ECLI:NL:RBAMS:2018:5395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2545 V e.a.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepen inzake parkeerbelasting door de Rechtbank Amsterdam

Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen zestien uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank had eerder op 30 augustus 2017 de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen griffierechten waren betaald. Opposante stelde dat de zaken samenhangend waren en dat er slechts één griffierecht verschuldigd was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van samenhang tussen de verschillende uitspraken op bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante niet had gereageerd op de mogelijkheid om een beroep te doen op betalingsonmacht en dat de uitspraken op bezwaar niet samenhangend waren, omdat ze betrekking hadden op verschillende feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere beslissing om zonder zitting uitspraak te doen terecht was, omdat buiten redelijke twijfel vaststond dat de beroepen niet-ontvankelijk waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/2545 V, AMS 17/2549 V, AMS 17/2551 V, AMS 17/2553 V, AMS 17/2556 V, AMS 17/2558 V, AMS 17/2560 V, AMS 17/2562 V, AMS 17/2566 V, AMS 17/2567 V, AMS 17/2572 V, AMS 17/2578 V, AMS 17/2580 V, AMS 17/3262 V, AMS 17/3263 V en AMS 17/3264 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2018 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Opposante heeft tegen zestien uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank de beroepen met de zaaknummers AMS 17/2545, AMS 17/2549, AMS 17/2551, AMS 17/2553, AMS 17/2556, AMS 17/2558, AMS 17/2560, AMS 17/2562, AMS 17/2566, AMS 17/2567, AMS 17/2572, AMS 17/2578 en AMS 17/2580 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij een tweede uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank de beroepen met de zaaknummers AMS 17/3262, AMS 17/3263 en AMS 17/3264 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraken verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt de mogelijkheid om uitspraak te doen zonder zitting als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank heeft geconstateerd dat er geen griffierechten zijn betaald.
2. Opposante voert in verzet aan dat de rechtbank ten onrechte de beroepen niet heeft gevoegd. Zij heeft verzocht om voeging omdat het haars inziens samenhangende zaken zijn, zoals bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb. Opposante stelt dat maar één beroepschrift is ingediend voor alle zaken en dat dus in alle zaken dezelfde beroepsgronden
zijn ingediend. Hierdoor hangen alle zaken met elkaar samen en is er slechts éénmaal griffierecht verschuldigd. Ook voert opposante aan dat zij minder bedeeld is en dat een ieder, dus ook minder bedeelde burgers, tegen misstanden in het geweer moeten kunnen komen zonder hierbij een vermogen kwijt te zijn. Ten slotte voert opposante aan dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting uitspraak op haar beroepen heeft gedaan.
De beoordeling van de rechtbank
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat opposante in alle zaken is gewezen op de mogelijkheid om een beroep te doen op betalingsonmacht. Zij heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
4. In beide uitspraken van 30 augustus 2017 is in rechtsoverweging 1. beslist dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank begrijpt opposante zo dat zij een uitgebreidere motivering van de beslissing om zonder zitting uitspraak te doen had verwacht. Er mag zonder zitting uitspraak worden gedaan als buiten redelijke twijfel staat dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 30 augustus 2017 geoordeeld dat dit het geval is. In deze verzetzaak zal de rechtbank beoordelen of de rechtbank terecht tot dit oordeel is gekomen. Als dat niet zo is, had de rechtbank niet zonder zitting uitspraak mogen doen.
5. In de wet staat dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. In de wet staat verder, voor zover relevant, dat als het beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten betreft, eenmaal griffierecht is verschuldigd (artikel 8:41, eerste en derde lid, van de Awb).
6.1
Opposante heeft in de zaken met de zaaknummers AMS 17/2545, AMS 17/2549, AMS 17/2551, AMS 17/2553, AMS 17/2556, AMS 17/2558, AMS 17/2560, AMS 17/2562, AMS 17/2566, AMS 17/256 (hierna: de tien zaken) beroepen ingesteld die zijn gericht tegen uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam die de bezwaren van opposante op naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens de niet-tijdigheid van het instellen van bezwaar. Opposante heeft in de zaken AMS 17/2572, AMS 17/2578, AMS 17/2580, AMS 17/3262, AMS 17/3263 en AMS 17/3264 (hierna: de zes zaken) beroepen ingesteld die zijn gericht tegen uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam waarbij de bezwaren van opposante op naheffingsaanslagen parkeerbelasting ongegrond zijn verklaard.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat tussen de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op het niet‑ontvankelijk verklaren van het bezwaar en de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op het ongegrond verklaren van het bezwaar geen samenhang is, als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb, omdat geen sprake is van één samenstel van feiten en omstandigheden.
6.3
De rechtbank overweegt dat er in de tien zaken evenmin sprake is van samenhangende uitspraken op bezwaar. In al deze uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard omdat te laat bezwaar is gemaakt. Het betreft zes uitspraken op bezwaar waarbij de naheffingsaanslag in 2014 is opgelegd, één uitspraak op bezwaar die gaat over de opgelegde naheffingsaanslag eind 2015
en twee uitspraken op bezwaar gaan over opgelegde naheffingsaanslag in 2016. Daarmee is geen sprake van één samenstel van feiten en omstandigheden. De uitspraken op bezwaar zijn daarom niet samenhangend.
6.4
De rechtbank stelt vast dat de uitspraken op bezwaar in de zes zaken zien op de volgende naheffingen:
- parkeren op 23 oktober 2016 ter hoogte van de [adres] te [woonplaats] ;
- parkeren op 11 december 2016 ter hoogte van de [adres] te [woonplaats] ;
- parkeren op 24 december 2016 ter hoogte van de [adres] in [woonplaats] ;
- parkeren op 25 december 2016 ter hoogte van de [adres] in [woonplaats] ;
- parkeren op 10 januari 2017 ter hoogte van de [adres] in [woonplaats] ;
- parkeren op 26 januari 2017 ter hoogte van de [adres] in [woonplaats] .
De feiten en omstandigheden verschillen zodanig, dat de uitspraken op bezwaar niet samenhangend zijn.
7. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de uitspraken zonder zitting van 30 augustus 2017 terecht heeft geoordeeld dat alle uitspraken op bezwaar niet-samenhangend zijn. Eiseres had daarom in alle zaken griffierecht moeten betalen. Vast staat dat zij dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Uit het voorgaande blijkt immers buiten redelijke twijfel dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Daarom mocht de rechtbank zonder zitting uitspraak doen.
8. De conclusie is dat het verzet ongegrond is.

De beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.