Beoordeling
6. De kantonrechter zal eerst de verweren van Tip de Bruin tot rechtsverwerking en strijd met de klachtplicht bespreken.
7. Het verweer op rechtsverwerking faalt. Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, is het vaste rechtspraak dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond voor het aannemen van rechtsverwerking oplevert. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Nog daargelaten dat [eiser] gemotiveerd heeft gesteld dat hij de kwestie in de loop der tijd meerdere keren bij Tip de Bruin heeft aangekaart, is bij hem in het ergste geval sprake van stilzitten. Ter onderbouwing van het door Tip de Bruin gestelde gewekte vertrouwen stelt zij niet meer dan dat [eiser] de situatie jarenlang wel heeft geaccepteerd. Dit is echter niet anders dan tijdsverloop, zodat dit niet een hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheid oplevert. Hetzelfde geldt voor de door [eiser] betwiste en door Tip de Bruin niet nader toegelichte omstandigheid dat er inmiddels personeelsleden zouden zijn overleden of niet meer traceerbaar zouden zijn.
8. Ook van strijd met de klachtplicht is geen sprake. Ingevolge artikel 6:89 BW kan de schuldeiser op een gebrek in een prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, ter zake heeft geprotesteerd bij de schuldenaar. De ratio van het artikel is bescherming van de schuldenaar omdat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de geleverde prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dat eveneens met bekwame spoed aan de schuldeiser meedeelt. De bepaling is niet alleen van toepassing op verbintenissen tot het leveren van zaken maar ook op verbintenissen tot het verrichten van diensten. Naar het oordeel van de kantonrechter is de bepaling echter niet van toepassing op het betalen van onvoldoende loon of emolumenten. Dit is geen ‘gebrek in een prestatie’ in de hiervoor genoemde zin omdat een werkgever zelf kan nagaan - hij is daartoe zelfs gehouden - welke arbeidsvoorwaarden hij moet toepassen en hij daarvoor niet afhankelijk is van de klacht van een werknemer. Ook dit verweer van Tip de Bruin wordt derhalve verworpen.
Inhoudelijke beoordeling - omvang geschil
9. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] inhoudelijk dienen te worden beoordeeld.
10. Tip de Bruin heeft zich niet op verjaring beroepen en heeft niet betwist dat de gemachtigde van [eiser] de verjaring met zijn brief van 20 januari 2017 (zie 1.9) heeft gestuit, zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht. De kantonrechter gaat daarom uit van de door [eiser] gestelde aanvangsdatum van de vordering van 20 januari 2012.
11. Ter zitting heeft Tip de Bruin erkend dat thans sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de door [eiser] gestelde (fulltime) arbeidsomvang. Tip de Bruin heeft aangegeven zich ook niet (langer) te verzetten tegen de gevorderde verklaring voor recht, zodat die toewijsbaar is. Partijen verschillen echter van mening over de arbeidsomvang door de jaren heen. Vaststaat dat [eiser] tot zijn afstuderen in 2012 daadwerkelijk als oproepkracht heeft gewerkt voor Tip de Bruin, dat hij vanaf toen op structurele basis en steeds meer is gaan werken en dat hij vanaf het tweede kwartaal van 2017 5 dagen per week en dus fulltime werkt. Volgens [eiser] zelf doet hij dit reeds vanaf 2014, volgens Tip de Bruin werkte [eiser] vanaf 2012 tot en met eind 2014 gemiddeld 3 à 3,5 dagen per week en nadien (derhalve van begin 2015 tot circa maart 2017 - ktr) gemiddeld 4 dagen per week. Ook is tijdens de comparitie besproken of [eiser] inmiddels hetzelfde wordt behandeld als de overige bij Tip de Bruin werkende fulltimers. Tip de Bruin verklaarde dat dit zo was, maar [eiser] heeft dit betwist. Na doorvragen verklaarde Tip de Bruin dat [eiser] sinds maart 2017 net als de vaste krachten een plicht heeft om te worden ingeroosterd en dus de flexibiliteit van een oproepkracht mist. Tot toepassing van de overige gevorderde arbeidsvoorwaarden is Tip de Bruin - hangende de procedure - nog niet overgegaan, maar zij heeft inmiddels wel een consulent ingeschakeld om te adviseren over haar loonsysteem. Een maaltijdvergoeding ontvangen ook de vaste krachten niet, aldus Tip de Bruin ter zitting.
