Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2018 op het verzet van
[naam eiser] , te [woonplaats] .
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan over het verzet van een eiser tegen een eerdere uitspraak waarin de rechtbank zich kennelijk onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van een beroep tegen een aankondiging van beslaglegging. De aankondiging vond plaats op 23 augustus 2016 en de rechtbank had op 25 augustus 2017 geoordeeld dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen. De eiser heeft hiertegen verzet ingesteld, wat leidde tot een zitting op 5 juli 2018.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aankondiging van beslaglegging geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is gebaseerd op artikel 1:3 van de Awb en artikel 8:5 van de Awb, waaruit blijkt dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Invorderingswet 1990, met uitzondering van bepaalde artikelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aankondiging van beslaglegging is gebaseerd op artikel 14 van de Invorderingswet 1990, en dat dit niet valt onder de uitzonderingen van de artikelen 30, 49 of 62a.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond is, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.