel van de rechtbank een kwestie van persoonlijke smaak en maakt niet dat de wijziging van de balkons in ruimtelijk opzicht niet aanvaardbaar is. Zoals toegelicht onder rechtsoverweging 12 zal de vraag of het bouwplan met deze balkons ook voldoet aan de redelijke eisen van welstand aan de orde komen bij de beoordeling van de omgevingsvergunning tweede fase.
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier ,
de griffier is buiten staatdeze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:RBAMS:2016:4559.
2.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1126.
3.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1121.
4.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6392.