ECLI:NL:RBAMS:2018:5584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
13-684089-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal, opzetheling en huisvredebreuk

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Bosman, en de verdediging door mr. F.E. Olberts. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van een paspoort en boarding pass, diefstal van een geldbedrag, lokaalvredebreuk en huisvredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 3 en feit 4 primair, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal en opzetheling, en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse toetsing na zes maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte in het verleden al meerdere keren was veroordeeld en dat eerdere begeleiding niet had geleid tot gedragsverandering. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de ISD-maatregel op te leggen om recidive te voorkomen en de veiligheid van goederen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684089-18, 13/239800-16 (TUL), 13/215090-16 (TUL) en
16/013224-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 15 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in “ [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.E. Olberts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
1. diefstal van een paspoort en boarding pass, toebehorende aan [naam aangever 1] op 23 februari 2018 in Amsterdam, terwijl er nog geen vijf jaren waren verstreken sinds een veroordeling voor een soortgelijk feit;
2. diefstal van een geldbedrag, toebehorende aan [naam aangeefster 1] en/of [Casino] op 15 mei 2017 in Amsterdam;
3. lokaalvredebreuk door het wederrechtelijk binnendringen in [Casino] , op 15 mei 2017 in Amsterdam;
4.
primair: diefstal van een tas (met inhoud), toebehorende aan [naam aangeefster 2] op 19 augustus 2017 in Amsterdam;
subsidiair: heling van een tas, een brillenkoker, een bril, een sleutelbos, een bankpas, een Frans rijbewijs, een portemonnee en een mapje met toegangspas;
meer subsidiair: verduistering van voornoemde goederen;
5. huisvredebreuk door het wederrechtelijk binnendringen in de woning aan de [adres] , in gebruik bij [naam aangever 2] , op 19 augustus 2017 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat het huisverbod aan verdachte is uitgereikt. De feiten 1, 2, 4 primair en 5, kunnen wel worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 is van belang dat vaststaat dat verdachte het paspoort en de boarding pass uit de zak van aangever [naam aangever 1] heeft gepakt. Daarmee heeft hij op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het uit de beschikkingsmacht van de aangever halen van deze goederen, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal. Ten aanzien van feit 2 kan worden bewezen dat het geldbedrag aan aangeefster [naam aangeefster 1] en/of [Casino] toebehoorde en niet, zoals verdachte heeft gesteld, aan verdachte. Voor de beoordeling van feit 4 is van belang dat de gestolen spullen van aangeefster [naam aangeefster 2] bij verdachte zijn aangetroffen. De verklaring van verdachte staat haaks op de verklaring van aangeefster, terwijl de aangeefster geen aanleiding heeft om belastend over verdachte te verklaren. Dit laatste geldt ook voor feit 5. De verklaring van verdachte, dat hij met goedvinden van [naam aangever 2] in de woning was, staat haaks op de verklaring van aangever [naam aangever 2] . De aangever heeft direct nadat verdachte de woning binnen ging de politie gebeld, waarna de politie ook direct ter plaatse is gekomen en verdachte in het pand heeft aangehouden. Dit vormt een ondersteuning voor de verklaring van [naam aangever 2] . Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever. Verdachte had niets te zoeken in het pand.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende overwogen.