12. Het door Tip de Bruin tegen alle gevorderde emolumenten gevoerde verweer dat sprake is van een all-in loon faalt. Alhoewel in de oproepovereenkomst is vermeld dat alle secundaire arbeidsvoorwaarden in het loon zijn inbegrepen (zie 1.3), komt dit in de latere arbeidsovereenkomst (zie 1.7) niet terug. Integendeel, daaruit blijkt dat de vakantietoeslag jaarlijks in mei wordt uitbetaald - wat sinds juni 2012 ook gebeurt (zie 1.5) - en wordt verwezen naar het (niet overgelegde) ziekteverzuimreglement en de CAO. Derhalve waren partijen vanaf in ieder geval de laatst geldende arbeidsovereenkomst geen all-in loon overeengekomen. Verder is van belang dat in artikel 4 van de CAO wel is bepaald dat all-in afspraken gemaakt mogen worden, uit de tekst van de CAO blijkt ook (en op een andere uitleg hebben partijen zich ook niet beroepen) dat het daarbij moet gaan om een compensatie van in de CAO vermelde arbeidsvoorwaarden in (een) andere arbeidsvoorwaarde(n). Nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat de
€ 10,01 bruto per uur exclusief vakantietoeslag die hij vanaf juni 2012 verdient (zie 1.5), maar nét boven of zelfs ruim onder het geldende minimumloon zit (van € 10,69 respectievelijk € 11,60 bruto/uur uitgaande van een inschaling in functiegroep C en een werkervaring van meer dan 6 jaar dan wel functiegroep D en 7 ervaringsjaren), wás feitelijk ook geen sprake van een all-in loon. Daarvoor betaalde (en betaalt) Tip de Bruin simpelweg te weinig.
13. Het voorgaande zou hooguit anders kunnen zijn voor de periode waarin [eiser] nog als oproepkracht werkte. Nu echter als onvoldoende weersproken vaststaat dat [eiser] vanaf zijn afstuderen begin 2012 structureel is gaan werken (Tip de Bruin heeft erkend dat hij van 2012 t/m eind 2014 3 à 3,5 en daarna 4 dagen per week werkte; zie 11), behoorde [eiser] vanaf dat moment als de vaste krachten te worden beloond, waarbij - zoals [eiser] terecht heeft gesteld - geen onderscheid mag worden gemaakt tussen parttimers en fulltimers. Dit volgt ook uit artikel 2 van de CAO, waar daar is opgemerkt dat een medewerker met een mindere arbeidsduur de bepalingen van de CAO pro rata toegepast dient te krijgen. Tip de Bruin behandelt [eiser] echter - zo heeft zij ter zitting erkend - niet hetzelfde als haar andere vaste medewerkers, zij heeft per maart 2017 slechts als wijziging doorgevoerd dat ook voor [eiser] (in tegenstelling tot voor de flexibele oproepkrachten) vanaf dat moment een plicht om te werken gold. De overige secundaire arbeidsvoorwaarden heeft zij nog niet toegepast. Tip de Bruin heeft [eiser] dus uitsluitend meer plichten en niet meer rechten gegeven, waar zij [eiser] vanaf 2012 hetzelfde als haar vaste medewerkers had moeten behandelen, op pro rata basis.
14. Voor zover Tip de Bruin bedoeld heeft te betogen dat zij de CAO tot maart 2017 nog niet hoefde toe te passen omdat [eiser] toen nog de flexibiliteit genoot van een oproepkracht, hetgeen [eiser] heeft betwist, kan zij daarin niet worden gevolgd. Tip de Bruin behoort de CAO correct toe te passen en het is ook haar verantwoordelijkheid dat zij [eiser] te lang als oproepkracht heeft behandeld. De enkele omstandigheid dat [eiser] profijt heeft gehad van de daarbij behorende flexibiliteit ontslaat Tip de Bruin, zou dit al vast komen te staan, niet van haar verplichtingen jegens hem.
15. De kantonrechter betrekt nog bij haar oordeel dat op de loonstroken van [eiser] geen onderscheid wordt gemaakt naar loon en emolumenten, terwijl het in ieder geval voor wat betreft het loon over de vakantiedagen vaste, op de uitspraak van 16 maart 2006, JAR 2006, 84 (Robinson-Steele) van het Europese Hof van Justitie gebaseerde, rechtspraak is dat een all-in loon slechts dan is toegestaan, wanneer op de specificaties inzichtelijk is welk deel van de betaling loon, welk deel vakantietoeslag en welk deel betaling voor vakantiedagen betreft. De loonstroken die [eiser] heeft ontvangen bieden die duidelijkheid niet.
