ECLI:NL:RBAMS:2018:5252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13/233175-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van executie in strafzaak na hoger beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 557, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, die gedetineerd is, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter van 13 december 2017, waarbij hij bij verstek was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De executie van deze straf was op 2 januari 2018 gestart. Verzoeker betwistte dat de dagvaardingen aan hem waren uitgereikt, en stelde dat deze aan iemand anders waren gegeven. De officier van justitie stelde dat de dagvaardingen wel degelijk aan verzoeker waren uitgereikt en dat de hogerberoepstermijn al was verstreken. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er twijfel bestaat over de vraag of de dagvaardingen daadwerkelijk aan verzoeker zijn uitgereikt. Dit leidde tot de conclusie dat het gerechtshof moet beslissen over de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn hoger beroep. Gezien de belangen van verzoeker en de noodzaak om duidelijkheid te krijgen over zijn hoger beroep, heeft de voorzieningenrechter besloten de executie van het vonnis op te schorten totdat het gerechtshof onherroepelijk heeft beslist over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/233175-16 + 13/220319-17
RK: 18/1092
Beslissing op het verzoek ex artikel 557, derde lid van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] [geboorteland] ),
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. P.H. Visser,
Zaanweg 48, 1521 DL te Wormerveer,
verzoeker.

1.Het procesverloop

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 december 2017 is verzoeker in de (gevoegde) zaken met de parketnummers 13/233175-16 + 13/220319-17 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 februari 2018 is de executie van deze straf op 2 januari 2018 gestart.
Op 19 januari 2018 heeft de raadsman van verzoeker hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
De rechtbank heeft op 6 februari 2018 van de raadsman van verzoeker een verzoekschrift ex artikel 557, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ontvangen
De voorzieningenrechter heeft op de openbare terechtzitting van 23 februari 2018 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak gehoord.
Verzoeker heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht aanwezig te zijn.

2.Het verzoek

Het verzoek houdt in dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat de executie van de bij vonnis van 13 december 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf van twee maanden wordt opgeschort totdat onherroepelijk op het namens verzoeker aangewende rechtsmiddel is beslist.
Het verzoek is kort samengevat als volgt onderbouwd. Verzoeker betwist dat de dagvaardingen aan hem zijn uitgereikt. Blijkens de akten van uitreiking is de strekking van de dagvaardingen aan verzoeker uitgereikt met behulp van een Duitse tolk (de voorzieningenrechter begrijpt: een tolk Duits), die de strekking van de dagvaardingen op 4 november 2017 aan verzoeker zou hebben uitgelegd. Verzoeker verblijft vanaf 1996 – hij was toen ongeveer 10 jaar – onafgebroken in Nederland. Hij spreekt vloeiend Nederlands en beheerst de Duitse taal in het geheel niet. Kennelijk zijn de dagvaardingen op 4 november 2017 uitgereikt aan iemand die Duits sprak, althans niet aan verzoeker. Verzoeker zou onmiddellijk hebben medegedeeld de tolk niet te kunnen verstaan. De eerste vraag van een tolk is in de regel of de verdachte hem kan verstaan. Weliswaar stelt de officier van justitie bij schrijven van 31 januari 2018 dat de identiteit van de verdachte is vastgesteld doch hij stelt niet door wie en op welke wijze. Verzoeker beschikt ook helemaal niet over enig identiteits- of reisdocument. Hij is daardoor ook onuitzetbaar. Het is alleszins aannemelijk dat de dagvaardingen aan een ander dan verdachte zijn uitgereikt.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen en dat als volgt toegelicht. Er bestaat geen twijfel dat de dagvaardingen voor de zitting van 13 december 2017 op 4 november 2017 aan verzoeker in persoon zijn uitgereikt. De identiteit van de verdachte is vastgesteld op basis van een foto en de bijbehorende gegevens. Er is geen reden om aan te nemen dat de dagvaardingen aan een ander dan verzoeker zijn uitgereikt. De mededeling op de akten van uitreiking dat de strekking van de dagvaarding door de verbalisant die de akte heeft uitgereikt in de Duitse taal mondeling aan de verdachte is meegedeeld met telefonisch hulp van een tolk in de moedertaal van verdachte, is weliswaar opmerkelijk, maar doet daaraan niet af. Aangezien de dagvaarding aan verzoeker in persoon is uitgereikt, was de hogerberoepstermijn al verstreken toen namens hem op 19 januari 2018 hoger beroep werd ingesteld. Dit brengt mee dat het vonnis in de zaak tegen verzoeker in kracht van gewijsde is gegaan en hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

