In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 557, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, die gedetineerd is, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter van 13 december 2017, waarbij hij bij verstek was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De executie van deze straf was op 2 januari 2018 gestart. Verzoeker betwistte dat de dagvaardingen aan hem waren uitgereikt, en stelde dat deze aan iemand anders waren gegeven. De officier van justitie stelde dat de dagvaardingen wel degelijk aan verzoeker waren uitgereikt en dat de hogerberoepstermijn al was verstreken. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er twijfel bestaat over de vraag of de dagvaardingen daadwerkelijk aan verzoeker zijn uitgereikt. Dit leidde tot de conclusie dat het gerechtshof moet beslissen over de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn hoger beroep. Gezien de belangen van verzoeker en de noodzaak om duidelijkheid te krijgen over zijn hoger beroep, heeft de voorzieningenrechter besloten de executie van het vonnis op te schorten totdat het gerechtshof onherroepelijk heeft beslist over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.