Ten aanzien van feit 1 geldt dat verdachte het paspoort en de boarding pass van aangever [naam aangever 1] wel heeft gepakt, maar dat hij daarbij niet de intentie had om de goederen te stelen. Ten aanzien van feit 2 is van belang dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het geldbedrag aan hem toebehoorde. Het was een misverstand. Verdachte heeft niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad. Bij de beoordeling van feit 3 is van belang dat niet kan worden vastgesteld dat het toegangsverbod aan verdachte is uitgereikt. Het toegangsverbod bevat geen handtekening en bovendien is het verbod mogelijk uitgereikt aan verdachtes tweelingboer. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte is gesommeerd om het pand te verlaten, hetgeen volgens de raadsman noodzakelijk is voor veroordeling ter zake van lokaal/huisvredebreuk. Ten aanzien van de onder 4 primair ten laste gelegde diefstal ontbreekt wettig en overtuigend bewijs, nu niemand heeft gezien wie de tas van aangeefster [naam aangeefster 2] heeft weggenomen. Feit 4 subsidiair kan ook niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen die hij bij zich had van diefstal afkomstig waren. Ten aanzien van feit 4 meer subsidiair is van belang dat het kan zijn gegaan zoals verdachte heeft verklaard, namelijk dat de in zijn tas aangetroffen goederen per ongeluk in zijn tas zijn achtergebleven. Ten aanzien van feit 5 moet aan de verklaring van getuige [naam 1] voorbij worden gaan nu dit een verklaring ‘van horen zeggen’ betreft en moet de lezing van verdachte worden gevolgd. Het is onwaarschijnlijk dat verdachte de woning is binnengegaan, terwijl hij had kunnen weten dat de politie binnen ‘no time’ op de stoep zou staan als er geen toestemming voor was. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat verdachte door de aangever is gevorderd om het pand te verlaten. Feit 5 kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraken
Feit 3
Op grond van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat het huisverbod voor [Casino] aan verdachte is uitgereikt. De verdachte zal daarom van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 4 primair
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de tas van aangeefster [naam aangeefster 2] heeft weggenomen. Een wegnemingshandeling is niet gezien. Daarnaast is niet precies duidelijk wanneer de tas is weggenomen en valt dus niet precies te zeggen hoelang verdachte de tas in zijn bezit had. Daarom wordt verdachte ook van het onder 4 primair tenlastegelegde vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIzijn opgenomen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1, 2, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het paspoort en de boarding pass uit de borstzak van aangever [naam aangever 1] heeft gepakt. Daarmee heeft hij de beschikkingsmacht over deze voorwerpen verkregen en is sprake van een voltooide diefstal. Voor zover verdachte de intentie had om de voorwerpen op een later moment aan aangever terug te geven, zoals hij heeft verklaard, doet dit aan het voorgaande niet af.
Feit 2
De rechtbank gaat er op grond van de verklaring van aangeefster [naam aangeefster 1] en de beveiliger van [Casino] vanuit dat verdachte een speelautomaat heeft laten uitbetalen waarop niet hij, maar aangeefster [naam aangeefster 1] aan het spelen was. Gelet op deze verklaringen volgt de rechtbank verdachte dan ook niet in zijn verklaring dat
hijmogelijk degene was die op de betreffende automaat aan het spelen was en dat het door die automaat uitbetaalde geldbedrag aan hem toebehoorde. Het onder 2 tenlastegelegde kan dan ook worden bewezen.
Feit 4 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte wist dat de tas (met inhoud) van diefstal afkomstig was op het moment dat hij die tas voorhanden kreeg. Verdachte was immers door aangeefster beschuldigd van diefstal van haar tas. Hierop heeft hij de tas aan aangeefster teruggegeven. Vervolgens bleek dat aangeefster nog een aantal goederen uit haar tas miste, waaronder een ABN Amro betaalpas, een pas van haar werk van [naam werkgever] , een portemonnee en een Frans rijbewijs. Dit heeft zij bij verdachte aangekaart. Verdachte heeft ook toegegeven dat hij hiermee bekend was. Bij de aanhouding van verdachte later die nacht zijn de ontbrekende goederen in zijn rugtas aangetroffen. De verklaring van verdachte dat de spullen mogelijk per ongeluk in zijn tas zijn gevallen en dat hij niet wist dat deze spullen in zijn tas zaten acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van de tas met goederen.
