ECLI:NL:RBAMS:2018:5561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
13/728232-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorzoeking in woning rechtmatig; voorhanden hebben van verdovende middelen en knalvuurwerk

Op 24 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 november 2016 in Aalsmeer verdovende middelen en professioneel vuurwerk voorhanden had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, omdat er voldoende reden was om aan te nemen dat er wapens aanwezig waren. Tijdens de doorzoeking zijn geen wapens aangetroffen, maar wel een kilo cocaïne, MDMA en knalvuurwerk. De verdachte heeft bekend MDMA en vuurwerk te hebben gehad, maar ontkende dat de tas met cocaïne van hem was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het aanwezig hebben van de cocaïne, omdat de tas met cocaïne in zijn slaapkamer was aangetroffen en hij geen nadere informatie kon geven over de herkomst van de tas.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk 1 kilogram cocaïne, 2 tabletten MDMA en 6,15 gram MDMA aanwezig heeft gehad, evenals 8 Super Cobra's knalvuurwerk. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en inmiddels een ander leven leidt. De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728232-16
Datum uitspraak: 24 mei 2018 (onmiddellijk uitspraak)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
B. Looijestijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S. Kamphuis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 november 2016 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 1 kilogram cocaïne en/of
- 2 tabletten MDMA en/of
- 6,15 gram MDMA,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 7 november 2016 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten een of meer knalvuurwerk (8, althans een of meer Super Cobra's 6) bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.

3.3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van beide feiten gevorderd. Uit het onderzoek 13Frisco is informatie naar voren gekomen dat er wapens in de woning van verdachte aanwezig zouden zijn. Er is vervolgens binnengetreden op grond van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen wapens aangetroffen in de woning van verdachte, maar wel verdovende middelen en vuurwerk. Verdachte heeft bekend MDMA en vuurwerk aanwezig te hebben gehad. Hij heeft echter ontkend dat de tas waarin een kilo cocaïne is aangetroffen van hem is. Hij heeft verklaard dat deze tas een paar dagen eerder door een ander in zijn kamer is gezet, maar hij heeft geen nadere gegevens van deze persoon willen verstrekken. De tas met cocaïne is aangetroffen in de slaapkamer van verdachte, op zijn nachtkastje. Nu de tas zonder duidelijke reden in zijn slaapkamer is gezet, had van verdachte een kritischere houding ten opzichte van de tas en de inhoud verwacht mogen worden. Verdachte heeft toegestaan dat de tas een paar dagen in zijn kamer stond. Hij heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat er goederen in de tas zaten waarvan het bezit strafbaar is gesteld. Verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet gehad op het aanwezig hebben van de cocaïne.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Er is onvoldoende grond geweest om redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat in de woning van verdachte wapens aanwezig waren. De doorzoeking in de woning was dus onrechtmatig, hetgeen een vormverzuim oplevert. Dit vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de vondsten in de woning. Dat brengt mee dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, zodat vrijspraak voor beide feiten dient te volgen.
