ECLI:NL:RBAMS:2018:4684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
AMS 18/32
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Belcheva
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een parkeervergunning op basis van vergunningenplafond en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een supermarkt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning, welke door verweerder op 4 augustus 2017 werd geweigerd vanwege een vergunningenplafond van nul in het gevraagde gebied. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 29 november 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 mei 2018 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser voerde aan dat hij niet goed begreep dat hij alle bezwaargronden tijdens het gehoor moest aanvoeren en dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaargronden naar voren te brengen en dat er geen reden was om aan te nemen dat het onderzoek onvolledig was.

Eiser stelde ook dat de weigering van de vergunning ernstige financiële gevolgen voor hem had en dat de hardheidsclausule toegepast moest worden. De rechtbank oordeelde dat de hardheidsclausule discretionair is en dat er geen schrijnende omstandigheden waren die toepassing rechtvaardigden. Bovendien werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat verweerder had erkend dat bij andere bedrijven onterecht vergunningen waren verleend, maar dat dit geen reden was om die fouten te herhalen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/32

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. F.A.J.H. de Lugt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Procesverloop

Met het besluit van 4 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een parkeervergunning voor [Supermarkt] , geweigerd.
Met het besluit van 29 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van [Supermarkt] . Hij heeft een aanvraag ingediend voor een bedrijfsvergunning.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag voor een bedrijfsvergunning is geweigerd, omdat het vergunningenplafond in het gevraagde gebied op nul is gesteld. Na advies van de bezwaarcommissie van 8 november 2017 heeft verweerder met het bestreden besluit de eerdere weigering gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft het wettelijk kader opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1
Eiser voert allereerst aan dat hij niet heeft begrepen dat hij tijdens het gehoor alle bezwaargronden moest aanvoeren. Verweerder heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld door hem niet in de gelegenheid te stellen de bezwaargronden schriftelijk in te dienen.
4.2
De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Dat eiser de Nederlandse taal niet goed zou beheersen, blijkt niet uit het dossier. Eiser heeft schriftelijk in goed Nederlands pro forma bezwaar gemaakt en daarin verzocht om een termijn voor het indienen van de bezwaargronden. Toen hij heeft gebeld om te vragen hoe het met zijn bezwaar stond, is hem - blijkens de telefoonnotitie van verweerder - uitgelegd dat zijn verzoek om een termijn bij brief van 21 september 2017 was gehonoreerd. Eiser heeft gezegd dat hij die brief niet heeft ontvangen. Verweerder heeft eiser vervolgens verteld dat hij recht heeft om gehoord te worden. Met goedvinden van eiser is dit meteen telefonisch gedaan, waarbij eiser diverse inhoudelijke bezwaargronden heeft aangevoerd. Deze bezwaargronden zijn genoteerd in de telefoonnotitie van 24 oktober 2017. Nergens blijkt uit dat eiser in de periode tussen dit gesprek en het bestreden besluit (van 24 oktober 2017 tot 29 november 2017) nog meer informatie wilde inbrengen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen reden had om te vermoeden dat het onderzoek in bezwaar onvolledig was of dat eiser nadere (schriftelijke) bezwaargronden wilde indienen.
Belangenafweging en hardheidsclausule
5.1