Feit 5
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van aangever [naam aangever 2] te twijfelen en volgt hem dan ook in zijn verklaring dat hij, toen hij rond 06.10 uur na het uitgaan naar huis liep, door verdachte werd achtervolgd naar zijn huis aan de [adres] in Amsterdam. Toen aangever de deur naar het trappenhuis opende, is verdachte snel naar binnen geglipt. Hierop heeft de vriend van aangever de politie gebeld, hetgeen een ondersteuning vormt voor de verklaring van aangever die inhoudt dat verdachte daar niet mocht zijn. Korte tijd later is verdachte in het pand aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich hiermee – kort gezegd – schuldig gemaakt aan huisvredebreuk. Dat verdachte niet door aangever is gevorderd om het pand te verlaten, zoals de raadsman heeft aangevoerd, doet voor een bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde niet ter zake. Verdachte is immers in de voor de nachtrust bestemde tijd in de woning aangetroffen, zodat hij volgens het bepaalde in artikel 138, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht reeds om die reden wordt geacht te zijn binnengedrongen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 23 februari 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en een boarding pass, toebehorende aan [naam aangever 1] , zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
op 15 mei 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [naam aangeefster 1] en/of [Casino] ;
4. subsidiair:
op 19 augustus 2017 te Amsterdam, een tas en een brillenkoker en een bril en een sleutelbos met 4 sleutels en een ABN-AMRO bankpas en een Frans rijbewijs en een portemonnee en een mapje met toegangspas voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door diefstal verkregen goederen
betroffen;
5.
op 19 augustus 2017 te Amsterdam, in de woning,
aande [adres] , bij een ander, te weten bij [naam aangever 2] , in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na één jaar zal worden getoetst.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met begeleiding door de heer [naam 2] van [naam instantie] als bijzondere voorwaarde, en af te zien van oplegging van de ISD-maatregel. De raadsman heeft daartoe bepleit dat verdachte reeds eerder een plaatsing in een ISD heeft moeten ondergaan. Dit was geen succes. Het nogmaals opleggen van een ISD-maatregel is niet proportioneel, nu deze gericht dient te zijn op gedragsverandering en zelfs de reclassering betwijfelt of een nieuwe ISD-maatregel gedragsverandering tot gevolg zal hebben. Om die reden kan de rapportage van de reclassering volgens de raadsman niet worden aangemerkt als een advies in de zin van artikel 38m, vierde lid, Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, dan wel een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van maximaal één jaar.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, opzetheling en huisvredebreuk. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 9 mei 2018 blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld het plegen van strafbare feiten en dat hij in drie proeftijden liep tijdens het plegen van de onderhavige feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 17 mei 2018, opgemaakt door
[naam 3] . Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene voldoet momenteel aan de ISD-criteria. Er is bij betrokkene een depressie en alcoholmisbruik gediagnosticeerd. Momenteel heeft betrokkene een reclasseringstoezicht bij Reclassering Nederland in Rotterdam. Zijn toezichthouder geeft aan dat [verdachte] weliswaar de meldplichtafspraken nakomt, maar dat er nauwelijks sprake is van gedragsverandering. Voortzetten van het reclasseringstoezicht heeft volgens haar geen zin.
De kans op recidive wordt ingeschat als hoog en er is gemiddeld risico op onttrekking aan voorwaarden. Geadviseerd wordt een ISD-maatregel op te leggen. Mocht de heer [verdachte] de ISD-maatregel opgelegd krijgen en medewerking verlenen, bestaan er mogelijkheden om in te zetten op dagbesteding en huisvesting en niet direct op behandeling. Het is wellicht niet nodig om het gehele intramurale traject opnieuw aan betrokkene aan te bieden. Het uiteindelijke traject wordt echter altijd binnen de ISD bepaald, als de maatregel wordt opgelegd.
[naam 3] heeft haar advies ter terechtzitting nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat zij blijft bij het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Ter onderbouwing daarvan heeft zij verklaard dat een eerder toezichtkader en hulp en begeleiding bij praktische zaken niet voldoende is gebleken om tot gedragsverandering te komen. Verder heeft de deskundige verklaard dat verdachte niet wenst mee te werken aan een klinische behandeling voor zijn depressie en alcoholproblematiek. In verband met zijn (gebrek aan) motivatie kan in de ISD daarom worden gestart met hulpverlening op praktisch gebied. Indien verdachtes motivatie na verloop van tijd verandert, is behandeling geïndiceerd.
