Beoordeling
6. De gedaagden 10, 11 en 14 zijn niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend. De tegen hen gerichte vorderingen zijn daarom in beginsel toewijsbaar. Nu het hierna te bespreken gebrek aan spoedeisend belang ook voor hen geldt, zullen deze vorderingen niettemin worden afgewezen.
7. Libra en de gedaagden 12 en 13 hebben voorafgaand aan de zitting overeenstemming bereikt en hebben verzocht de hierop betrekking hebbende (en ter zitting overgelegde) vaststellingsovereenkomst te voorzien van een executoriale titel. Hetgeen partijen zijn overeengekomen komt de kantonrechter het meest in hun belang voor. Partijen zullen daarom tot nakoming worden veroordeeld van wat zij zijn overeengekomen en de vaststellingsovereenkomst zal aan dit vonnis worden gehecht.
8. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Libra in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Nu het om een diepingrijpende maatregel van ontruiming gaat, met verstrekkende gevolgen voor met name de onderhuurders, is voor toewijzing eerst plaats wanneer het in hoge mate waarschijnlijk dat de bodemrechter, zo het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van de vordering zal komen. Tevens dient sprake te zijn van een spoedeisend belang, zodanig dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het navolgende behelst zoals gebruikelijk niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
9.
De vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1]
woont sinds geruime tijd niet (meer) in het gehuurde. Reeds gelet hierop is het de vraag of een vordering tot ontruiming tegen hem toewijsbaar is, nu de door Libra gewenste situatie, te weten dat [gedaagde 1] het gehuurde verlaat, al is bereikt. Nu de vordering, zoals hierna zal worden overwogen, op andere gronden zal worden afgewezen, kan verdere bespreking hiervan achterwege blijven.
10. [gedaagde 1] en Libra hebben uitvoerig gedebatteerd over de vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming, Aan het niet voorgedragen gedeelte van de pleitnota van de gemachtigde zal de kantonrechter, gelet op het bezwaar van de gemachtigde van Libra, voorbij gaan, aan de daarvan gegeven samenvatting echter niet. Deze kwam erop neer dat [gedaagde 1] van mening is dat zo er sprake is van wanprestatie, deze niet zo ernstig is dat ontbinding van de huurovereenkomst is gerechtvaardigd, waarbij onder meer op de minder vergaande alternatieven voor ontbinding is gewezen.
11. De kantonrechter deelt deze mening van [gedaagde 1] niet en is voorshands van oordeel dat verwacht mag worden dat de bodemrechter, geconfronteerd met hetzelfde feitencomplex, zal oordelen dat de huurovereenkomst ontbonden dient te worden. Daartoe acht hij onder meer de volgende omstandigheden van belang:
- het feit dat [gedaagde 1] het gehuurde reeds geruime tijd gebruikt in strijd met de contractuele bestemming, te weten bedrijfsmatige onderverhuur.
- [gedaagde 1] heeft zonder toestemming wijzigingen in het gehuurde aangebracht (artikel 8.1 huurcontract). Het feit dat deze weer ongedaan kunnen worden gemaakt, zoals [gedaagde 1] heeft aangevoerd, maakt niet dat het tekortschieten in de nakoming van zijn verplichting daarmee is weggenomen;
- [gedaagde 1] heeft daarvoor niet de benodigde vergunningen van overheidswege verkregen.
12. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de kansen van legalisering van de bestaande situatie. Volgens [gedaagde 1] zijn de kansen daarop groot, maar de gerechtvaardigdheid van deze verwachting heeft Libra met klem en uitgebreid gemotiveerd weersproken. Hoe dit ook zij, voor het bepalen van de ernst van de gepleegde wanprestatie acht de kantonrechter dit van minder belang. Libra is jegens [gedaagde 1] niet gehouden tot legalisering en een in het verleden gepleegde wanprestatie blijft van betekenis, ook al is daarvan op enig moment later niet of minder sprake. Wanneer ook het hierna te bespreken punt van het spoedeisend belang zou zijn voldaan, zou de vordering ten aanzien van [gedaagde 1] naar het oordeel van de kantonrechter gereed liggen voor toewijzing.
