ECLI:NL:RBAMS:2018:5279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13/447320-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding eiste voor de schade die hij heeft geleden door een onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker was van 16 april tot 17 april 2008 in verzekering gesteld en van 18 april tot en met 18 juni 2008 in voorlopige hechtenis. Hij stelde dat deze detentie heeft geleid tot psychische problemen waarvoor hij behandeling heeft moeten ondergaan. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 8.320,00 en een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij opgemerkt werd dat verzoeker in eerste instantie door de politierechter was veroordeeld, maar dat het Hof Amsterdam in hoger beroep de dagvaarding nietig had verklaard wegens een incompleet dossier. De officier van justitie verzet zich tegen de schadevergoeding, stellende dat verzoeker op de hoogte was van de sepotbeslissing en dat er geen gronden van billijkheid zijn voor toekenning van de vergoeding.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker tijdig zijn verzoek had ingediend en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 4.960,00 voor de schade door de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 550,00 voor de kosten van het verzoekschrift. Het verzoek om een hogere vergoeding werd afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat verzoeker psychische problemen had als gevolg van zijn detentie. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.F. Ferdinandusse.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/447320-08
RK: 18/1979 en 18/1980
Beschikking op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1989 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. H.J.J. Hendrikse, Veembroederhof 37, 1019 HD te Amsterdam ,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 23 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 12 juni 2018 verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 8.320,00 voor de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling van 16 april tot 17 april 2008 en van voorlopige hechtenis die duurde van 18 april tot en met 18 juni 2006.
Het verzoekschrift houdt het volgende in. Verzoeker heeft zich na de ten onrechte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis wegens de daardoor veroorzaakte psychische problemen onder behandeling moeten laten stellen bij GGZ inGeest, in casu psychiater J. Oortwijn. Nu vast staat dat verzoeker door voornoemde inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis psychische problemen heeft ontwikkeld en nu eerst na een lange periode door de Rechtbank werd bepaald dat de onderhavige strafzaak is geëindigd, komt het verzoeker voor dat hij naar redelijkheid recht heeft op een hogere dagvergoeding dan te doen gebruikelijk. Daarnaast staat vast dat vanwege het Openbaar Ministerie ook niet eerder werd besloten tot een sepot. Verzoeker heeft uiteindelijk zelf een verzoekschrift ex artikel 36 Wetboek van Strafvordering moeten indienen om te bewerkstelligen dat de strafvervolging werd beëindigd. Naar de mening van verzoeker is dit een factor waarmee rekening mag worden gehouden bij de vaststelling van de omvang van de verzochte dagvergoeding. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid, dat een langdurige onzekerheid over de afloop van een nog openstaande strafzaak het verwerkingsproces van de gewezen verdachte kan verzwaren. Ook om die reden acht verzoeker het redelijk en billijk om de dagvergoeding te bepalen op € 130,00 voor iedere dag dat verzoeker ten onrechte van zijn vrijheid werd beroofd.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard zich te verzetten tegen de gevraagde schadevergoeding omdat uit het uittreksel uit de documentatie van 2 augustus 2016 blijkt dat de zaak tegen verzoeker op 13 juli 2012 is geseponeerd en hij dat in elk geval op 2 juni 2016 te weten moet zijn gekomen omdat hij toen in een andere strafzaak heeft terechtgestaan en zoals gebruikelijk dan de documentatie zal zijn besproken en ook de sepotbeslissing aan de orde is gekomen. Bovendien zijn er geen gronden van billijkheid de vergoeding toe te kennen. Verzoeker is in eerste instantie door de politierechter veroordeeld en daaruit kan worden afgeleid dat er een gerechtvaardigde verdenking jegens hem was.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 16 april 2008 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Op 18 april 2008 is de bewaring bevolen en op 19 juni 2008 is de voorlopige hechtenis opgeheven.
Verzoeker is op 19 juni 2008 door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het Hof Amsterdam heeft bij arrest van 18 april 2012 de dagvaarding nietig verklaard omdat het Hof niet over een volledig dossier beschikte en derhalve niet kon verifiëren of de betekening van de inleidende dagvaarding op de bij de wet voorgeschreven wijze was geschied en de zaak verwezen naar de politierechter.
Op 7 november 2017 heeft verzoeker een verzoekschrift ex artikel 36 Sv ingediend. De rechtbank heeft dat verzoek op 25 januari 2018 toegewezen en de zaak tegen verdachte geëindigd verklaard. De strafzaak tegen verzoeker is daarmee onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de zaak al in 2012 is geseponeerd en dat verzoeker daarvan in 2016 op de hoogte moet zijn geweest. Voor zover de officier van justitie daarmee heeft bedoeld te betogen dat verzoeker zijn verzoek te laat heeft ingediend en niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden, overweegt de rechtbank als volgt. Het meedelen van een sepotbeslissing is weliswaar vormvrij, maar het vermelden van de sepotbeslissing in het uittreksel uit de justitiële documentatie van de gewezen verdachte is niet de manier waarop een dergelijke beslissing kan worden meegedeeld. Daar komt bij dat op een terechtzitting het desbetreffende uittreksel niet altijd integraal met een verdachte wordt doorgenomen. Voor zover de zaak al was geseponeerd, blijkt dus niet dat verzoeker daarvan op de hoogte was. De zaak tegen verzoeker is uiteindelijk formeel geëindigd nadat het verzoek ex artikel 36 Sv gegrond verklaard is. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker het verzoek tijdig heeft ingediend. Het verzoek is immers binnen drie maanden nadat de zaak formeel is geëindigd, ingediend.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, kan de rechtbank op grond van artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat bij gebreke van stukken ervan moet worden uitgegaan dat verdachte onschuldig is en dat het tegendeel niet is bewezen. Aangezien er geen stukken meer zijn, kan de rechtbank ook niet beoordelen in hoeverre verzoeker ervoor gezorgd heeft dat de verdenking op hem is gevallen en in hoeverre hij de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis aan zijn eigen houding te wijten heeft.
De rechtbank acht alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 Sv. Onder één dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzekeringstelling wordt echter altijd naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft in totaal 2 dagen op een politiebureau en 62 dagen in een huis van bewaring doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van 105 euro per dag die op het politiebureau is doorgebracht en 80 euro per dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
Ten aanzien van de gevraagde hogere vergoeding, die wordt afgewezen, overweegt de rechtbank dat, bij gebrek aan onderbouwing, niet is gebleken dat verzoeker als gevolg van zijn detentie psychische problemen heeft gekregen.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 4.960,00 (vierduizend negenhonderdzestig euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.F. Ferdinandusse, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 5.510,00 (vijfduizend vijfhonderdtien euro) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Hendrikse Renes Advocaten, onder vermelding van vergoeding 89 en 591a Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 12 juni 2018
door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter.