ECLI:NL:RBAMS:2018:5036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
13/701471-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag met onduidelijke herkomst

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 20 maart 2018 aangehouden in Amsterdam. Tijdens de aanhouding werd er een contant geldbedrag van € 76.516,60 aangetroffen in de woning waar hij verbleef. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 28 juni 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, de verdachte vrij wilde spreken van de beschuldigingen van wapenbezit en het aanwezig hebben van MDMA, maar het geldbedrag als vermoedelijk afkomstig uit misdrijf beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de wapens en drugs, en sprak hem daarvan vrij. Echter, met betrekking tot het geldbedrag oordeelde de rechtbank dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van een woning in Servië, maar de rechtbank vond deze verklaring onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De rechtbank concludeerde dat het geld, gezien de omstandigheden, niet anders kon zijn dan afkomstig uit een misdrijf en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank baseerde deze straf op de ernst van het feit en de LOVS-oriëntatiepunten voor fraudedelicten. De rechtbank verklaarde de geldbedragen die aan de verdachte toebehoorden verbeurd en gelastte de teruggave van de in beslag genomen Servische Dinars, omdat deze niet bewezen was dat ze uit misdrijf afkomstig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701471-18 (Promis)
Datum uitspraak: 12 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.R. van Roomen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Elte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Bruni, kleur zwart, en/of munitie van de categorie III, te weten 49, althans een of meer (knal)patronen, kaliber 8 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer een brutogewicht van) 4.53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 76.516,60 euro, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 76.516,60 euro gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 20 maart 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 76.516,60 euro heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 76.516,60 euro gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2 (het bezit van een vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van MDMA). Het wapen, de munitie en de MDMA zijn gevonden in de woning aan [adres] te Amsterdam. Verdachte is aangehouden in de woning aan [adres] , waar geen wapen of drugs zijn aangetroffen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen die verdachte in verband brengen met de woning [adres] . Dat beide woningen door dezelfde makelaar zijn verhuurd, is daarvoor onvoldoende. In de woning [adres] Dis wel een geldbedrag gevonden van € 76.516,60. Het voorhanden hebben van zo’n groot contant geldbedrag is ongebruikelijk en levert een vermoeden van witwassen op. De verklaringen van verdachte over de herkomst van het geldbedrag acht de officier van justitie onaannemelijk, onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De officier van justitie concludeert dat het geldbedrag afkomstig moet zijn uit enig misdrijf en verzoekt de rechtbank het opzetwitwassen bewezen te verklaren, maar verdachte vrij te spreken van het medeplegen daarvan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte van de feiten 1 en 2 (het bezit van een vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van MDMA) dient te worden vrijgesproken. De MDMA en het vuurwapen zijn aangetroffen in de woning op het adres [adres] , terwijl verdachte verbleef op het adres [adres] . Van enige betrokkenheid met eerstgenoemd adres is niet gebleken.
Volgens de raadsman dient verdachte ook te worden vrijgesproken van het witwassen, omdat hij een verifieerbare en duidelijke verklaring over de herkomst van het bedrag heeft afgelegd. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hooguit bewezen zou kunnen worden verklaard dat verdachte € 19.516,60 heeft witgewassen. De rest van het geld is immers afkomstig uit de verkoop van een woning.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van de feiten 1 en 2
Het procesdossier biedt geen aanknopingspunten voor enige betrokkenheid van verdachte bij het onder 1. en 2. ten laste gelegde. De rechtbank acht deze feiten daarom niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over feit 3
Wettelijk kader
Het onderzoek in onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd dat het aangetroffen geld uit een concreet aanwijsbaar misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gerechtvaardigd vermoeden
Vast staat dat verdachte in een woning is aangetroffen waar een geldbedrag is gevonden van € 76.516,60. Verdachte heeft verklaard dat dit geld hem toebehoort. Gelet op de hoogte van dit bedrag, , de omstandigheid dat het om contant geld gaat, de wijze waarop het geld was verpakt (diverse bundels biljetten in een plastic tas) en de plaats waar het geld was opgeborgen (samen met zakken chips in een grote boodschappentas) , is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geld een illegale herkomst heeft. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verklaring van verdachte
Verdachte is op 20 maart 2018 aangehouden. Tijdens zijn politieverhoor en zijn verhoor bij de rechter-commissaris zweeg verdachte over de herkomst van het geld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het contant in zijn woning aangetroffen geldbedrag afkomstig is van de verkoop van zijn huis en inboedel in Servië. Deze verkoop zou € 57.000,00 hebben opgeleverd. Ter terechtzitting voegde verdachte daar aan toe dat het overige geld (circa € 20.000,-) zijn eigen spaargeld betreft. Op de vraag van de rechtbank waarom hij het geldbedrag van € 76.516,60 contant in de woning [adres] aanwezig had, antwoordde verdachte als volgt. Met het geld was verdachte van plan om één of twee auto’s in Duitsland te kopen en deze in Servië te verhandelen. Omdat het niet is toegestaan om meer dan € 10.000,00 per persoon over landsgrenzen binnen Europa te vervoeren, heeft verdachte in Servië het geldbedrag uit handen gegeven aan een vriend van hem, genaamd [persoon] en aan zes van vrienden van die [persoon] . Zij zouden het geld naar Nederland brengen. Het geldbedrag heeft hij vervolgens op een parkeerplaats van een hotel in Nederland in zeven parten teruggekregen. Verdachte weet niet (meer) waar dit was, en ook de naam van het hotel is hem onbekend. Verdachte kende de zes vrienden van [persoon] niet, kan hun namen niet noemen en hij heeft van hen geen contactgegevens. Voornoemde [persoon] is inmiddels overleden, waardoor ook hij voornoemde informatie niet meer kan verschaffen.
