ECLI:NL:RBAMS:2018:4721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
13-845157-17 en 13-993051-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en belastingontduiking via valse inkoopfacturen en witwassen door verdachten

Op 19 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte wordt beschuldigd van belastingontduiking, witwassen en valsheid in geschrift. De zaak betreft een complex van fraudefeiten waarbij de verdachten via hun bedrijven jarenlang belasting hebben ontdoken, met een totaalbedrag van ongeveer 2,3 miljoen euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van valse inkoopfacturen om invoerrechten en antidumpingheffingen te verlagen. De verdachte is aanwezig geweest tijdens de zitting op 5 juni 2018, waar de officier van justitie, mr. H.J. Hart, zijn vordering heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en de bewijsvoering gewogen, waarbij de rol van de verdachte en de medeverdachte in de fraude is vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van belastingontduiking, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De strafmaat is vastgesteld op 42 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een beroepsverbod van 5 jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte de kosten van de ontneming van de opbrengsten van de misdrijven moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de impact op de samenleving hebben meegewogen in hun beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/845157-17 (A) en 13/993051-18 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 19 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam HvB] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2018. Verdachte was bij de behandeling van de zaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.J. Hart, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. R.F. Ronday, naar voren hebben gebracht.

2.De verdenking

Verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte] via hun bedrijven jarenlang belasting heeft ontdoken, het daarmee bespaarde geld heeft witgewassen en gebruik heeft gemaakt van valse inkoopfacturen zodat [naam B.V. 1] (hierna [naam B.V. 1] ) te lage invoerrechten en antidumpheffing kon betalen. Daarnaast luidt de beschuldiging vervalsing van een overeenkomst en wapen- en munitiebezit (1 revolver en 91 kogels).
Dat is – na wijziging van de tenlasteleggingen ter zitting van 5 juni 2018 – ten laste gelegd als:
Zaak A:
1.
primairmedeplegen van onjuist of onvolledig aangifte doen;
subsidiairfeitelijk leidinggeven aan het primair ten laste gelegde, gepleegd door
[naam B.V. 2] (hierna: [naam B.V. 2] ), [naam B.V. 3] (hierna: [naam B.V. 3] ), [naam B.V. 4] (hierna: [naam B.V. 4] ) en [naam B.V. 5] (hierna: [naam B.V. 5] );
medeplegen van (gewoonte)witwassen dan wel schuldwitwassen;
Zaak B:
1.
primairmedeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften;
subsidiairfeitelijk leidinggeven aan het primair ten laste gelegde, gepleegd door [naam B.V. 2] , [naam B.V. 4] en [naam B.V. 5] ;
medeplegen van valsheid in geschrift;
medeplegen van wapen- en munitiebezit.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden en de daaruit door de rechtbank getrokken conclusies. [1]
Na het faillissement van [naam B.V. 6] (hierna: [naam B.V. 6] ) hebben verdachten opeenvolgend [naam B.V. 2] , [naam B.V. 3] , [naam B.V. 4] en [naam B.V. 5] opgericht. [2] Verdachten hebben die bedrijven niet op hun eigen naam gezet, maar hebben daar anderen voor aangezocht. [3] Naar het oordeel van de rechtbank zijn die anderen stromannen of katvangers. Dat leidt de rechtbank af uit de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] dat [medeverdachte] hen had gevraagd bedrijven op hun naam te zetten, terwijl de bedrijven daadwerkelijk werden bestuurd door [medeverdachte] en [verdachte] . [4] [medeverdachte] zorgde voor de inkoop en exploitatie van de daadwerkelijke winkels, met name van [naam B.V. 4] , terwijl [verdachte] de administratie van de bedrijven en de dagelijkse uitvoering verzorgde. [5] Verdachte wist dat er al jarenlang met die administratie werd gesjoemeld, in de zin dat in ieder geval sinds 2011 tot in 2017 niet de volledige BTW werd afgedragen omdat aan de Belastingdienst bij elke aangifte een lagere omzet werd opgegeven. Ook wisten beide verdachten van het gesjoemel met de inkoopfacturen ten behoeve van de lagere antidumpheffing voor [naam B.V. 1] . Door dit gesjoemel, dat begon in 2012 en doorging tot de aanhouding van verdachten in 2017, genereerden de bedrijven van verdachten een hogere omzet, die vervolgens niet of slechts gedeeltelijk werd opgegeven aan de Belastingdienst. Tevens ontvingen de bedrijven een commissie van [naam B.V. 1] . [6] Verdachten zijn al geruime tijd partners en wonen samen. [7] [medeverdachte] heeft verklaard dat zij alles samen doen en bespreken. [8] Beide verdachten waren verweven met elkaar en hun bedrijven. Er werd immers voortdurend geld verschoven van de ene naar de andere bedrijfsrekening of naar privérekeningen. [9] Met het geld dat werd bespaard op de omzetbelasting voorzagen verdachten in hun levensonderhoud en betaalden zij schulden, ook de schulden van [naam B.V. 6] en/of [medeverdachte] , af. [10]
4.2
Korte weergave van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle (primaire) feiten.