13.
De vorderingen ten aanzien van de onderhuurders.
De onderhuurders hebben een verschillende (rechts-) positie. Alleen voor zover er sprake is van zelfstandige woonruimte waar de onderhuurder zijn of haar hoofdverblijf heeft, kan de onderhuurder aanspraak maken op de huurbescherming van artikel 7:269 BW. Dat is bij alle onderhuurders, behalve bij gedaagden 5 en 6 en de heer [naam 1] , het geval. Dat betekent dat de positie van gedaagden 5 en 6 en die van de heer [naam 1] sterk afhangt van de positie van [gedaagde 1] als onderverhuurder. Hiervoor is overwogen dat de kantonrechter verwacht dat de bodemrechter de huurovereenkomst tussen Libra en [gedaagde 1] zal ontbinden. Dat betekent naar zijn oordeel tevens dat er een einde zal komen aan de huurovereenkomsten tussen [gedaagde 1] en genoemde onderhuurders.
14. Ten aanzien van de huurders van zelfstandige woonruimten ligt de zaak anders. Artikel 7:269 BW luidt, voor zover van belang, als volgt:
“ 1. De onderhuur die betrekking heeft op een zelfstandige woning waar de onderhuurder zijn hoofdverblijf heeft, wordt in geval van beëindiging van de huur tussen huurder en verhuurder voortgezet door de verhuurder.
2. De verhuurder kan binnen zes maanden nadat hij op grond van lid 1 de onderhuur heeft voortgezet vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip zal eindigen op de grond dat:
a. de wederpartij vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijk nakoming van de huur;
b. de onderhuur is aangegaan met de kennelijke strekking de onderhuurder de positie van huurder te verschaffen;
c. in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de inhoud van de huurovereenkomsten die betrekking hebben op soortgelijke woonruimte alsmede op de inhoud van de geëindigde huur tussen hem en de huurder en de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst, niet van hem kan worden gevergd dat hij de huur met de wederpartij voortzet;
d. de wederpartij indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
(…) “
15. Het uitgangspunt is derhalve dat na beëindiging van de “hoofdhuur” de onderhuurovereenkomst met de onderhuurder wordt voortgezet. Vervolgens is het aan de (kanton-)rechter om, in geval de verhuurder een verzoek doet tot beëindiging van de huurovereenkomst, te bepalen of daartoe aanleiding is. Er zijn vervolgens een viertal limitatieve gronden om de (onder-) huur te beëindigen.
16. Voor de beoordeling in de onderhavige procedure in kort geding is van belang dat de (hoofd-) huurovereenkomst nog niet is geëindigd en dat dus strikt genomen het bepaalde in artikel 7:269 BW nog niet aan de orde is. Verder geldt dat ook voor de gevraagde ontruiming dient te worden voldaan aan het criterium dat het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat de bodemrechter, zo het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van de vordering zal komen. Dat betekent dat voor een deugdelijke onderbouwde beoordeling beschikt dient te worden over de in het kader van de vier afwijzingsgronden relevante gegevens van de onderhuurders, zoals onder meer gegevens met betrekking tot hun financiële omstandigheden etc.. Die gegevens ontbreken en het komt de kantonrechter voor dat reeds hierom een toetsing van de positie van de huurders van zelfstandige woonruimte in dit kort geding niet goed mogelijk is.
17. Mede om de verwachtingen van de onderhuurders ten aanzien van de uitkomst van een eventuele bodemprocedure te temperen merkt de kantonrechter ten overvloede wel op dat hij voorshands grote twijfel heeft of voldaan kan worden aan de voorwaarde van het hebben van een huisvestingsvergunning. Ter zitting hebben de onderhuurders desgevraagd meegedeeld niet over een dergelijke vergunning te beschikken. Zij huren een zelfstandige woonruimte in Amsterdam tegen een huur onder de liberalisatiegrens. Het is een feit van algemene bekendheid dat daarvoor een huisvestingsvergunning is vereist. Gelet op wat Libra heeft aangevoerd ten aanzien van het gemeentelijk beleid ten aanzien van legalisatie in geval strijd bestaat met zowel het bestemmingsplan als de Huisvestingsverordening, lijkt de kans niet groot dat alsnog een huisvestingsvergunning zal worden verstrekt.
