ECLI:NL:RBAMS:2018:5314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13-654076-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een klant door een medewerker in een winkel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De feiten vonden plaats op 11 mei 2016 in Amsterdam, waar de verdachte, een medewerker van een winkel, de aangeefster, een klant, naar het magazijn van de winkel heeft gelokt. Tijdens het voorval heeft de verdachte de aangeefster gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder penetratie. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de aangifte van de aangeefster en de verklaringen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was, ondersteund door WhatsApp-berichten die zij vlak na het voorval naar haar vriend had gestuurd. De verdachte heeft ontkend dat er sprake was van verkrachting en stelde dat de handelingen wederzijds waren, maar de rechtbank oordeelde dat de aangeefster zich in een situatie bevond waarin zij zich niet kon verzetten door de fysieke overmacht van de verdachte en de benarde omstandigheden in het magazijn. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit, de verkrachting, bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de aangeefster, ter hoogte van € 5.107,68, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654076-16 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] , op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H. Weisfelt, advocaat
te ’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht. Verdachte is daarbij voor zover noodzakelijk bijgestaan door een tolk in het Farsi.
Voorts heeft de rechtbank geluisterd naar de slachtofferverklaring van [aangeefster] en kennis genomen van het standpunt van haar advocaat, mr. R. Korver.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
primairten laste gelegd dat hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte zijn penis en/of zijn vinger(s) in de mond en/of de vagina van die [aangeefster] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [aangeefster] heeft meegelokt naar het magazijn van een winkel (genaamd [winkel] ) en/of
- vervolgens die [aangeefster] in dat magazijn met kracht heeft vastgepakt en/of
- zijn hand(en) onder de kleding en/of in de onderbroek van die [aangeefster] heeft gebracht en/of
- de borsten en/of billen en/of vagina van die [aangeefster] heeft betast en/of
- de borsten en/of billen en/of vagina van die [aangeefster] heeft betast en/of
- die [aangeefster] op de mond en/of in het gezicht heeft gezoend en/of
- die [aangeefster] heeft meegetrokken naar het toilet en/of
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij hem moest pijpen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam, met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die die [aangeefster] , te weten het duwen en/of brengen van zijn, verdachte's penis en/of vinger(s) in de mond en/of vagina van die [aangeefster] .

3.Voorvragen

Artikel 348 Wetboek van Strafvordering vereist dat de rechtbank allereerst op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid van de dagvaarding onderzoekt. De rechtbank moet nagaan of zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en beoordelen of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Bovendien moet de rechtbank beoordelen of er redenen zijn deze vervolging te schorsen.
De rechtbank heeft over deze punten beraadslaagd en is tot de conclusie gekomen dat de dagvaarding geldig is, dat deze rechtbank bevoegd is om over de feiten te oordelen en dat de officier van justitie ontvankelijk is. Aanleiding om de vervolging te schorsen is er niet.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen en wel alle ten laste gelegde handelingen. Er is geen geweld of bedreiging met geweld toegepast; het slachtoffer heeft door andere feitelijkheden moeten ondergaan wat er is voorgevallen. De aangifte is gedetailleerd. Het is niet vreemd als je even meeloopt naar een magazijn om een tas die je wilt kopen, te bekijken. Je kunt niet verwachten dat dat winkelbezoek uitdraait op seks. De WhatsApp-berichten zijn duidelijk en vlak na het feit verzonden. Het slachtoffer raakte direct overstuur van wat haar in het magazijn is overkomen. Verdachte is fysiek veel sterker dan aangeefster en zij voelde dat zij niet gemakkelijk weg kon komen. Niet vergeten moet worden dat aangeefster niet erg assertief is. Verdachte heeft haar naar haar leeftijd gevraagd. Daar zag hij dus aanleiding toe. Hij heeft zich dus wel degelijk gerealiseerd dat zij nog erg jong was. Had zij kunnen schreeuwen? Misschien wel, maar het mag een slachtoffer niet worden tegengeworpen dat zij niet schreeuwt of dat zij, omdat zij niet heeft geschreeuwd, de seks wenste. De kleine ruimte, het fysieke overwicht, het vastpakken door verdachte: het zijn allemaal elementen waardoor zij het heeft laten gebeuren en zich niet met succes kon verzetten. Van haar mag niet de weerbaarheid worden verwacht die wellicht gebruikelijker is in een dergelijke situatie. Ik acht haar versie van het verhaal betrouwbaar en haar verhaal wordt ondersteund door de berichten aan haar vriend.
4.2.
