ECLI:NL:RBAMS:2018:5035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
13/701470-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens het ontbreken van bewustheid bij verdachte van de aanwezigheid van een vuurwapen, MDMA en geldbedragen in een woning

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft de rechtbank Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van het bezit van een vuurwapen, MDMA en een geldbedrag van ongeveer 38.600 euro. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van deze goederen in een woning te Amsterdam op 20 maart 2018. Tijdens de zitting op 28 juni 2018 heeft de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, de feiten als bewezen aangemerkt, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.M. Peeperkorn, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich pas kort voor zijn aanhouding in de woning bevond en dat de aangetroffen goederen verborgen waren. Er waren geen bewijsmiddelen die aantoonden dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen, de MDMA of het geld. De rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Tevens werd besloten dat de in beslag genomen geldbedragen bewaard moesten worden ten behoeve van de rechthebbende. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701470-18
Datum uitspraak: 12 juli 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T.R. van Roomen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Bruni, kleur zwart, en/of munitie van de categorie III, te weten 49, althans een of meer (knal)patronen, kaliber 8 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer een brutogewicht van) 4.53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 38.600,-- euro, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 38.600 euro gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 20 maart 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 38.600,-- euro heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 36.600,-- euro gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 (het bezit van een wapen en munitie en het aanwezig hebben van MDMA) bewezen. Verdachte verbleef in de woning waar het vuurwapen, de munitie en de MDMA lagen. Uit het wapenrapport en uit het drugsrapport blijkt dat het om een verboden vuurwapen gaat en om 4,53 kilogram MDMA. Verdachte heeft verklaard dat hij zich pas sinds twee dagen voor zijn aanhouding in de woning bevond, dat hij daar gratis mocht verblijven en dat deze woning toebehoorde aan [persoon] , met wie verdachte via een vriend wiens naam hij niet wil noemen, in contact zou zijn gekomen. De officier van justitie vindt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en stelt zich op het standpunt dat verdachte wetenschap en zeggenschap over het wapen en de drugs heeft gehad. Zij vraagt vrijspraak voor het tezamen en in vereniging plegen van voornoemde feiten.
Ten aanzien van feit 3 (witwassen) verzoekt de officier van justitie verdachte te veroordelen wegens opzetwitwassen, maar hem vrij te spreken van het medeplegen daarvan. In de woning waar verdachte is aangehouden is een aanzienlijke hoeveelheid contant geld gevonden. Dit in combinatie met het aangetroffen sealapparaat, verpakkingsmateriaal, de drugs en de grote hoeveelheid mobiele telefoons, maakt dat er een vermoeden bestaat dat dit geld een criminele herkomst had. De verklaring van verdachte dat het geld niet van hem is en hij niet wist dat er geld in de salontafel en naast de wasmachine lag, acht de officier niet concreet, niet verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, zodat zij tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt.
3.2
Het standpunt van verdediging
De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, nu verdachte geen weet had van de in de woning aangetroffen goederen. Het vuurwapen lag verstopt in een kledingkast, de MDMA lag verpakt en opgeborgen in een andere kast en het geld lag in een plastic tas in een bergruimte naast de wasmachine en in de salontafel. Verdachte is zich op geen enkel moment, in meer of mindere mate, bewust geweest van de aanwezigheid van voornoemde goederen. Op basis van het enkele feit dat deze in zijn nabijheid werden aangetroffen, kan geen bewezenverklaring volgen. Als de rechtbank vindt dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan witwassen, dan is er hooguit sprake van schuldwitwassen (geen opzetwitwassen). In de salontafel lag € 4.000,- en bij de wasmachine € 28.600,-. Er is dus in totaal een bedrag van € 32.600,00 aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met ten minste één ander, zodat hij dient te worden vrijgesproken van medeplegen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Vaststaat dat verdachte in de woning aanwezig was waar ook het vuurwapen, de MDMA en het geldbedrag zijn aangetroffen. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van voornoemde goederen in de woning. De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier niet volgt hoe lang verdachte zich in de woning bevond. Verdachte was er naar eigen zeggen sinds twee dagen. Verbalisanten hebben aan de verhuurster van betreffende woning een foto van verdachte getoond, waarop zij antwoordde dat zij hem niet herkende als degene die de woning van haar had gehuurd. Dat maakt dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte pas twee dagen in de woning verbleef en dat hij niet zonder meer is aan te wijzen als hoofdbewoner van de woning. De rechtbank constateert dat het vuurwapen lag opgeborgen in de kledingkast in de slaapkamer en dat dit vuurwapen zat gewikkeld in een sok. De MDMA lag verpakt in een gangkast en de geldbedragen lagen in een zwarte plastic tas in een nis naast de wasmachine en in de salontafel. Het wapen, de munitie, de drugs en geldbedragen waren dus verborgen, verpakt en/of verstopt.
Er zijn voorts geen bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat verdachte van de aanwezigheid van het wapen, de munitie, de drugs of het geld op de hoogte moet zijn geweest. Het voorhanden hebben van het vuurwapen, de MDMA en de geldbedragen kan dus niet worden bewezen.
Aan de vraag of verdachte de beschikkingsmacht over de aangetroffen goederen en geldbedragen had, komt de rechtbank gelet op deze vaststelling niet toe. De rechtbank komt evenmin toe aan de vraag of sprake is van witwastypologie en of verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van het geld.
Kortom, de rechtbank acht de tenlastegelegde feiten niet bewezen. Verdachte zal van de gehele beschuldiging worden vrijgesproken.

4.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende geldbedragen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp (Waarde)
1. Geld Euro, 5546772, 2x500, 60x50 euro biljet, (€ 4.000,00);
2. Geld Euro, 5546780, 24x100, 524x50 euro biljet, (€ 33.600,00).
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1. en 2. genoemde geldbedragen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder 1. en 2. genoemde geldbedragen.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is intussen reeds opgeheven. Die beslissing is in een apart bevel vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2018.