Verdachte heeft de feiten min of meer bekend, telkens met uitzondering van het medeplegen. De raadsman heeft bewijsverweren gevoerd ten aanzien van dat medeplegen en de rol als feitelijk leidinggever of pleger bij de antidumpheffing. Ook is door de verdediging betwist dat [persoon 3] slechts een strovrouw was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen. In die overwegingen ligt ook de bespreking van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging besloten.
Omzetbelasting, antidumpheffing en witwassen (zaak A, feiten 1 en 2, en zaak B, feit 1)
Verdachte heeft deze feiten min of meer bekend, met dien verstande dat zij heeft verklaard dat zij de feiten alleen heeft gepleegd.
Vast staat dat belasting is ontdoken, [11] geld is witgewassen [12] en dat de inkoopfacturen van Chinese leveranciers voor [naam B.V. 1] zijn vervalst. [13] Ook staat vast dat [verdachte] de administratie van de bedrijven deed [14] en de boekhouder heeft opgedragen de aangiften omzetbelasting niet naar waarheid in te vullen zodat minder omzetbelasting zou worden geheven. [15] De vraag is wie daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Uit de feitelijke gang van zaken, in het bijzonder de verklaringen van getuigen dat verdachten als een eenheid fungeerden, en de verwevenheid van vermogen en geldstromen, leidt de rechtbank af dat verdachten allebei evenzeer verantwoordelijk kunnen worden geacht voor de situatie die zij zelf in leven hebben gebracht en gehouden.
Bij de beoordeling van die feiten heeft de rechtbank zich echter te houden aan de in de tenlastelegging gekozen volgorde van de feiten. Bij verdachte is onder 1 primair telkens het als natuurlijk persoon plegen van de feiten ten laste gelegd, terwijl bij medeverdachte primair ten laste is gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de rechtspersonen die de feiten zouden hebben gepleegd. De rechtbank zal de feitelijkheden die zij bewezen acht, voor zover mogelijk, kwalificeren als het primair ten laste gelegde, maar hecht eraan op te merken dat zij feitelijk weinig verschil ziet in de rollen die beide verdachten hebben gespeeld.
Voor zover de strafbare feiten die door de bedrijven van verdachten zijn gepleegd (zoals bij feit 1, nu artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen uitsluitend de belastingplichtige rechtspersoon als normadressaat kent) geldt dat verdachte met de bedrijven dient te worden vereenzelvigd. Immers had verdachte als natuurlijk persoon telkens zeggenschap over de rechtspersonen en kon zij (zelfstandig) beschikken over het vermogen van die rechtspersonen.