Eiser meent dat ten onrechte niet in de belangenafweging is meegewogen welke zware financiële gevolgen de weigering van de bedrijfsvergunning voor hem heeft en dat zijn concurrentiepositie hierdoor verslechtert. Verder voert hij aan dat hij de stallingsplaats niet kan gebruiken. De hardheidsclausule moet worden toegepast.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat in het deelvergunninggebied waarvoor eiser een bedrijfsvergunning heeft gevraagd, het plafond op nul is gesteld. Artikel 32 van de Parkeerverordening 2013 is een dwingendrechtelijke bepaling. Dat betekent dat verweerder in beginsel gehouden is om de gevraagde vergunning te weigeren. Er is geen ruimte voor een belangenafweging. Wel is er ruimte voor een belangenafweging bij de beoordeling of de hardheidsclausule moet worden toegepast. De rechtbank overweegt dat het toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid is van verweerder. Zoals verweerder in het bestreden besluit en op de zitting heeft toegelicht, wordt de hardheidsclausule uitsluitend toegepast in schrijnende gevallen, bijvoorbeeld wanneer een belanghebbende levensbedreigend ziek is en nog maar kort te leven heeft. Van dergelijke omstandigheden is bij eiser niet gebleken. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet nopen tot toepassing van de hardheidsclausule. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder heeft gewezen op een goedkoper alternatief voor eisers parkeerkosten, te weten een ondernemerskaart.
Ratio beleid, stallingsplaats
6.1
Eiser voert aan dat de ratio achter het vergunningenplafond van nul in stadsdeel West – kort samengevat – is dat bewoners of gebruikers van nieuwbouwcomplexen in nul-vergunninggebieden niet in aanmerking komen voor een bewoners- of bedrijfsvergunning, omdat zij worden geacht gebruik te maken van de (nieuwbouw) parkeergarages. Voor eiser is het onmogelijk om van de inpandige parkeergelegenheid gebruik te maken, gelet op de hoogte van zijn auto. Hij heeft een hoge bus nodig voor zijn bedrijfsvoering. Dit maakt de weigering onredelijk.
6.2
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2016 [1] dat het beschikken over een stallingsplaats ruim dient te worden geïnterpreteerd. Gelet daarop maakt de omstandigheid dat eisers auto te groot is om van de stallingsplaats gebruik te kunnen maken niet, dat hij er niet over kan beschikken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in de praktijk geen gebruik kunnen maken van de stallingsplaats niet maakt dat de gevraagde bedrijfsvergunning niet kan worden geweigerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
7.1
Eiser doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij verwijst daarvoor naar een drietal bedrijven in zijn directe omgeving die wel (één of twee) bedrijfsvergunningen hebben gekregen.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verweerder heeft in het verweerschrift en op de zitting erkend dat bij twee van de drie door eiser genoemde bedrijven inderdaad ten onrechte bedrijfsvergunningen zijn verleend. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze vergunningen foutief zijn verleend, dat andere belangen daarbij geen rol hebben gespeeld en dat er een grondslag bestaat voor het intrekken van die vergunningen, namelijk de beschikbaarheid van een stallingsplaats. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder eerder gemaakte fouten zou moeten herhalen. Op de zitting heeft verweerder bovendien naar voren gebracht dat hij bij de onterecht verleende vergunningen zal overgaan tot intrekking daarvan.
Onjuiste rechtsgrondslag
8. De stelling van eiser dat het besluit is genomen op een onjuiste rechtsgrondslag, volgt de rechtbank niet, reeds omdat de bedrijfsvergunning wel degelijk wordt genoemd in de weigeringsgrond van artikel 32, derde lid, van de Parkeerverordening.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht, ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter vragen om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE Wettelijk kader

Parkeerverordening 2013
Hoofdstuk 2 Nadere regels
Artikel 4 Vergunninggebieden en aantal vergunningen
1. Het college kan regels vaststellen aangaande:
b. het vergunningenplafond per vergunninggebied, dan wel een bewonersvergunningenplafond en een bedrijvenvergunningenplafond per vergunninggebied;
Artikel 32 Weigeringsgronden
3. Een bewonersvergunning, een overloopvergunning, een bedrijfsvergunning, een ondernemersdagvergunning en een volkstuinvergunning wordt tevens geweigerd indien het vergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt.
Artikel 40 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Uitwerkingsbesluit parkeerverordening stadsdeel West 2016
Artikel 4 Vergunningenplafond per (deel)vergunninggebied.
Het vergunningenplafond voor bewonersvergunningen en bedrijfsvergunningen gezamenlijk bedraagt:
Vergunninggebied Deelvergunninggebied Vergunningplafond
Bos en Lommer-1 (BOS-1) Bos en Lommer 1.1. 6.174
Bos en Lommer 1.2. 217
Bos en Lommer 1.3. 30
Bos en Lommer 1.4. 0