Standpunt van de raadsman
Het betreft hier geen verkrachting. Verdachte werd ‘warm’ van wat aangeefster met hem deed en toen deed zich deze kans voor. Verdachte kan een moreel verwijt gemaakt worden, maar geen strafrechtelijk verwijt. De seks was van beide kanten op vrijwillige basis. Hij is een jongen die ineens een gelegenheid zag om een slippertje te maken. Mogelijk waren er communicatieproblemen, maar tegengas heeft zij niet gegeven. Na afloop geeft verdachte aangeefster een tas cadeau en lijkt alles in orde. Het onder 1 ten laste gelegde scenario is derhalve niet waarschijnlijk.
Waarschijnlijker is dat [aangeefster] naderhand van zichzelf is geschrokken, zij boos en ongerust is geworden en dat WhatsApp-bericht naar haar vriend heeft gestuurd. Dat het van haar kant vrijwillig was, maar zij achteraf spijt kreeg. Op het moment dat zij dan vervolgens haar verhaal doet bij de politie, zit zij in één klap in een heel ander traject: het is dan ineens een strafbaar feit en wordt daarmee een onomkeerbaar traject. Aangeefster kon niet meer terug uit dat verhaal.
Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat zij heel goed uit haar woorden kan komen. Daarbij is verdachte niet iemand die zijn zin doordrukt. Dat maakt het handelen tussen beiden een groot ‘misbegrijpen’.
Het is niet zo gek dat verdachte in is gegaan op de avances die zij maakte. Wat er is gebeurd past ook wel in de losse sfeer van de [straatnaam] . Zo had verdachte’s collega al meerdere keren iets met een toerist uit de winkel gedaan.
Verdachte schaamt zich achteraf voor wat er is gebeurd, maar verkrachting is het niet.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat er seksuele handelingen zijn verricht tussen twee mensen, met een aanzienlijk leeftijdsverschil, te weten verdachte 36 jaar en aangeefster 18 jaar. Deze handelingen hebben plaatsgevonden in het magazijn en toilet van de winkel waar verdachte werkzaam was. Het magazijn betrof een opslagruimte voor allerlei spullen, waarin het niet gemakkelijk manoeuvreren is. De raadsman van verdachte heeft op zijn telefoon opnames gemaakt van deze ruimte en ter terechtzitting getoond. Duidelijk is te zien hoe benauwd, smal en rommelig het daar is.
Verdachte was niet alleen aanzienlijk ouder maar ook sterker dan de aangeefster.
Verklaringen verdachte en aangeefster
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster in de winkel avances heeft gemaakt, dat hij naar het magazijn is gelopen en aangeefster hem gevolgd is. Alvorens seksuele handelingen met aangeefster te hebben in het magazijn en op het toilet, heeft hij haar leeftijd gevraagd. Na de handelingen heeft hij haar de tas die zij wilde gegeven. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster op het moment van het verlaten van de winkel plots ‘heel bang en boos’ was.
Aangeefster daarentegen heeft verklaard dat zij met verdachte naar het magazijn van de winkel is meegelopen, waar hij haar de tas die zij graag wilde zou laten zien. Daar heeft hij haar plotseling aangeraakt en gezoend. Zij heeft hem niet terug gezoend. Vervolgens komt uit haar aangifte naar voren dat zij als het ware bevriest en alles wat hierop volgt over zich heen laat komen om erger, (de rechtbank begrijpt penetratie van zijn penis in haar vagina) te voorkomen. Zij heeft zich niet verzet.
Na de seksuele handelingen krijgt zij van verdachte de tas en ziet zij een mogelijkheid om snel uit de winkel te vertrekken.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig. Haar verklaring wordt ondersteund door het rapport met betrekking tot het uitlezen van haar telefoon. Zij heeft direct, na het voorval met verdachte, contact gezocht met haar vriend [vriend] . Zodra aangeefster uit de winkel was heeft zij hem bericht (17:22 uur) dat ‘something bad happened’’ (…) he started immediately kissing me and holding me tight (…) I try pushing him off me but he was to strong. (…) and am scared the consequence that he fuck me in the pussy (luckily not) (…) was in kanda uh.. klein magazijn met een toilet… fucking forced me by my head to give him a BJ (hetgeen volgens de verbalisant die hiervan een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt een afkorting is voor ‘blow job’= pijpen).
Zij stuurt berichten met soortgelijke bewoordingen om 17:32 uur aan een vriend/-in, als contact in haar telefoon vermeld als [vriend(in)] . In deze berichten gebruikt zij de woorden ‘he fucking raped me’.
Ook belt zij haar vader overstuur op en om 18 uur meldt zij zich bij het politiebureau aan de Van Leijenberghlaan te Amsterdam. De verbalisant die haar opvangt verklaart dat zij emotioneel overkwam, moest huilen, duidelijk van slag was en dat aangeefster verklaarde dat zij zich vies voelde.