Alle op de tenlastelegging genoemde aangiften omzetbelasting (zaak A, feit 1) en inkoopfacturen (zaak B, feit 1) zijn door de rechtbank teruggevonden in het dossier. [16] Ook het aantal inkoopfacturen klopt. [17] Het verweer van de verdediging dat strekt tot vrijspraak van het aantal van 398 facturen in feit 1 van zaak B omdat niet alle facturen in de tenlastelegging zijn opgenomen, althans niet voor alle facturen bewijs is, wordt verworpen. Bij verdachten, maar ook bij [naam B.V. 1] zijn veel “setjes” valse en juiste facturen aangetroffen. Niet altijd zijn beide versies aangetroffen en soms is uitsluitend de betaling van [naam B.V. 1] aan de bedrijven van verdachte teruggevonden. Gelet op de modus operandi, die bij alle inkoopfacturen hetzelfde was, gaat de rechtbank ervan uit dat elke betaling die door [naam B.V. 1] is gedaan en elke juiste inkoopfactuur, ook een valse inkoopfactuur kent. Van de factuur in de tenlastelegging met nummer 12 heeft de rechtbank vastgesteld dat dit geen valse factuur betreft, maar dat het de juiste factuur betreft behorend bij de valse factuur die als nummer 11 in de tenlastelegging is opgenomen. Voor die factuur met nummer 12 zal daarom vrijspraak volgen. Voor de facturen met nummers 14 en 15 zal eveneens vrijspraak volgen, nu deze facturen zijn aangetroffen bij [naam B.V. 1] én deze facturen volgens de bevindingen van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) niet zijn gebruikt. [18] Het aantal van 395 kan daarom worden bewezen zonder dat al die facturen afzonderlijk, met nummer, in de tenlastelegging zijn opgenomen of als bewijsmiddel in het dossier zijn opgenomen.
Uit het dossier blijkt genoegzaam dat [verdachte] en [medeverdachte] allebei een significante bijdrage hebben geleverd aan de fraude met de antidumpheffing door [naam B.V. 1] . Daarbij gold de voor hen gebruikelijke rolverdeling: [medeverdachte] ging naar China en maakte de afspraken en [verdachte] zorgde voor de uitvoering van die afspraken. [19]
De rechtbank acht dan ook bewezen het in zaak A onder 1 primair en 2 , en in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van belastingontduiking, witwassen en valsheid in geschrift. Vanwege het structurele karakter hiervan, acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte van het medeplegen van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Vervalsing van de overeenkomst/machtiging (zaak B, feit 2)
Verdachte erkent dat zij de naam van [persoon 3] heeft ingevuld en de handtekening van [persoon 3] heeft vervalst op een machtiging/overeenkomst die is gebruikt in het contact met een expediteur. [20] [persoon 3] was in werkelijkheid niet een vertegenwoordiger van [naam B.V. 5] , maar slechts een katvanger. [21] Dat [persoon 3] geld had geïnvesteerd in de onderneming, maakt niet dat zij daadwerkelijke beslissings- of handelingsbevoegdheid had. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen, met dien verstande dat de rechtbank het medeplegen uit de bewezenverklaring zal strepen omdat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte bij deze specifieke vervalsing nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander.
