Op 11 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, geregistreerd onder zaaknummer AMS 17/3833. Het geschil betreft de invorderingsrente van € 2,- die door de heffingsambtenaar is afgeboekt op een betaling van [eiser]. De heffingsambtenaar had eerder een gecombineerde aanslag opgelegd voor het jaar 2015, welke door [eiser] niet was betaald. Na diverse aanmaningen en een dwangbevel heeft de heffingsambtenaar een vordering ingesteld, wat leidde tot inhoudingen op de uitkering van [eiser].
De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de belasting al was vastgesteld in de aanslag en dat bezwaar tegen de hoogte van de invorderingsrente mogelijk was. [eiser] betoogde dat de bestreden uitspraak in strijd was met de artikelen 8 en 14 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol. Hij voerde aan dat zijn financiële situatie een chaos was en dat de invorderingsrente van € 2,- een onevenredige last voor hem vormde.
De rechtbank oordeelde echter dat het bedrag van € 2,- niet leidt tot een onevenredige last en dat er geen strijd was met de mensenrechten. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat [eiser] geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.