In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de inkomenseis voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV had op 6 september 2017 het recht van [eiser] op een WGA-uitkering beëindigd per 14 december 2017, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van [eiser] heeft het UWV het besluit herroepen en het recht op de WGA-uitkering voortgezet. [eiser] heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] op 14 december 2017 volledig arbeidsongeschikt was, maar dat dit niet direct leidde tot een herziening van de inkomenseis. De rechtbank oordeelde dat de inkomenseis, die was vastgesteld op € 640,50 per maand, pas herzien kon worden na een wijziging in de resterende verdiencapaciteit die twee kalendermaanden had geduurd. De rechtbank concludeerde dat de inkomenseis op 14 december 2017 nog steeds gold voor [eiser] en dat het UWV terecht de WGA-uitkering als voorschot had betaald.
Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd hoger beroep mogelijk gemaakt binnen zes weken na verzending van de uitspraak.