Als de doorzoeking in de woning wel rechtmatig wordt geacht, heeft de raadsvrouw zich wat betreft de bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft bekend MDMA en vuurwerk aanwezig te hebben gehad.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Doorzoeking
De rechtbank is van oordeel dat de doorzoeking in de woning van verdachte niet onrechtmatig is omdat de politie redelijkerwijs kon vermoeden dat daar wapens of munitie aanwezig waren. In het onderzoek 13Frisco is informatie naar voren gekomen dat op 7 november 2016 een vuurwapen getoond dan wel verhandeld zou worden. In dit onderzoek is het telefoonnummer van verdachte een aantal keer naar voren gekomen, ook op 7 november. Daarnaast heeft de politie die dag een auto uit het voorgenoemde onderzoek vlakbij de woning van verdachte gezien. Ook zijn verschillende personen die een rol spelen in het onderzoek in het portiek naast de woning van verdachte gezien. Deze bevindingen vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie de woning van verdachte binnen te treden en te doorzoeken. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte 2 tabletten MDMA en 6,15 gram MDMA aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd. Ten aanzien van de kilogram cocaïne is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanwezig hebben hiervan. In beginsel wordt eenieder geacht bekend te zijn met wat er zich in zijn woning bevindt, zeker wanneer men, zoals in het geval van verdachte, de enige bewoner is. Dit geldt in ieder geval voor goederen die duidelijk in het zicht liggen. Verdachte heeft verklaard dat de tas met cocaïne niet van hem was en dat hij niet bekend was met de inhoud van de tas. De verklaring van verdachte kon niet worden geverifieerd nu verdachte geweigerd heeft nadere gegevens te verstrekken. Wat er zij van de verklaring van verdachte, de rechtbank acht het in ieder geval onaannemelijk dat een ander de tas bij verdachte heeft achtergelaten zonder dat verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij de inhoud van de tas of daar in ieder geval van op de hoogte was. Het achterlaten van een tas bij een volstrekt onwetende brengt immers onnodige risico’s met zich mee. Die risico’s (het risico dat deze persoon in de tas zou kijken en vervolgens zich de waardevolle drugs zou toe-eigenen of zou besluiten de politie in te lichten) zijn zodanig dat moeilijk voorstelbaar is dat verdachte van niets heeft geweten. De conclusie dringt zich op dat verdachte wel in enigerlei mate moet hebben geweten wat er zich in de tas bevond. Daarbij komt dat de tas, ook volgens de eigen verklaring van verdachte, minstens enkele dagen in zijn slaapkamer heeft gelegen, zodat het ook op de weg van verdachte had gelegen om zich nader over de inhoud van de tas te laten informeren. Ondanks het feit dat verdachte heeft verklaard dat de tas waarin de cocaïne is gevonden niet van hem is, is de rechtbank onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor deze tas en de inhoud daarvan. Aangezien de tas met cocaïne, net als de ecstasy waarvan verdachte het bezit heeft toegegeven, in de woning van verdachte is aangetroffen, bevond de cocaïne zich in de machtssfeer van verdachte, dat wil zeggen dat hij in enige mate kon bepalen wat er met de cocaïne zou gebeuren. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte één kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.3.3
Ten aanzien van feit 2
Mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk knalvuurwerk, te weten 8 Super Cobra’s, voorhanden heeft gehad.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 7 november 2016 te Aalsmeer opzettelijk aanwezig heeft gehad 1 kilogram cocaïne,
2 tabletten MDMA en 6,15 gram MDMA;
ten aanzien van feit 2
op 7 november 2016 te Aalsmeer opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten knalvuurwerk (8 Super Cobra’s 6) bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest. Daarvan zou 60 uren voorwaardelijk moeten worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een taakstraf, moet worden opgelegd.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en taakstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft één kilogram cocaïne aanwezig gehad. Hiermee heeft hij een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van een voor de samenleving schadelijke harddrug. Daarnaast heeft verdachte opzettelijk MDMA aanwezig gehad. Verdovende middelen als deze leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijke en psychische gevolgen met zich brengt. Verdachte heeft voorts professioneel knalvuurwerk voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren. Dit geldt zeker voor illegaal vuurwerk, dat vaak een zwaardere of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat aan consumenten verkocht mag worden. Met het opslaan van het vuurwerk in zijn woning heeft hij de omwonenden, hun woning en goederen, gezien de reële kans op ontploffing, in gevaar gebracht.
Uit het strafblad van verdachte van 20 april 2018 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het aanwezig hebben van de verdovende middelen en het vuurwerk, inmiddels ruim anderhalf jaar geleden, een ander leven leidde. Verdachte heeft zijn oude leven en vrienden in Aalsmeer achter zich gelaten. Hij is verhuisd, heeft een vaste relatie en een vaste baan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren. Gezien de zwaarte van de door verdachte gepleegde feiten, en gelet op de oriëntatiepunten voor het aanwezig hebben van een dergelijke grote hoeveelheid verdovende middelen, ziet de rechtbank aanleiding om naast de taakstraf aan verdachte een voorwaardelijke straf aan verdachte op leggen. Een voorwaardelijke taakstraf zoals door de officier van justitie geëist doet evenwel onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaren, acht de rechtbank passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2018.