De raadsman heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting een stuk toegezonden, te weten een koopovereenkomst van onroerend goed. Uit dit stuk van 16 april 2014 en de daarbij gevoegde vertaling volgt onder meer dat verdachte een koopovereenkomst afsloot inhoudende dat hij een woning met inboedel in Belgrado verkocht voor een bedrag van € 57.000,00 en dat er aan hem een aanbetaling is gedaan van € 5.000,00. In deze overeenkomst staat verder dat het resterende bedrag later wordt voldaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte geeft voor de herkomst van het geld onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en onwaarschijnlijk is. Verdachte verklaart weliswaar dat hij een woning heeft verkocht en heeft hiervan ook een overeenkomst overgelegd, maar deze overeenkomst dateert uit 2014, maakt niet duidelijk hoeveel er daadwerkelijk is betaald, wanneer dat is gebeurd en wat er nadien met het geld is gebeurd, en ziet op een bedrag van € 57.000,- terwijl in de woning € 76.516,60 is gevonden. Ook de reden waarom verdachte het geld naar Nederland heeft laten vervoeren (het kopen van auto’s in Duitsland) en de wijze waarop dat zou zijn gebeurd (vervoer van een grote som contant geld door zes voor verdachte onbekende personen) is niet nader onderbouwd en is niet te verifiëren.
Nu verdachte geen verifieerbare en niet op voorhand ongeloofwaardige verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, was het Openbaar Ministerie niet gehouden tot het verrichten van nader onderzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat het aangetroffen geld (onmiddellijk of middellijk) uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
Niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

Ten aanzien van het onder 3. primair ten laste gelegde:
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 20 maart 2018 te Amsterdam, een geldbedrag van 76.516,60 euro heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafmaat.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over dat geld kan beschikken.
Uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 5 juni 2018 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor Fraudedelicten, die voor fraudebedragen tussen € 70.000,00 en € 125.000,00 een gevangenisstraf van vijf tot negen maanden noemen. In het geval van verdachte, die zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een gelbedrag van ruim € 70.000,00 geldt dus als uitgangspunt een gevangenisstraf van vijf maanden als uitgangspunt. Er is niet gebleken van strafverminderende of strafvermeerderende factoren. De rechtbank ziet geen aanleiding van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken en komt daarom tot een hogere straf dan door de officier van justitie geëist.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, vanwege de ernst van het feit, niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden is.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende geldbedragen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp (Waarde)
1. Geld Euro, 5546844, 2x500, 102x100, 949x50, 131x20, 81x10, 14x15, (62.150,00);
2. Geld Euro, 5546851, 19x50, 20x100, 25x50, (12.750,00);
3. Geld Euro, 5546861, 16x50, 37x20, (1.540,00);
4. Geld Euro, 5546867, 1x20, 1x10, 46,40 (kleingeld) (76,60);
5. Geld buitenlands, 5546854 (Servische Dinar 7.850,00) (52,75).
Verbeurdverklaring
De geldbedragen genoemd onder de nummers 1. tot en met 4. behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die geldbedragen het bewezen geachte is begaan, worden deze geldbedragen verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen Servische Dinars behoren verdachte toe. Niet ten laste gelegd en bewezen is dat verdachte ook deze Dinars heeft witgewassen en het feit dus met betrekking tot deze Dinars is begaan. Er doen zich ook geen andere omstandigheden voor die de Dinars vatbaar maken voor verbeurdverklaring. Deze Dinars dienen daarom aan verdachte te worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33a, 33b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3. primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 3. primair bewezen verklaarde levert op:
-
Witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de geldbedragen genoemd onder 1. tot en met 4. verbeurd.
Gelast de teruggave aan verdachte van de Servische Dinars, genoemd onder 5.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2018.
[...]