ECLI:NL:RBAMS:2018:4869

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
C/13/636976 / HA ZA 17-1060
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot niet-ontvankelijkverklaring en aanhouding van de hoofdzaak in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een incident tussen de vennootschap naar buitenlands recht Tuyaus Flexibles Rudolph S.A. (hierna: TFR) en de vennootschap naar buitenlands recht Nieuwburgh UK Limited (hierna: Nieuwburgh). TFR, gevestigd in Frankrijk, is eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident, terwijl Nieuwburgh, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, gedaagde is en eiseres in het incident. De zaak betreft een incidentele vordering van Nieuwburgh tot niet-ontvankelijkverklaring van TFR in haar vordering in de hoofdzaak, subsidiair tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontvankelijkheidsverweer van Nieuwburgh tegen de vordering van TFR in de hoofdzaak als een verweer ten principale moet worden beschouwd, waardoor Nieuwburgh niet-ontvankelijk is in haar primaire incidentele vordering. De subsidiaire vordering tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat een inhoudelijke beoordeling van het geschil nog niet heeft plaatsgevonden en de eisen van goede procesorde niet zijn voldaan. Nieuwburgh is veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 1.086,00, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak is verwezen voor antwoord, met de bepaling dat er geen verder uitstel kan worden verleend voor het nemen van conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/636976 / HA ZA 17-1060
Vonnis in incident van 6 juni 2018
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
TUYAUX FLEXIBLES RUDOLPH S.A.,
gevestigd te Sartrouville, Frankrijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.H.R.N.Y. Cordewener te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
NIEUWBURGH UK LIMITED,
gevestigd te Hereford, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J. Fleming te Amsterdam.
Partijen zullen hierna TFR en Nieuwburgh worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 september 2017 met producties,
  • de incidentele conclusie strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van TFR in haar vordering in de hoofdzaak tevens houdende verzoek tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak, met producties, van 13 december 2017,
  • de incidentele conclusie van antwoord met productie van 10 januari 2018,
  • het verzoek zijdens Nieuwburgh om pleidooi in het incident,
  • het proces-verbaal van de pleidooizitting van 23 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