Wapen- en munitiebezit (zaak B, feit 3)
De rechtbank acht ook het onder 3 ten laste gelegde wapen- en munitiebezit bewezen. Verdachten wisten van het bestaan van het wapen en hadden daar beschikkingsmacht over. [22]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 oktober 2017 te Duivendrecht en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Mijdrecht en/of Apeldoorn en/of Hoorn en/of te Bedburg-Hau,
telkens tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk bij de belastingwet voorziene (elektronische) aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten 91, (elektronische) aangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2017, te weten (onder meer)
A. ten name van [naam B.V. 2] ( [naam B.V. 2] )
57 maandaangiften omzetbelasting over de tijdvakken januari 2011 tot en met december 2015 (DOC-051, AMB-020, DOC-040), waaronder de aangiften over de tijdvakken
- februari 2011 (DOC-051, p. 10), en
- oktober 2011 (DOC-051, p. 18), en
- januari 2012 (DOC-051, p. 21), en
- september 2012 (DOC-051, p. 29), en
- mei 2013 (DOC-051, p. 37), en
- december 2013 (DOC-051, p. 44), en
- januari 2014 (DOC-051, p. 45), en
- oktober 2014 (DOC-051, p. 54), en
- mei 2015 (DOC-051, p. 73-75), en
- september 2015 (DOC-051, p. 85-87), en
ten name van [naam B.V. 3] ( [naam B.V. 3] )
28 maandaangiften omzetbelasting en 1 kwartaalaangifte omzetbelasting over de tijdvakken januari 2011 tot en met december 2014 (DOC-050, AMB-021, DOC-041), waaronder de aangiften over de tijdvakken
- vierde kwartaal 2011 (DOC-050, p. 12) en
- februari 2012 (DOC-050, p. 14), en
- december 2012 (DOC-050, p. 24), en
- januari 2013 (DOC-050, p. 25), en
- december 2013 (DOC-050, p. 36), en
- februari 2014 (DOC-050, p. 38), en
- december 2014 (DOC-050, p. 50-52), en
ten name van [naam B.V. 4] ( [naam B.V. 4] )
4 kwartaalaangiften omzetbelasting, te weten de aangiften over de tijdvakken
(DOC-063, AMB-008)
- eerste kwartaal 2016 (DOC-063, p. 5-7), en
- tweede kwartaal 2016 (DOC-063, p. 8-10), en
- derde kwartaal 2016 (DOC-063, p. 11-13), en
- vierde kwartaal 2016 (DOC-63, p. 14-16), en
ten name van [naam B.V. 5] ( [naam B.V. 5] )
1 kwartaalaangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2017 (DOC-092, p. 8-10,
AMB-032),
onjuist hebben laten doen
immers hebben verdachte en haar mededader telkens opzettelijk op de bij de belastinginspecteur of de Belastingdienst te Apeldoorn (elektronisch) ingeleverde/ingestuurde/ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen/maanden in genoemde perioden onjuiste, te lage bedragen aan omzet/belastbaar bedrag/belasting laten opgeven terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 26 november 2017 te Duivendrecht en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Mijdrecht en/of Hoorn en/of te Bedburg-Hau tezamen en in vereniging met een ander
voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal circa € 2.302.823,- (DOC-104), te weten ten aanzien van
- [naam B.V. 2] (1 januari 2011 tot en met 26 november 2017):
Euro 1.547.017,-, en
- [naam B.V. 3] (1 januari 2011 tot en met 26 november 2017): Euro 105.409,-, en
- [naam B.V. 4] (1 januari 2016 tot en met 26 november 2017): Euro 591.987,-, en
- [naam B.V. 5] (1 juli 2017 tot en met 26 november 2017): Euro 58.410,-,
voorhanden hebben gehad en hebben verworven en hebben omgezet en/of van die geldbedragen gebruik hebben gemaakt, en
terwijl zij, verdachte en haar mededader, telkens wisten dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl zij, verdachte, en haar mededader daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 9 april 2012 tot en met
26 november 2017 te Duivendrecht en/of Mijdrecht en/of Hoorn en/of te Bedburg-Hau tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad
395(AMB-058a) valse geschriften, te weten inkoopfacturen, waaronder
A) 254 inkoopfacturen gericht aan [naam B.V. 2] ( [naam B.V. 2] ) (AMB-054, zie ook AMB-040 en AMB-040a), waaronder:
1.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer 20120914 en factuurdatum 14 september 2012, met een totaal bedrag van
$ 12.868,44 (DOC-161, p. 1), en
2.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer 0409A en factuurdatum 9 april 2012, met een totaal bedrag van $12.909,24 (DOC-119, p. 1), en
3.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer 0409B en factuurdatum 9 april 2012, met een totaal bedrag van $9.059,58 (DOC-119, p. 3), en
4.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer 0409C en factuurdatum 9 april 2012, met een totaal bedrag van $16.583,70 (DOC-119, p. 5), en
5.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 2] met factuurnummer LX13311 en factuurdatum 26 september 2013, met een totaal bedrag van $ 10.454,88 (DOC-160,
p. 1), en
6.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 3] met factuurnummer 20130428 en factuurdatum 28 april 2013, met een totaal bedrag van $ 11.529,64 (DOC-162,
p. 2-3), en
7.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 3] met factuurnummer 20130731 en factuurdatum 31 juli 2013, met een totaal bedrag van $10.595,81(DOC-163, p. 2-3), en