Deze tekstberichten, in deze bewoordingen, de waarnemingen van haar vader en de verbalisant op het politiebureau zijn een sterke ondersteuning voor haar aangifte.
De aangifte en de overige bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van verdachte, dat aangeefster uit vrije wil seksueel contact heeft gehad met een haar onbekende man, niet aannemelijk is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Andere feitelijkheid gecreëerd door onverhoeds gedrag
Verdachte is seksueel opgewonden geraakt van aangeefster, hij ‘wordt warm’. Hij heeft aangeefster met een excuus meegenomen naar het magazijn, achterin de winkel. Hij was daarbij op vertrouwd, bekend terrein. Aangeefster gaat met hem mee in de veronderstelling dat zij in dat magazijn een tas te zien zou krijgen. Verdachte heeft aangeefster vervolgens onverhoeds beetgepakt/betast en gezoend. Aangeefster is hier heel erg van geschrokken omdat het voor haar heel onverwacht gebeurde. Haar eerste gedachte was om te vluchten maar omdat verdachte sterker is besluit zij om mee te werken om erger te voorkomen. Verdachte heeft haar vervolgens naar het toilet geleid, haar daar gevingerd en zich door haar laten pijpen. Aangeefster heeft zich gedwongen gevoeld deze handelingen te ondergaan uit angst voor erger.
Door aangeefster zo plotseling en onverhoeds te betasten en te zoenen heeft verdachte haar in een feitelijke situatie gebracht waarin zij zich niet bij machte heeft gevoeld zich aan zijn handelingen te onttrekken en zich gedwongen heeft gezien deze te ondergaan. De rechtbank neemt verder in aanmerking de leeftijd van verdachte, hij is 18 jaar ouder, dat hij fysiek sterker is dan aangeefster en de benarde kleine ruimte waar zij zich bevonden op het moment dat hij haar uit het niets heeft belaagd.
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft het uitblijven van verzet voor vrijwilligheid aangezien en zich er niet uitdrukkelijk van vergewist of aangeefster het zelfde doel voor ogen had als hij. Gelet op het leeftijdsverschil, de situatie voor het overige en de omstandigheid dat zij vreemden voor elkaar waren, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanzienlijke kans heeft aanvaard, dat aangeefster zijn handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Het uitblijven van kenbaar verzet bij aangeefster is immers geen indicatie dat geen sprake is geweest van dwang; doorslaggevend in dit geval is het ontbreken van haar toestemming.
Conclusie
Gelet op de voorgaande overwegingen hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat seksuele handelingen met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde feit, de verkrachting, bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bij dit vonnis behorende bijlage weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 11 mei 2016 te Amsterdam door feitelijkheden [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte zijn penis in de mond en zijn vinger in de vagina van die [aangeefster] gebracht en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- zijn handen onder de kleding en in de onderbroek van die [aangeefster] heeft gebracht en
- de borsten en billen en vagina van die [aangeefster] heeft betast en
- die [aangeefster] op de mond en op het gezicht heeft gezoend en
- die [aangeefster] heeft meegetrokken naar het toilet en
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Zij heeft haar eis als volgt onderbouwd: verdachte had nooit ervan uit mogen gaan dat aangeefster instemde met de seksuele handelingen. Angst voor hem en angst om niet te kunnen wegkomen, is voor haar heel bepalend geweest. Aangeefster mag dan jong volwassen zijn, zij oogt ook hier op zitting nog echt als ‘een meisje’, een meisje dat haar hele leven nog voor zich heeft. Zij heeft zich niet kunnen weren zoals misschien van een volwassen, zelfbewuste vrouw in een dergelijke situatie verwacht mag worden.
De richtlijnen van het Openbaar Ministerie schrijven voor verkrachting een gevangenisstraf van 24 tot 36 maanden voor. De eis in de onderhavige zaak is gebaseerd op de ernst van het feit, waarbij de officier van justitie er wel rekening mee houdt dat er door verdachte geen geweld jegens aangeefster is gebruikt en dat hij ook niet heeft gedreigd geweld te zullen gebruiken.
8.2.
Standpunt van de raadsman
Het pleidooi van de raadsman is gericht op vrijspraak. In het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, dan heeft hij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is erin geslaagd zijn vrouw vanuit [geboorteland] naar Nederland te laten komen, zij zijn gelukkig samen en in verwachting van hun eerste kind.
