ECLI:NL:RBAMS:2018:5279
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding eiste voor de schade die hij heeft geleden door een onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker was van 16 april tot 17 april 2008 in verzekering gesteld en van 18 april tot en met 18 juni 2008 in voorlopige hechtenis. Hij stelde dat deze detentie heeft geleid tot psychische problemen waarvoor hij behandeling heeft moeten ondergaan. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 8.320,00 en een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij opgemerkt werd dat verzoeker in eerste instantie door de politierechter was veroordeeld, maar dat het Hof Amsterdam in hoger beroep de dagvaarding nietig had verklaard wegens een incompleet dossier. De officier van justitie verzet zich tegen de schadevergoeding, stellende dat verzoeker op de hoogte was van de sepotbeslissing en dat er geen gronden van billijkheid zijn voor toekenning van de vergoeding.
De rechtbank oordeelde dat verzoeker tijdig zijn verzoek had ingediend en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 4.960,00 voor de schade door de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 550,00 voor de kosten van het verzoekschrift. Het verzoek om een hogere vergoeding werd afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat verzoeker psychische problemen had als gevolg van zijn detentie. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.F. Ferdinandusse.