16. [eiser] grondt zijn vordering tot betaling van vakantietoeslag op artikel 7:634 BW jo artikel 8.3 van de CAO (zie hiervoor 1.7) en is daarbij uitgegaan van het cumulatieve
- uit door hem overgelegde loonstroken blijkende - daadwerkelijk genoten salaris. Tip de Bruin heeft geen ander verweer gevoerd dan dat deze toeslag in het loon zat inbegrepen. Zoals hiervoor (zie 12 t/m 15) is overwogen, faalt dit verweer. Nu Tip de Bruin de door [eiser] gestelde hoogte van de achterstallige vakantietoeslag niet heeft betwist, zal dit deel van zijn vordering worden toegewezen.
17. Ten aanzien van het door [eiser] gevorderde loon over de door hem genoten vakantiedagen, die hij baseert op artikel 7:639 BW en - naar de kantonrechter begrijpt - op artikel 8.1 van de CAO (zie hiervoor 1.7), beroept [eiser] zich op een schema dat hij heeft opgesteld aan de hand van zijn agenda’s over de jaren 2012 t/m 2017. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij in geval van twijfel is afgeweken in het voordeel van Tip de Bruin. Tip de Bruin heeft het aantal aldus door [eiser] gestelde vakantiedagen betwist, maar heeft die betwisting op geen enkele manier onderbouwd. Tip de Bruin hoort als werkgever haar administratie op orde te hebben en van haar mocht dan ook verwacht worden dat zij haar betwisting handen en voeten had gegeven. Nu zij dit heeft nagelaten, zal - als onvoldoende gemotiveerd betwist - van de juistheid van de schema’s van [eiser] worden uitgegaan. Het ook tegen dit onderdeel gevoerde verweer dat sprake was van een all-in loon kan, zoals hiervoor overwogen, Tip de Bruin niet baten. Het voorgaande betekent dat ook het gevorderde loon over de gestelde vakantiedagen kan worden toegewezen.
18. Bij deze stand van zaken is ook de vordering van [eiser] tot betaling van loon over de ziektedagen, gegrond op artikel 7:629 BW jo artikel 2 CAO, toewijsbaar. Het verweer dat dit in het uurloon van € 10,01 bruto zat begrepen - het zij herhaald - faalt. [eiser] heeft dit deel van zijn vordering eveneens onderbouwd aan de hand van het hiervoor genoemde schema (zie 17). Tip de Bruin heeft daar slechts met betrekking tot een ziektedag concreet verweer tegen gevoerd, hetgeen aanleiding is geweest voor [eiser] om zijn eis met het loon over die dag te verminderen. Bij gebrek aan verdere onderbouwing van het verweer van Tip de Bruin, wordt daaraan voorbij gegaan en wordt uitgegaan van de juistheid van het standpunt van [eiser] . Het gevorderde loon over de gestelde ziektedagen zal dan ook worden toegewezen.
19. Hetzelfde geldt voor het loon over de door [eiser] gestelde gewerkte feestdagen, waartegen Tip de Bruin geen ander verweer heeft gevoerd dan dat hij als oproepkracht werkte. Zoals onder 13 en 14 is overwogen, werkte [eiser] vanaf 2012 niet meer als oproepkracht en hoorde hij als een vaste kracht, zij het pro rata, beloond te worden. Zelfs als zou komen vast te staan dat [eiser] in die periode wel meer flexibiliteit genoot dan de vaste krachten, hetgeen uitdrukkelijk door [eiser] is betwist, is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van Tip de Bruin moet komen en betekent dit niet dat [eiser] geen recht heeft op toepassing van de door hem gevorderde secundaire arbeidsvoorwaarden. Dit deel van de vordering wordt toegewezen.
Niet-uitbetaalde maaltijdvergoeding
20. Tegen de door [eiser] gevorderde maaltijdvergoeding heeft Tip de Bruin andermaal aangevoerd dat dit in zijn loon zat inbegrepen, maar zij kan daarin - zoals gezegd - niet gevolgd worden. Ook het verweer dat de overige vaste medewerkers geen maaltijdvergoeding ontvangen, kan niet slagen. Op grond van artikel 1 van de module (zie onder 1.8) is Tip de Bruin haar medewerkers, indien is voldaan aan de daar genoemde voorwaarden, een maaltijdvergoeding van tenminste € 4,23 per keer verschuldigd. [eiser] heeft gemotiveerd gesteld op welke data aan de voorwaarden was voldaan. Hij heeft daartoe verwezen naar een door hem opgesteld schema van gewerkte dagen, dat enerzijds gebaseerd is op zijn loonstroken over de in geschil zijnde periode en anderzijds
- voor de periode vanaf april 2016 - op foto’s van de door Tip de Bruin gehanteerde urenlijsten. Tip de Bruin heeft dit schema kaal betwist, hetgeen - zoals ook onder 17 overwogen ten aanzien van de genoten vakantiedagen - onvoldoende is en niet opweegt tegen de gemotiveerde stellingen van [eiser] . De kantonrechter gaat derhalve uit van de juistheid van het schema van [eiser] voor wat betreft de dagen waarop hij een maaltijdvergoeding had behoren te krijgen. Dit deel van de vordering zal daarom eveneens worden toegewezen.
