ECLI:NL:RBAMS:2018:5127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
AMS 17/3833
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ongegrond inzake invorderingsrente van € 2,- en strijd met mensenrechten

Op 11 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, geregistreerd onder zaaknummer AMS 17/3833. Het geschil betreft de invorderingsrente van € 2,- die door de heffingsambtenaar is afgeboekt op een betaling van [eiser]. De heffingsambtenaar had eerder een gecombineerde aanslag opgelegd voor het jaar 2015, welke door [eiser] niet was betaald. Na diverse aanmaningen en een dwangbevel heeft de heffingsambtenaar een vordering ingesteld, wat leidde tot inhoudingen op de uitkering van [eiser].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de belasting al was vastgesteld in de aanslag en dat bezwaar tegen de hoogte van de invorderingsrente mogelijk was. [eiser] betoogde dat de bestreden uitspraak in strijd was met de artikelen 8 en 14 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol. Hij voerde aan dat zijn financiële situatie een chaos was en dat de invorderingsrente van € 2,- een onevenredige last voor hem vormde.

De rechtbank oordeelde echter dat het bedrag van € 2,- niet leidt tot een onevenredige last en dat er geen strijd was met de mensenrechten. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat [eiser] geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: mr. R. Stam).

Procesverloop

Met een beschikking van 11 februari 2017 heeft de heffingsambtenaar medegedeeld dat hij een invorderingsrente van € 2,- heeft afgeboekt op de betaling die [eiser] heeft gedaan.
Met een uitspraak op bezwaar van 18 mei 2017 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. [eiser] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1. Op 31 juli 2015 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een gecombineerde aanslag opgelegd voor het jaar 2015. [eiser] heeft deze aanslag niet betaald. Daarna heeft de heffingsambtenaar [eiser] een waarschuwing, een aanmaning en een dwangbevel gestuurd. Omdat [eiser] nog steeds niet betaalde, heeft de heffingsambtenaar op 6 juni 2016 een vordering ingesteld bij de gemeente Amsterdam. Als gevolg daarvan werden maandelijks bedragen ingehouden op de uitkering van [eiser] . De heffingsambtenaar heeft ook de kosten voor de aanmaning en het dwangbevel in rekening gebracht (€ 7,- en € 51,-). Ook heeft de heffingsambtenaar rente gevorderd.
2. Uit de beschikking van 11 februari 2017 blijkt dat [eiser] € 42,70 heeft betaald en dat dit bedrag als volgt is afgeboekt:
- invorderingsrente: € 2,00;
- belasting: € 40,70.
Het nog openstaande bedrag is € 0,00, zodat de vordering na deze betaling geheel is voldaan.
Waar gaat het in deze zaak over?
3. De rechtbank stelt vast dat de belasting die [eiser] moest betalen al is vastgesteld in de aanslag van 31 juli 2015. Met de beschikking van 11 februari 2017 is hier niets aan veranderd. Dat betekent dat tegen de hoogte van de belasting geen bezwaar kan worden gemaakt. Uit artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 volgt dat tegen de hoogte van de invorderingsrente wel bezwaar kan worden gemaakt. Het geschil kan dus alleen gaan om het vaststellen van de invorderingsrente op € 2,-.
Wat vindt [eiser] ?
4. [eiser] is het niet eens met de bestreden uitspraak. Op de zitting heeft hij nader uitgelegd dat hij de uitspraak in strijd vindt met de artikelen 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van het eerste protocol van het EVRM (artikel 1 EP). Hij heeft toegelicht dat zijn inkomenssituatie een totale chaos is. Na een rechtszaak heeft de heffingsambtenaar de aanslag over 2014 kwijtgescholden en voor de jaren met ingang van 2016 heeft de heffingsambtenaar de aanslagen ook kwijtgescholden. [eiser] heeft verder rechtszaken lopen over zijn inkomensbelasting over meerdere jaren. Er zijn al spullen van hem in beslag genomen. Volgens [eiser] kan hij op deze wijze geen huishouden voeren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit artikel 28, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 volgt dat invorderingsrente in rekening wordt gebracht als de belastingplichtige niet binnen de betalingstermijn betaalt. De rechtbank stelt vast dat [eiser] niet betoogt dat deze bepaling in strijd is met artikel 1 EP. Hij betoogt, zo begrijpt de rechtbank, dat in zijn geval sprake is van een onevenredige last. De rechtbank is van oordeel dat dit niet zo is. Het gaat in deze zaak om € 2,-. [eiser] heeft wel verklaard dat zijn inkomenssituatie een chaos is. Niet aannemelijk is echter dat zelfs het betalen van een bedrag van € 2,- leidt tot een onevenredige individuele last. De rechtbank vindt verder dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. Als [eiser] financiële situatie chaos is, dan zal dat effect hebben op zijn privéleven. Niet aannemelijk is echter dat het vaststellen van de invorderingsrente op € 2,- tot een inbreuk op zijn privéleven leidt. Ten slotte heeft [eiser] wel betoogd dat de bestreden uitspraak in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, maar hij heeft dat niet verder uitgelegd. Daarom slaagt zijn beroep op artikel 14 van het EVRM niet. De rechtbank stelt ten slotte vast dat [eiser] nog meerdere argumenten naar voren heeft gebracht. Deze argumenten hebben geen betrekking op het vaststellen van de invorderingsrente. Daarom kunnen zij niet leiden tot het oordeel dat de bestreden uitspraak onrechtmatig is.
6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. [eiser] krijgt geen gelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending hiervan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.