18.
Voldoende spoedeisend belang ontbreekt
Beslissend voor de onderhavige vordering in kort geding acht de kantonrechter echter het volgende. Alle verschenen gedaagden hebben het spoedeisend belang bestreden dat Libra bij haar vorderingen stelt te hebben. Aan de orde is een situatie die al sinds jaar en dag bestaat. De onderhuurders bewonen een groot aantal wooneenheden in het gehuurde. Zij hebben er groot belang bij ten minste nog enige tijd in het gehuurde te kunnen blijven, al was het maar om gelegenheid te hebben naar andere woonruimte uit te zien. Libra heeft het gehuurde in 2006 verworven. Zij stelt niet op de hoogte te zijn geweest van de situatie van onderhuur in het gehuurde. Ter zitting is wel komen vast te staan dat namens Libra één of meerdere keren aannemers in het pand zijn geweest om onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Dat Libra in het geheel niet op de hoogte is geweest van de situatie van het wonen van meerdere huishoudens in het gehuurde, komt de kantonrechter ongeloofwaardig voor. Hij is althans van oordeel dat zo daarvan sprake is geweest, dit een omstandigheid is die voor rekening en risico van Libra dient te komen. Ook al is zij een grote vastgoedonderneming, zoals namens haar ter zitting is uitgelegd, dan dient zij zich van omstandigheden die voor haar als eigenares van het gehuurde van belang zijn op de hoogte te stellen. Libra had dus veel eerder dan via een melding van de gemeente naar aanleiding van het bezoek op 24 januari 2018 actie kunnen ondernemen.
19. Daarnaast acht de kantonrechter het volgende van belang. Ter zitting is namens Libra aangevoerd dat zij “klem” zit. De gemeente verlangt dat de woning wordt gebruikt in overeenstemming met de regels, maar [gedaagde 1] en de onderhuurders weigeren dat, waardoor bestuursdwang en een bestuurlijke boete dreigt. De kantonrechter overweegt dat Libra stappen heeft gezet om tot legalisering te komen. Zij is daarbij, zoveel is wel duidelijk, niet optimistisch over het resultaat. Uit de brief van de gemeente van 14 februari 2018 is af te leiden dat deze van onjuiste gegevens is uitgegaan nu alleen gesproken wordt over het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige. Kennelijk is geen acht geslagen op het feit dat ook acht zelfstandige wooneenheden zijn gecreëerd. De vergunningaanvraag van Libra van 26 maart 2018 bouwt hierop voort, zoals blijkt uit de door [gedaagde 1] overgelegde Bekendmaking. Ter zitting is namens Libra aangevoerd dat intussen een juiste aanvraag is ingediend, maar dat ook daarvan de kans van slagen klein is, gelet op het feit dat een negatief Stedenbouwkundig advies is afgegeven. Ter onderbouwing is verder verwezen naar een emailbericht van een medewerker vergunningen van de gemeente Amsterdam van 14 mei 2018 (productie 7 bij dagvaarding, zie 1.8). Iedere andere informatie ontbreekt, zodat het naar het oordeel van de kantonrechter niet goed is vast te stellen wat de vermoedelijke afloop van deze aanvraag zal zijn. In het verlengde hiervan is daarom tevens onvoldoende komen vast te staan dat nu al bestuursdwang en een bestuurlijke boete dreigt. Mede in het licht van de grote belangen van de onderhuurders heeft Libra daarom op dit moment een onvoldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen.
20. De conclusie is dat naar het oordeel van de kantonrechter de vorderingen ten aanzien van alle gedaagden behalve gedaagden 12 en 13, zullen worden afgewezen wegens gebrek aan een voldoende spoedeisend belang. Bij deze uitkomst kan verdere bespreking van de voorwaardelijke tegenvordering van gedaagde sub 8 achterwege blijven.
21. Gelet op deze uitkomst zal Libra de kosten van deze procedure hebben te dragen.