4.Het oordeel van de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter gaat op grond van het dossier en wat er in raadkamer aan de orde is gekomen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is op 13 december 2017 in de zaken met de parketnummers 13/233175-16 en 13/220319-17 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Als de dagvaardingen aan verzoeker in persoon zijn uitgereikt, zou hij op grond van artikel 408, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering binnen veertien dagen nadien hoger beroep hebben moeten instellen. Namens verzoeker is op 19 januari 2018 hoger beroep ingesteld. Als de dagvaardingen aan verzoeker in persoon zijn uitgereikt, heeft verzoeker te laat hoger beroep laten instellen. De vraag is dus of met zekerheid kan worden gezegd dat de dagvaardingen aan verzoeker in persoon zijn uitgereikt.
Brigadier van politie [naam brigadier] , die op 4 november 2017 de dagvaardingen heeft uitgereikt, komt in de politiedossiers verder niet voor. Het moet er dus voor worden gehouden dat hij niet betrokken is geweest bij de aanhouding van de verdachte die heeft verklaard [verzoeker] te zijn genaamd, noch bij diens verhoor of anderszins. Van enige handeling waaruit blijkt dat [naam brigadier] heeft geverifieerd aan wie hij de bedoelde dagvaardingen heeft uitgereikt, is ook overigens niet gebleken. Dit brengt mee dat niet kan worden uitgesloten dat de dagvaardingen niet aan verzoeker zijn uitgereikt.
Daar komt bij dat op de akten van uitreiking van de dagvaardingen staat dat ‘de strekking van de dagvaarding door mij, verbalisant
[naam brigadier], in de
Duitsetaal aan de verdachte mondeling [is] medegedeeld, met telefonische hulp van een tolk, nummer
683948in de moedertaal van de verdachte’. Verzoeker is geboren in [geboorteland] en verblijft sinds zijnde tiende in Nederland. Er zijn geen aanwijzingen dat verzoeker een tolk Duits nodig heeft om te begrijpen wat er in Nederlands tegen hem wordt gezegd.
De voorzieningenrechter is op grond hiervan van oordeel dat er twijfel bestaat ten aanzien van de vraag aan wie de dagvaardingen in de strafzaken tegen verzoeker zijn uitgereikt.
Het gerechtshof zal inhoudelijk dienen te beslissen over verzoekers ontvankelijkheid in zijn hoger beroep. Op voorhand kan, in het licht van het voorgaande, niet worden uitgesloten dat het gerechtshof verzoeker zal ontvangen in het hoger beroep.
Gelet op de in het geding zijnde belangen – het maatschappelijk belang van een effectieve en daadwerkelijke executie van onherroepelijke rechterlijke uitspraken tegenover het belang van verzoeker om eerst duidelijkheid te krijgen over zijn ingestelde hoger beroep alvorens een eventuele vrijheidsstraf verder te ondergaan – dient thans het belang van verzoeker te prevaleren en zal de voorzieningenrechter de executie van het vonnis opschorten totdat het gerechtshof onherroepelijk op (de ontvankelijkheid van) het hoger beroep van verzoeker heeft beslist.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.
De voorzieningenrechter bepaalt dat de executie in de strafzaak met parketnummer 13/233175-16 dient te worden opgeschort totdat onherroepelijk op het op 19 januari 2018 ingestelde hoger beroep is beslist.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en op 23 februari 2018 in het openbaar uitgesproken.