8.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 2] met factuurnummer LX14375 en factuurdatum 4 september 2014, met een totaal bedrag van $ 6.520,80 (DOC-164, p. 1), en
9.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 4] met factuurnummer ZB1416L en factuurdatum 26 september 2014, met een totaalbedrag van $ 12.960,00
(DOC-187 p. 1), en
10.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 5] met factuurnummer YK14204 en factuurdatum 6 februari 2015, met een totaalbedrag van $ 5.412,00 (DOC-188,
p. 2), en
11.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 6] met factuurnummer OR306 en factuurdatum 9 november 2015, met een totaalbedrag van $ 15.081,00 (DOC-113, p. 3), en
13.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 7] met factuurnummer FSN211623 en factuurdatum 12 mei 2016, met een totaalbedrag van $ 7.484,64 (DOC-202, p. 2), en
B) 91 inkoopfacturen gericht aan [naam B.V. 4] (AMB-053, zie ook AMB-031 en AMB-031a), waaronder
1.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer 20161128, en factuurdatum 28 november 2016, met een totaal bedrag van
$ 10.894,28 (DOC-146, p. 1-3), en
2.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer 20170121, en factuurdatum 21 januari november 2017, met een totaal bedrag van $ 11.087,28 (DOC-148, p. 4-6), en
3.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer 20170320, en factuurdatum 20 maart 2017, met een totaal bedrag van $ 11.543,24 (DOC-149, p.4-6), en
4.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 1] met factuurnummer 202538, en factuurdatum 9 augustus 2016, met een totaal bedrag van $ 28.140,00 (DOC-176, p. 1), en
C) 50 inkoopfacturen gericht aan [naam B.V. 5] (AMB-049, AMB-058,
zie ook AMB -041 en AMB-041a), waaronder:
1.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 7] met factuurnummer FSN212324‑4 en factuurdatum 10 oktober 2017, met een totaal bedrag van $5.401,08 (DOC-098c), en
2.een factuur afkomstig van [naam Ltd. 1] met factuurnummer LX17512, en factuurdatum 18 oktober 2017, met een totaal bedrag van $7.006,00 (DOC-145, p. 3), en
3.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 1] met factuurnummer 205540, en factuurdatum 30 september 2017, met een totaal bedrag van
$ 33.316,32 (DOC-173, p. 2),
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders telkens wisten dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als ware die geschriften echt en onvervalst
en bestaande dat gebruik maken en/of afleveren en/of voorhanden hebben van voornoemde valse of vervalste facturen hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededaders telkens voornoemde valse of vervalste facturen als basis hebben laten dienen voor de berekening van invoerrechten en antidumpingheffing en telkens voornoemde facturen per mail hebben toegezonden aan expediteurs/expeditieondernemingen/direct vertegenwoordigers en telkens voornoemde facturen hebben opgenomen in de administratie van voornoemde vennootschappen (AMB-043),
en bestaande die valsheid telkens hierin dat in die facturen een lagere inkoopprijs is opgenomen dan in werkelijkheid was overeengekomen tussen [naam B.V. 1] en de betreffende Chinese leveranciers en dat in die facturen is opgenomen/voorgewend dat [naam B.V. 2] of [naam B.V. 4] of [naam B.V. 5] de inkoper van de goederen is, terwijl die goederen in werkelijkheid door [naam B.V. 1] ingekocht werden bij de betreffende Chinese leveranciers;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
omstreeks de periode van 19 oktober 2017 tot en met 23 oktober 2017 te Duivendrecht of Mijdrecht of Hoorn of te Bedburg-Hau
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een overeenkomst/machtiging voor het optreden als direct vertegenwoordiger, gedateerd 19 oktober 2017 (DOC-085),
valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft zij valselijk en in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in die overeenkomst/machtiging voor het optreden als direct vertegenwoordiger vermeld
- dat Opdrachtgever ( [naam B.V. 5] ) rechtsgeldig vertegenwoordigd wordt door [persoon 3] , en
- de handtekening van [persoon 3] ,
terwijl in werkelijkheid [persoon 3] geen rechtsgeldig vertegenwoordiger van Opdrachtgever ( [naam B.V. 5] ) was (zij was een strovrouw) en het niet de handtekening van [persoon 3] was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
op 27 november 2017 te Duivendrecht tezamen en in vereniging met een ander
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Ruger, model GP100, kaliber .357 Magnum,
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten negentig kogelpatronen van het kaliber .357 Magnum en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 4º, te weten 1 kogelpatroon van het kaliber .357 Magnum, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Dat verdachte zou zijn vergeten dat het wapen in de opslag lag, kan – anders dan de raadsman stelt – niet tot ontslag van alle rechtsvervolging leiden. Het verweer wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde een beroepsverbod.