Verdachte, die als vluchteling een verblijfsvergunning heeft gekregen, loopt het gevaar deze vergunning te verliezen indien hij een flinke gevangenisstraf van ten minste 24 maanden opgelegd krijgt. Er is verdachte dan ook alles aan gelegen om zijn verblijfsvergunning te behouden. De raadsman heeft de rechtbank dringend verzocht met deze omstandigheid rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bovendien bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bewezen verklaard is verkrachting. Dat is een zeer ernstig misdrijf dat de lichamelijke integriteit van een slachtoffer ernstig aantast. Slachtoffers van dit misdrijf zijn niet zelden angstig en getraumatiseerd. Zij hebben vaak lange tijd last van de psychische gevolgen ervan.
Verdachte was destijds 36 jaar oud en had overwicht op het slachtoffer dat net 18 jaar oud was. Hij zag de gelegenheid om achter in de winkel seks te hebben met een hem verder onbekende klant. Verdachte heeft het slachtoffer maar ook haar familie door zijn grensoverschrijdend gedrag verdriet aangedaan en gevoelens van onveiligheid bezorgd. Aangeefster heeft ter terechtzitting uiteen gezet hoeveel deze gebeurtenis met haar heeft gedaan en dat zij het nog steeds moeilijk vindt om mannen te vertrouwen uit angst om weer misbruikt te worden en om zo maar een winkel binnen te stappen. Aangeefster heeft zich door deze gebeurtenis lange tijd heel vies gevoeld. Zij wilde niet aangeraakt worden en sloot zichzelf af, juist ook voor haar naasten, die zich machteloos hebben gevoeld omdat zij haar niet konden troosten.
Op een feit als verkrachting past slechts een vrijheidsstraf van langere duur. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) die de rechtbanken hanteren bij dergelijke feiten als verkrachting geven een indicatie van een vrijheidsstraf voor de duur van 24 maanden.
Ten gunste van verdachte laat de rechtbank meewegen dat het feit inmiddels meer dan twee jaar geleden plaatsvond, verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld en ook nadien niet meer met justitie in aanraking is geweest
De rechtbank vindt de persoonlijke omstandigheden van verdachte ook van belang en houdt rekening met het feit dat hij, nadat hij hier vanuit een onveilige situatie in zijn land van herkomst is gekomen, zijn leven in Nederland aan het opbouwen is. Zijn vrouw is uit [geboorteland] overgekomen en beiden zijn bezig een gezin te stichten. Gelet op deze omstandigheden overweegt de rechtbank dat het niet de bedoeling is dat aan verdachte een zodanige straf wordt opgelegd dat deze verregaande vreemdelingerechtelijke consequenties heeft.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een vrijheidsstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 842,68 aan materiële schadevergoeding en
€ 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen, op de posten die betrekking hebben op toekomstige schadeposten na.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en in dat verband de benadeelde partij niet ontvankelijk geacht in haar vordering. Bij bewezenverklaring heeft hij zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
Materiële schadeVast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 107,68 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Dit bedrag € 107,68 betreft de volgende posten:
reiskosten eerste aanleg à € 19,98kleding (legging en slip) à € 12,79gederfde inkomsten à € 74,91
Met betrekking tot de in de vordering opgevoerde kosten die mogelijk in de toekomst zullen worden gemaakt
(reiskosten hoger beroep à € 100,-, toekomstig eigen risico à € 385,- en toekomstige gederfde inkomsten à € 200,-)zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Hetzelfde geldt voor de post
‘communicatiekosten politie, advocaat, Openbaar Ministerie’à € 50,- aangezien deze post onderbouwing ontbeert. In een tijd waarin veel mensen beschikken over een telefoon waarbij, gelet op het afgesloten abonnement, geen (extra) kosten in rekening worden gebracht voor gevoerde telefoongesprekken, behoeft deze post enige onderbouwing.
De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de opgevoerde posten als toekomstige schade zijn opgevoerd dan wel omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadeEveneens staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn/haar lichamelijke integriteit.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en in dat verband de benadeelde partij niet ontvankelijk geacht in haar vordering. Bij bewezenverklaring heeft hij zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,- , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster] , naar burgerlijk recht, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.107,68 (vijfduizend honderdzeven euro en achtenzestig cent), bestaande uit € 107,68 als vergoeding van materiële schade en € 5.000,- als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde feit levert op:
verkrachting.
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twintig maandenen beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [aangeefster] , wonende te [woonplaats] toe tot € 5.107,68 (vijfduizend honderdzeven euro en achtenzestig cent) (bestaande uit € 107,68 als vergoeding van materiële schade en € 5.000,- als vergoeding voor immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] € 5.107,68 (vijfduizend honderdzeven euro en achtenzestig cent) (bestaande uit € 107,68 als vergoeding van materiële schade en € 5.000,- als vergoeding voor immateriële schade) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 60 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]