ECLI:NL:RBAMS:2018:5085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
18/578
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inkomenseis bij WGA-uitkering na volledige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de inkomenseis voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV had op 6 september 2017 het recht van [eiser] op een WGA-uitkering beëindigd per 14 december 2017, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van [eiser] heeft het UWV het besluit herroepen en het recht op de WGA-uitkering voortgezet. [eiser] heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] op 14 december 2017 volledig arbeidsongeschikt was, maar dat dit niet direct leidde tot een herziening van de inkomenseis. De rechtbank oordeelde dat de inkomenseis, die was vastgesteld op € 640,50 per maand, pas herzien kon worden na een wijziging in de resterende verdiencapaciteit die twee kalendermaanden had geduurd. De rechtbank concludeerde dat de inkomenseis op 14 december 2017 nog steeds gold voor [eiser] en dat het UWV terecht de WGA-uitkering als voorschot had betaald.

Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd hoger beroep mogelijk gemaakt binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. de Graaf),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Partijen zijn hierna genoemd [eiser] en het UWV.

Procesverloop

Met het besluit van 6 september 2017 (het primaire besluit) heeft het UWV het recht van [eiser] op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 14 december 2017 beëindigd. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 21 december 2017 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het recht op WGA-uitkering vanaf 14 december 2017 wordt voortgezet.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 14 juni 2018.
[eiser] en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1.
Met het besluit van 19 september 2016 heeft het UWV aan [eiser] vanaf 29 september 2016 tot en met 13 december 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De restverdiencapaciteit is vastgesteld op € 1.280,99 per maand en de mate van arbeidsongeschiktheid op 49,16%.
1.2.
Op 2 juni 2017 heeft [eiser] wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid om een herbeoordeling verzocht.
1.3.
Met het primaire besluit heeft het UWV de WGA-uitkering van [eiser] vanaf 14 december 2017 (datum in geding) beëindigd, omdat hij met 32,19% minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De restverdiencapaciteit is vastgesteld op € 1.719,65 per maand.
1.4.
In bezwaar heeft [eiser] meegedeeld dat hij op 6 december 2017 wordt geopereerd en dat de termijn voor revalidatie naar verwachting drie maanden zal zijn.
1.5.
In zijn rapportage van 24 november 2017 ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het voorgaande medische argumenten om af te wijken van het primaire medische oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht [eiser] op de datum in geding volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
1.6.
Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen. Hierin overweegt het UWV het volgende. Het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering is geëindigd op 13 december 2017. Daarom heeft [eiser] vanaf 14 december 2017 recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU) of een WGA-vervolguitkering (VVU). Bij een inkomen uit arbeid van ten minste € 640,50 per maand (lees: de inkomenseis) heeft [eiser] recht op een LAU. Is het inkomen minder, dan heeft [eiser] recht op een VVU. De inkomsten van [eiser] over de maand december 2017 (en daarna) zijn nog niet bekend. Daarom wordt de WGA-uitkering als voorschot betaald. Vanaf 14 december 2017 bedraagt dit voorschot 35% van het wettelijk minimum. De inkomenseis kan pas worden herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft geduurd. De inkomenseis blijft daarom gelden tot 1 maart 2018, aldus het UWV.
Wat zijn de standpunten van partijen?
2.1.
[eiser] voert aan dat geen restverdiencapaciteit kan worden vastgesteld aangezien hij per 6 en 14 december 2017 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Het UWV heeft daarom ten onrechte beslist dat de restverdiencapaciteit blijft zoals deze bij einde wachttijd is vastgesteld en dat de inkomenseis pas wordt herzien nadat een wijziging in de restverdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft geduurd.
2.2.
Het UWV handhaaft gemotiveerd het bestreden besluit.
Wat is het wettelijk kader?
3. Artikel 60 van de Wet WIA luidt:
1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
2. De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de restverdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de restverdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
4.1.
Met het besluit van 19 september 2016 heeft het UWV aan [eiser] vanaf 29 september 2016 tot en met 13 december 2017 een WGA-uitkering toegekend. Daarmee is 29 september 2016 de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 60 van de Wet WIA. Tevens is in het besluit van 19 september 2016 de per 14 december 2017 geldende inkomenseis vastgesteld op € 640,50 per maand.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] vanaf 6 december 2017 – en dus ook op 14 december 2017 – volledig arbeidsongeschikt is en dat de restverdiencapaciteit per die datum nihil is. Het UWV heeft het primaire besluit daarom terecht herroepen. Anders dan [eiser] oordeelt de rechtbank dat hiermee de in het besluit van 19 september 2016 vastgestelde inkomenseis weer is gaan gelden. De rechtbank legt dit hierna uit.
4.3.
[eiser] was nog niet volledig arbeidsongeschikt op 29 september 2016. Om die reden is de inkomenseis op hem van toepassing. Op grond van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, de inkomenseis gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. Als een verzekerde tijdens het ontvangen van een WGA-uitkering ten minste twee maanden een verdienvermogen van minder dan 20% heeft, dan geldt voor die verzekerde geen inkomenseis. Dit betekent in dit geval dat de inkomenseis op 14 december 2017 nog steeds voor [eiser] gold en pas twee kalendermaanden na 14 december 2017 kon worden herzien, dus niet eerder dan per 1 maart 2018. Dat [eiser] op 14 december 2017 dus volledig arbeidsongeschikt was, maakt weliswaar dat hij op dat specifieke moment geen restverdiencapaciteit meer had, maar heeft voor hem – gelet op eerder genoemde wettelijke bepaling – niet het directe gevolg dat de inkomenseis wordt aangepast.
4.4.
Voor [eiser] gold op 14 december 2017 een inkomenseis van € 640,50 per maand (0,5 x € 1.280,99). Op die datum beschikte het UWV nog niet over de inkomsten van [eiser] over de maand december 2017 (en daarna). Met het bestreden besluit heeft het UWV daarom terecht de WGA-uitkering als voorschot betaalbaar gesteld. Op de zitting heeft het UWV meegedeeld dat [eiser] inmiddels een LAU ontvangt en dat een door [eiser] ingevuld vragenformulier is ontvangen, maar dat nog geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Indien [eiser] gedurende twee kalendermaanden niet in staat is geweest meer dan 20% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, kan [eiser] bij de herbeoordeling alsnog verzoeken om de inkomenseis te laten vervallen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. [eiser] wordt dus niet in het gelijk gesteld.
6. [eiser] verzoekt de rechtbank om het UWV te veroordelen tot vergoeding van door hem geleden schade. Uit artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het moet gaan om schade als gevolg van een onrechtmatig besluit. Dat is hier niet het geval. Ook de overige in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb bedoelde situaties die tot toekenning van schadevergoeding kunnen leiden, doen zich hier niet voor. Daarom zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.