21. Met betrekking tot de door [eiser] geclaimde reiskostenvergoeding is tussen partijen in geschil of Tip de Bruin alleen reiskosten vergoedt - op forfaitaire basis - wanneer deze daadwerkelijk zijn gemaakt, zoals Tip de Bruin heeft aangevoerd. [eiser] heeft daar tegenover gesteld dat er wel meer medewerkers zijn die met iemand meerijden en toch een reiskostenvergoeding ontvangen. [eiser] heeft die nadere stelling echter niet gemotiveerd en heeft terzake ook geen concreet bewijs aangeboden, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan. Omdat [eiser] ter zitting ook heeft erkend dat hij tot 2016 met zijn echtgenote meereisde naar Amsterdam en Tip de Bruin op haar beurt niet heeft weersproken dat hij vervolgens zelf voor vervoer naar Amsterdam zorgde omdat zijn echtgenote vanaf 2016 arbeidsongeschikt is, zal de kantonrechter de gevorderde reiskosten toewijzen vanaf 2016. Bij gebrek aan betwisting van de door [eiser] gestelde omvang daarvan, komt dat neer op een bedrag van (€ 2.407,68 (2016) +
€ 2.530,82 (2017) + € 486,80 (t/m februari 2018) =) € 5.425,30 netto.
Verklaring voor recht arbeidsomvang
22. Zoals hiervoor onder 11 overwogen, verzet Tip de Bruin zich niet langer tegen de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht. Deze ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Vakantietoeslag over looncomponenten
23. De gevorderde vakantietoeslag over de achterstallige looncomponenten zal uitsluitend worden toegewezen over het achterstallige salaris over de vakantiedagen, feestdagen en ziektedagen. Voor toewijzing van het meer door [eiser] gevorderde is te weinig gesteld.
24. [eiser] vordert de wettelijke verhoging over de achterstallige looncomponenten. Ingevolge artikel 7:625 lid 1 BW heeft een werknemer ingeval van niet-tijdige betaling van het loon aanspraak op een verhoging wegens vertraging tot maximaal 50%, indien het niet-voldoen aan de werkgever is toe te rekenen. Niettemin kan de rechter de verhoging beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen.
25. Zoals in het voorgaande overwogen is het de verantwoordelijkheid van Tip de Bruin als (goed) werkgeefster dat zij voldoet aan de CAO bepalingen en dat zij parttimers niet anders behandelt dan fulltimers. In zoverre is het niet-tijdig voldoen van de looncomponenten waartoe zij in deze procedure veroordeeld wordt dan ook aan haar toe te rekenen. Alhoewel dit op zich een ernstig verwijt is, ziet de kantonrechter in de omstandigheden van het geval aanleiding om de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 lid 1 BW, laatste volzin, te beperken tot nihil. Daartoe overweegt de kantonrechter dat de loonvordering van [eiser] (overwegend) secundaire looncomponenten en niet het loon zelf betreft en dat deze zich uitstrekt over een lange periode. De wettelijke verhoging is bedoeld als een prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen. Nog daargelaten dat Tip de Bruin er ter zitting blijk van heeft gegeven in te zien dat haar loonsysteem niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden - zij heeft verklaard inmiddels een loonconsulent te hebben ingeschakeld - wordt die prikkelfunctie
in dit geval niet gediend bij toewijzing van de verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal dan ook worden afgewezen.
26. De gevorderde wettelijke rente is als onvoldoende weersproken wel toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
27. Ook de buitengerechtelijke kosten zullen als onweersproken worden toegewezen.
28. Ook de vordering van [eiser] tot het verstrekken van deugdelijke specificaties zal worden toegewezen. Nu gesteld noch gebleken is dat Tip de Bruin in het verleden heeft nagelaten specificaties van haar betalingen te verstrekken, ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan die veroordeling een dwangsom te koppelen.
29. Tip de Bruin wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [eiser] belast.