Ter terechtzitting is ook de toezichthouder van verdachte, Y. Oguz, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, gehoord als deskundige. Zij heeft onder meer verklaard – zakelijk weergegeven – dat zij zich aansluit bij het advies tot oplegging van de ISD-maatregel. Alleen reclasseringsbegeleiding is onvoldoende om tot gedragsverandering te komen. Ten aanzien van hulp en begeleiding bij praktische zaken door de heer [naam 2] van [naam instantie] heeft zij verder nog verklaard dat dit met name zag op schuldhulp en dat verdachtes dossier bij [naam instantie] is inmiddels afgesloten. Er zou feitelijk nog niets zijn ingezet op het gebied van schuldhulp.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 mei 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode 15 mei 2017 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, welke wordt aangemerkt als een rapportage in de zin van artikel 38m vierde lid, Wetboek van Strafrecht, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal plegen. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal van de door verdachte begane soortgelijke feiten.
Ook aan de voorwaarden uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie is voldaan. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van het laatst gepleegd feit op 23 februari 2018.
De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat eerdere begeleiding in het kader van reclasseringstoezicht en hulp vanuit [naam instantie] onvoldoende is gebleken om tot gedragsverandering te komen. Verdachte is zich, ondanks dat hij zich redelijk aan de meldplicht hield, stelselmatig schuldig blijven maken aan het plegen van strafbare feiten. Belangrijke oorzaak daarvan is zijn alcoholgebruik, nu hij bij veel van zijn politiecontacten onder invloed van alcohol was. Anders dan verdachte ziet de rechtbank dit alcoholgebruik wel als een probleem dat blijkens het rapport van de reclassering ook bijdraagt aan het recidiverisico. Daar komen zijn depressieve klachten bij. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij niet wenst mee te werken aan een behandeling voor zijn depressie en alcoholproblematiek. De rechtbank acht het voor de verlaging van het recidiverisico echter van belang dat verdachte zal meewerken aan alle binnen het kader van de ISD aangeboden behandelingen. Een voorwaardelijke ISD-maatregel met oplegging van bijzondere voorwaarden is een gepasseerd station.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om, zoals nog door de raadsman is verzocht, de duur van de ISD maatregel te beperken tot één jaar. Om de mogelijkheden van de ISD-maatregel maximaal te kunnen benutten, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de termijn van twee jaar opleggen. Daar zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op in mindering worden gebracht. Nu verdachte reeds eerder de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen, acht de rechtbank het aannemelijk dat hij zo mogelijk niet weer het gehele intramurale traject zal hoeven doorlopen, maar dat hij zo spoedig mogelijk een passende klinische behandeling krijgt, waarna hij begeleid, extramuraal, de maatregel kan volbrengen. De rechtbank ziet aanleiding om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na zes maanden tussentijds te toetsen, om inzicht te krijgen in het verloop van de maatregel tot dan toe.

8.Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke veroordelingen

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen in de zaken met parketnummers 13/239800-16, 13/215090-16 en 16/013224-17 zullen worden afgewezen.
De rechtbank zal, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, genoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen, omdat in de hoofdzaak de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 43a, 57, 63, 138, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
3 en 4 primairten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal;
ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde:
opzetheling;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel in mindering gebracht zal worden.
Gelast een tussentijdse toetsing van de maatregel als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht en bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 21 november 2016 in de zaak met parketnummer 13/215090-16 voorwaardelijk opgelegde straf.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 24 maart 2017 in de zaak met parketnummer 13/239800-16 voorwaardelijk opgelegde straf.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland d.d. 17 mei 2017 in de zaak met parketnummer 16/013224-17 voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juni 2018.
[Bijlage]