Op 8 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken. De zaak kwam ter terechtzitting op 25 juli 2018, waar de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De tenlastelegging omvatte onder andere een poging tot woninginbraak in Amstelveen op 13 april 2018 en vier woninginbraken in Amstelveen en Diemen, evenals een poging tot woninginbraak in Amsterdam op 25 november 2017 en een woninginbraak op 7 december 2017.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte had tijdens de terechtzitting bekend betrokken te zijn geweest bij de inbraken. De rechtbank concludeerde dat de poging tot woninginbraak op 13 april 2018 niet was voltooid, omdat de goederen nog in de woning lagen op het moment van aanhouding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de voltooide woninginbraak, maar achtte de poging tot woninginbraak wel bewezen.
De rechtbank achtte verder bewezen dat de verdachte samen met anderen had ingebroken in verschillende woningen en dat hij alleen had ingebroken in andere woningen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij de emotionele waarde van de ontvreemde goederen werd meegewogen.