In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een incident tussen de vennootschap naar buitenlands recht Tuyaus Flexibles Rudolph S.A. (hierna: TFR) en de vennootschap naar buitenlands recht Nieuwburgh UK Limited (hierna: Nieuwburgh). TFR, gevestigd in Frankrijk, is eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident, terwijl Nieuwburgh, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, gedaagde is en eiseres in het incident. De zaak betreft een incidentele vordering van Nieuwburgh tot niet-ontvankelijkverklaring van TFR in haar vordering in de hoofdzaak, subsidiair tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontvankelijkheidsverweer van Nieuwburgh tegen de vordering van TFR in de hoofdzaak als een verweer ten principale moet worden beschouwd, waardoor Nieuwburgh niet-ontvankelijk is in haar primaire incidentele vordering. De subsidiaire vordering tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat een inhoudelijke beoordeling van het geschil nog niet heeft plaatsgevonden en de eisen van goede procesorde niet zijn voldaan. Nieuwburgh is veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 1.086,00, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak is verwezen voor antwoord, met de bepaling dat er geen verder uitstel kan worden verleend voor het nemen van conclusie van antwoord.