De verdediging acht de strafeis buitenproportioneel. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de leeftijd van de feiten en van verdachte, het blanco strafblad en het feit dat door verdachten geen financieel voordeel is genoten.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan een complex van fraudefeiten waarmee zij zichzelf voor een bedrag van meer dan 2,3 miljoen euro hebben verrijkt. Verdachte heeft dat kennelijk niet zo ervaren, gelet op het feit dat zij ten overstaan van de politie en ter zitting telkens heeft herhaald dat het geld is benut om andere financiële gaten mee te dichten. De rechtbank wijst verdachte erop dat ook als het geld is gebruikt om schulden af te betalen verdachten voordeel hebben genoten, bijvoorbeeld het voordeel dat de bedrijven niet failliet zijn gegaan. Daarnaast constateert de rechtbank dat het dossier het standpunt van verdachten dat zij geen luxeleven zouden hebben geleid niet ondersteunt. Zo beschikten verdachten over twee woningen, twee auto’s en dineerden zij volgens getuigen in (dure) restaurants.
Bij het bepalen van de straf is de rechtbank uitgegaan van de nadeelsberekening in plaats van de voordeelsberekening. De rechtbank acht voor de strafbepaling namelijk relevant welke mate van financiële schade verdachten hebben aangericht. Die schade, bestaande uit de niet afgedragen omzetbelasting en de ontdoken invoerrechten en antidumpingheffingen, is berekend op ongeveer 4,5 miljoen. Vervolgens is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Op basis daarvan is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren de enige passende straf. Het wapenbezit draagt, waarvoor de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden voorschrijft, weegt mee. Het al dan niet “vergeten” van het bezit van een wapen is geen reden om geen straf op te leggen.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het strafblad (uittreksel dat ter zitting aan de rechtbank is over gelegd), heeft de rechtbank geen redenen gevonden om die straf naar boven of naar beneden bij te stellen.
Teneinde verdachte te ontmoedigen in de toekomst soortgelijke feiten te plegen, zal een gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm aan haar worden opgelegd. De rechtbank zal hieraan de gebruikelijke proefperiode van twee jaar verbinden.
Beroepsverbod
Alleen al het gewoontewitwassen, en zeker het feitencomplex in het geheel, is reden om aan verdachte een beroepsverbod op te leggen. Verdachten hebben namelijk gedurende een lange periode, op grote schaal en op verschillende fronten gefraudeerd via hun bedrijven. De fraudeleuze gedragingen zijn bij boekencontroles telkens verlegd zodat verdachten daarmee door konden blijven gaan.
De rechtbank acht daarom tevens een beroepsverbod ex artikel 28 jo 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht (in plaats van als bijzondere voorwaarde) passend. Het verbod zal gelden voor 5 jaar nadat de gevangenisstraf is uitgezeten.

9.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
Geld: EUR 73.040,--
Revolver: RUGER Gp100
Munitie: 91 stuks munitie .357
Doos: Dynamit Nobel .357 Mag
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het geldbedrag als bijkomende straf moet worden verbeurd verklaard. Dat is immers een voorwerp als bedoeld in artikel 33a Sr, dat geheel ten bate van verdachte kan worden aangewend en is verkregen door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde vermogensfeiten. Het verweer dat een derde een vordering zou hebben op (de bedrijven van) verdachten en het bedrag daarom niet verbeurd verklaard zou mogen worden, is geenszins concreet gemaakt en wordt reeds daarom verworpen.
De revolver, munitie en bijbehorende door dienen te worden onttrokken aan het verkeer nu dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 28, 31, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 225, 420ter, 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht;
  • 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 en het in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en/of medeplegen van voorhanden hebben en/of afleveren van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht terwijl verdachte weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik van dit geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde:
valsheid in geschrift;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van overtreding van artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ontzet verdachte van de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of vennoot van enig rechtspersoonals bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van
5 (vijf) jaren, ingaande nadat verdachte de gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Verklaart verbeurd: geld, totaal € 73.040,--.
Onttrekt aan het verkeer: revolver (RUGER Gp100), munitie (91 stuks .357) en een doos.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2018.
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Geschriften, te weten:
3.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 18 april 2018, genummerd V-08-07 (pag. 11).
4.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 1] van 28 november 2017, genummerd V-03-01 (pag. 4 en 6), een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 2] van 4 december 2017, genummerd V-04-01 (pag. 2) en een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 3] van 5 december 2017, genummerd G-03-02 (pag. 2).
5.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 1] van 18 april 2018, genummerd V-03-01 (pag. 3 en 6) en een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 4] van 28 november 2017, genummerd V-06-01 (pag. 3).
6.Een proces-verbaal ter zitting van 5 juni 2018, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte.
7.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 27 november 2017, genummerd V-05-01 (pag. 2).
8.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 27 november 2017, genummerd V-08-01 (pag. 3 en 4).
9.Een proces-verbaal van ambtshandelingen van 19 april 2018, genummerd AMB-055, en bijbehorend geschrift, te weten een overzicht van verschuivingen van geld tussen rekeningen van verdachten en de betreffende bedrijven, genummerd AMB-055A een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 17 april 2018, genummerd V-05-10 (pag. 9).
10.Processen-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 18 april 2018, genummerd V-08-07 (pag. 5) en van 19 april 2018, genummerd V-08-08 (pag. 4), en processen-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 4 december 2017, genummerd V-05-06 (pag. 5).
11.Processen-verbaal van ambtshandelingen van 23 april 2018, genummerd AMB-046A en AMB-047A, en alle in de tenlastelegging van zaak A onder 1 primair genoemde documenten.
12.Een proces-verbaal van ambtshandelingen van 15 februari 2018, genummerd AMB-044.
13.Procesen-verbaal van ambtshandelingen:
14.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 1] van 18 april 2018, genummerd V-03-01 (pag. 3 en 6) en een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 4] van 28 november 2017, genummerd V-06-01 (pag. 3).
15.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 4 december 2017, genummerd V-05-06 (pag. 2) en een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 4] van 28 november 2017, genummerd V-06-01 (pag. 14).
16.Zie daarvoor de bewijsmiddelen bij voetnoot 13.
17.Idem.
18.Processen-verbaal van ambtshandelingen van 30 april 2018, genummerd AMB-043 (pag. 5), en van
19.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 4 december 2017, genummerd V-05-06 (pag. 4).
20.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 4 december 2017, genummerd V-05-06 (pag. 3).
21.Idem en een geschrift, te weten een uitgewerkt tapgesprek waarin verdachte [medeverdachte] te horen is, gedateerd op 14 maart 2018 en genummerd TAP-005-01 (pag. 43) en een geschrift, te weten een machtiging/overeenkomst van 19 oktober 2017, genummerd DOC-085.
22.Een proces-verbaal ter zitting van 5 juni 2018, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte en een proces-verbaal van wapenonderzoek van 18 december 2017, genummerd DOC-100.