in het incident

2.1.
Nieuwburgh vordert niet-ontvankelijkverklaring van TFR in haar vordering in de hoofdzaak, subsidiair aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak. TFR voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Ten behoeve van de beoordeling in dit incident kan voorshands als vaststaand worden aangenomen dat TFR en Nieuwburgh vroeger wel maar thans niet meer tot dezelfde vennootschapsgroep behoren. In de hoofdzaak vordert TFR een bedrag van ongeveer EUR 1,6 miljoen van Nieuwburgh uit hoofde van een volgens TFR nog staande intercompany-schuld van Nieuwburgh aan TFR. De incidentele vorderingen van Nieuwburgh zijn ingegeven – kort samengevat – door de omstandigheid dat thans een arbitrage-geding in Hong Kong aanhangig is tussen enerzijds Nieuwburgh en haar (groot)moedervennootschap als eisers en anderzijds de (groot)moedervennootschap van TFR als verweerder, in welk geding door Nieuwburgh en haar (groot)moedervennootschap een saldo van ongeveer EUR 2,6 miljoen wordt gevorderd, van welk saldo Nieuwburgh in het onderhavige incident stelt dat daarin mede is begrepen het door TFR in de onderhavige hoofdzaak gevorderde bedrag. Het incidentele standpunt van Nieuwburgh is dat na afronding van het arbitrage-geding duidelijk zal zijn hoe de vermogensposities op (groot)moedervennootschap-niveau zullen zijn, waarna elk van de verschillende vennootschapsgroepen (de groep rondom TFR respectievelijk de groep rondom Nieuwburgh) intern kan afronden, en – zo begrijpt de rechtbank dan het standpunt – waarmee de onderhavige hoofdzaak dan overbodig kan worden. Nieuwburgh concludeert dat TFR niet-ontvankelijk is in haar vordering in de hoofdzaak omdat die vordering onderdeel is van het in arbitrage spelende geschil; en subsidiair vordert Nieuwburgh dat de behandeling van de hoofdzaak wordt aangehouden op grond van de goede procesorde.
Primaire incidentele vordering, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring in de hoofdzaak
2.3.
Het door Nieuwburgh bij incidentele eis gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer in de hoofdzaak is geen procedurele verwikkeling die zich leent voor afdoening bij wijze van incident, maar is een verweer ten principale: eerst na een inhoudelijke beoordeling van de rechtsbetrekkingen tussen de relevante betrokken (moeder)vennootschappen, zal kunnen worden beslist of en in hoeverre de in de hoofdzaak tegen Nieuwburgh ingestelde vordering van EUR 1,6 miljoen aan TFR toewijsbaar is. Nieuwburgh is in haar primair incidentele vordering dus niet-ontvankelijk, zoals TFR terecht heeft aangevoerd bij antwoord in incident.
Subsidiaire incidentele vordering, strekkende tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak
2.4.
Deze niet in de wet geregelde incidentele vordering moet worden beoordeeld aan de hand van de eisen van de goede procesorde. De vraag of een aanhouding is gerechtvaardigd, vergt een inhoudelijke beoordeling, althans een inhoudelijke beschouwing van het geschil in den brede (de rechtbetrekkingen tussen de partijen in dit geding en de rechtsbetrekkingen tussen de partijen in het arbitrage-geding). Die beoordeling c.q. beschouwing is thans niet van dien aard dat een aanhouding als gerechtvaardigd kan worden beoordeeld. TFR voert contra-omstandigheden aan die de rechtbank voorshands als terecht aanmerkt, te weten: de partijen in dit geding en die in het arbitrage-geding zijn niet gelijk; de arbitrale uitspraak zal geen bindend effect hebben in het onderhavige geding; het geschil in arbitrage speelt op het niveau en in het kader van de op (groot)moedervennootschapniveau gesloten koopovereenkomst, terwijl het onderhavige geschil speelt op het niveau en in het kader van de verhouding tussen twee werkvennootschappen die voorheen van dezelfde vennootschapsgroep deel uitmaakten. Bovendien zijn bij gelegenheid van pleidooi nog twee mogelijk in de hoofdzaak nog aan de orde komende geschilpunten aangestipt, waarover in elk geval nog geen debat is gevoerd: de juistheid van (de totstandkoming van) het in arbitrage door Nieuwburgh en haar (groot)moedervennootschap gevorderde saldo, en de aard van de intercompany over- en onderstanden. Het voorgaande leidt tot afwijzing van de subsidiaire incidentele vordering.
Proceskosten
2.5.
Nieuwburgh zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van TFR tot heden begroot op € 1.086,00 aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief II). De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De (na)kosten zullen nog worden vermeerderd met wettelijke rente, zoals gevorderd. Op de vordering daartoe van TFR zal de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in de hoofdzaak
2.6.
De zaak zal worden verwezen voor antwoord. Gezien de datum van de dagvaarding zal met toepassing van artikel 20 Rv en mede gezien het verzoek van TFR om geen verder uitstel toe te staan, worden bepaald dat voor het nemen van conclusie van antwoord geen verder uitstel zal kunnen worden verkregen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart Nieuwburgh niet-ontvankelijk in haar primaire vordering strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van TFR in haar vordering in de hoofdzaak,
3.2.
wijst af de subsidiaire vordering strekkende tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak,
3.3.
veroordeelt Nieuwburgh in de kosten van het geding, aan de zijde van TFR tot heden begroot op € 1.086,00 voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met nasalaris advocaat begroot op een bedrag van € 157,00, te verhogen met een bedrag van € 82,00 onder de voorwaarde dat Nieuwburgh niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, voornoemde bedragen van € 1.086,00 en € 157,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening, voornoemd bedrag van € 82,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van betekening van het vonnis tot de dag der voldoening,
3.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 18 juli 2018voor conclusie van antwoord en bepaalt dat van deze proceshandeling geen verder uitstel kan worden verkregen,
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: BvB