ECLI:NL:RBAMS:2018:5287

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13/684366-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met een scherp voorwerp in de huiselijke sfeer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte heeft op 9 augustus 2017 in Amsterdam geprobeerd zijn partner, aangeduid als [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze te duwen, in het gezicht te slaan en met een scherp voorwerp, een mes of een vork, te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] daadwerkelijk in de bovenarm heeft gestoken, wat heeft geleid tot een bloedende wond en pijn. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bewijs was voor de opzet op dat zware letsel. Echter, de verdachte is wel schuldig bevonden aan mishandeling, omdat het steken met een scherp voorwerp als zodanig is gekwalificeerd.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gebeurde, en het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen, die € 58,84 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding vorderde. De rechtbank heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 700,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684366-17
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
met als postadres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Stroink.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 9 augustus 2017 in Amsterdam geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] door deze [slachtoffer] te duwen, in het gezicht te slaan en/of met een mes en/of een vork te steken/snijden/prikken.
Dit is subsidiair ten laste gelegd als de mishandeling van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte voor het primair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en evenmin dat verdachte deze kans heeft aanvaard.
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] kan volgens de officier van justitie wel worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met een vork heeft gestoken om hem rustig te krijgen en verbalisanten zien dat [slachtoffer] een wond ter hoogte van de biceps in zijn rechterarm heeft. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte met een mes heeft gestoken, zoals [slachtoffer] heeft verklaard.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
3.2.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] één keer met een mes of een vork met kracht in zijn bovenarm heeft gestoken. [slachtoffer] heeft hieraan een bloedende wond overgehouden en pijn ondervonden. Uit de aard van dit geweld blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende de opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Overige omstandigheden die maken dat wel sprake was van (voorwaardelijke) opzet zijn uit het dossier niet af te leiden.
3.2.2
Veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde
Door [slachtoffer] eenmaal in zijn bovenarm te steken waardoor letsel is ontstaan en [slachtoffer] pijn heeft ondervonden, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan mishandeling.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 9 augustus 2017 te Amsterdam zijn partner, [slachtoffer] , opzettelijk heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het met kracht met een mes of een vork, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, steken in de arm van voornoemde [slachtoffer] , waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewezenverklaarde feit en de strafbaarheid van verdachte

Het bewezen verklaarde is een strafbaar feit en verdachte is daarvoor ook strafbaar.

5.Motivering van de straf

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie vindt dat sprake is van een ernstige mishandeling die heeft plaatsgevonden in de huiselijke sfeer, wat strafverzwarend is.
Zij heeft tevens gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feitVerdachte heeft zijn [slachtoffer] , die destijds de partner van verdachte was, mishandeld door hem in zijn bovenarm te verwonden. Volgens verdachte en [slachtoffer] hadden zij ruzie. Verdachte heeft verklaard dat hij het geschreeuw wilde stoppen. Om die reden liep hij naar de keuken, pakte hij een mes of een vork – dit heeft de rechtbank niet kunnen afleiden uit het dossier – en stak hij [slachtoffer] hiermee in zijn bovenarm. Hierna verliet hij de woning, terwijl [slachtoffer] met een bloedende wond achterbleef.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat sprake is van een ernstig feit. In een relatie moet je erop kunnen vertrouwen dat conflicten worden uitgepraat in plaats van dat deze met geweld worden opgelost. Verdachte heeft een voorwerp gepakt en daarmee een nare wond bij [slachtoffer] toegebracht. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij van de verwonding veel last heeft gehad en dat hij veel verdriet heeft gehad van het incident en van hoe verdachte hem heeft achtergelaten.
Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft acht geslagen op het advies van het Leger des Heils aan de opdrachtgever van het toezicht van 19 maart 2018, opgemaakt door N. de Leeuw. Hieruit blijkt onder meer dat het eerste gedeelte van het toezicht goed is verlopen. Verdachte twijfelde over de keuze tussen studeren of meedraaien in een band op Aruba. In december 2017 vertelt hij te hebben gekozen voor Aruba en dat hij binnen een paar weken terug zou zijn. Al vrij snel overlegt verdachte niet meer met de reclassering over wanneer hij terug zou zijn. Hij laat eind februari 2018 weten dat hij twijfelt of hij op korte termijn zal terugkeren naar Nederland. Verdachte is niet verschenen op zijn afspraak van 5 maart 2018 en sindsdien heeft het Leger des Heils niets meer van hem vernomen.
StrafbladVerdachte heeft een blanco strafblad.
De strafDe oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht indiceren voor een mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot met enig letsel ten gevolge hebben een taakstraf van 120 uren. Verdachte heeft geen gebruikgemaakt van een slagwapen of een kopstoot, maar wel van een steekwapen. Daarbij komt dat het steekincident in de huiselijke sfeer heeft plaatsgevonden, iets wat de rechtbank als strafverzwarend meeweegt.
Een taakstraf is naar het oordeel van de rechtbank geen passende strafmodaliteit, omdat uit het advies van het Leger des Heils blijkt dat verdachte onbereikbaar is. Hij is ook niet op de zitting verschenen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest. Een deel hiervan, te weten één maand, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Gelet op de aard van het misdrijf, het onvoorspelbare handelen van verdachte in dit geval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel passend om hem ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

7.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 58,84 (achtenvijftig euro vierentachtig) aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is voldoende onderbouwd. Deze zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 9 augustus 2017.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat op grond van wat uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij is gebleken, de aard van het bewezenverklaarde en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, een immateriële schadevergoeding van € 700,00 billijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 9 augustus 2017. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. Deze kan zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelIn het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst toede vordering van [slachtoffer] tot
€ 758,84 (zevenhonderdachtenvijftig euro vierentachtig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 9 augustus 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin de vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat
€ 758,84 (zevenhonderdachtenvijftig euro vierentachtig)te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van
15 (vijftien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis en neemt aan als extra grond voor de voorlopige hechtenis vluchtgevaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[Bijlage]

[Bijlage]

[Bijlage]

[Bijlage]