ECLI:NL:RBAMS:2018:5847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
7041210 KK EXPL 18-603
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een huurwoning wegens onderhuur en gebrek aan hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Stadgenoot en ZEKER Financiële Zorgverlening B.V., die als bewindvoerder optreedt voor [naam 1]. Stadgenoot vorderde de ontruiming van een huurwoning in Amsterdam-West, omdat [naam 1] de woning aan derden in gebruik had gegeven en niet zijn hoofdverblijf in de woning had. De huurovereenkomst, die op 12 april 2005 was aangegaan, bevatte bepalingen die het onderverhuren zonder toestemming van de verhuurder verbieden. Tijdens huisbezoeken door medewerkers van Stadgenoot werd vastgesteld dat [naam 1] niet in de woning aanwezig was en dat er andere personen, [naam 3] en [naam 4], in de woning verbleven. Stadgenoot had [naam 1] meerdere keren gesommeerd om de huur op te zeggen, maar dit was niet gebeurd. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat [naam 1] tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, wat leidde tot de conclusie dat de huurovereenkomst waarschijnlijk zou worden ontbonden. De rechter heeft de vordering van Stadgenoot toegewezen en ZEKER q.q. veroordeeld tot ontruiming van de woning, betaling van de huurachterstand en toekomstige huurtermijnen tot aan de ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7041210 KK EXPL 18-603
vonnis van: 13 augustus 2018

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

de stichting Stichting Stadgenoot

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: Stadgenoot
gemachtigde: vd Hoeden/Mulder Gerechtsdeurwaarders
t e g e n
ZEKER Financiële Zorgverlening B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam 1]
gevestigd te Almere
gedaagde
nader afzonderlijk te noemen: ZEKER q.q. dan wel [naam 1]
procederend bij [naam 2]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 9 juli 2018, met producties, heeft Stadgenoot een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 6 augustus 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Stadgenoot is verschenen bij [naam medewerker Woonfraude] (Medewerker Woonfraude), vergezeld door
mr. J. Boudewijn. De bewindvoerder in de persoon van [naam 2] is eveneens verschenen tezamen met [naam 1] . Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Vonnis is bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
Met ingang van 12 april 2005 verhuurt Stadgenoot aan [naam 1] de woonruimte aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde/de woning). De maandelijkse huurprijs bedraagt laatstelijk € 535,67, bij vooruitbetaling te voldoen.
1.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte 2004 (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing. In de algemene voorwaarden is – onder meer – het volgende opgenomen:
artikel 8.3:
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. (…)artikel 8.12:
Het is huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren aan een of meer derden in gebruik te geven en/of de huur van het gehuurde aan een of meer derden af te staan, tenzij huurder voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verkregen van verhuurder. (…)
1.3.
Op 5 december 2017 is [naam 1] onder bewind gesteld met benoeming van ZEKER tot bewindvoerder over de goederen van [naam 1] .
1.4.
Op 20 maart 2018 heeft [naam medewerker Woonfraude] bovenvermeld het gehuurde bezocht na een melding van Meldpunt Zoeklicht. Daarbij is [naam 1] niet aangetroffen. Wel zijn twee andere personen aangetroffen, namelijk [naam 3] en [naam 4] (hierna [naam 3] en [naam 4] ), beiden afkomstig uit Slowakije. Van het huisbezoek is een verslag opgemaakt.
1.5.
Bij brief van 11 april 2018 heeft Stadgenoot [naam 1] gesommeerd de huur op te zeggen in verband met verboden onderhuur. [naam 1] heeft de huur niet opgezegd.
1.6.
Op 16 april 2018 hebben [naam medewerker Woonfraude] en [naam 5] (werkzaam bij Stadgenoot) een 2e huisbezoek afgelegd aan het gehuurde. [naam 1] is daarbij evenmin aangetroffen. Dit maal is aangetroffen ene [naam 6] (hierna: [naam 6] ), afkomstig uit Tsjechië. In het verslag dat van het huisbezoek is opgemaakt staat – onder meer – dat [naam 6] heeft verklaard dat hij een korte periode bij [naam 3] in het kleine kamertje logeert en dat hij [naam 1] niet kent.
1.7.
Bij aangetekende brief van 4 mei 2018 heeft Stadgenoot [naam 1] wederom gesommeerd de huur op te zeggen. [naam 1] is niet overgegaan tot opzegging. Stadgenoot heeft de brief retour ontvangen.
1.8.
[naam 1] heeft de huur over juni 2018 tot en met augustus 2018 van in totaal € 1.599,- onbetaald gelaten.

Vordering en verweer

2. Stadgenoot vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat ZEKER q.q. veroordeeld zal worden om het gehuurde te ontruimen. Verder vordert Stadgenoot veroordeling van ZEKER q.q. tot betaling van:
a) de onder 1.8. genoemde huurachterstand, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 1.063,33 vanaf 9 juli 2018 tot aan de voldoening;
b) € 535,67 voor iedere maand gedurende welke [naam 1] na 1 september 2018 het
gehuurde in gebruik houdt tot aan de dag van ontruiming;
c) de proceskosten.
3. Stadgenoot stelt hiertoe – kort gezegd – dat [naam 1] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Zo heeft [naam 1] geen hoofdverblijf in de woning en de woning zonder toestemming van Stadgenoot aan derden onderverhuurd dan wel in gebruik gegeven. Aldus heeft [naam 1] artikel 8.3 en 8.12 van de algemene voorwaarden, alsmede artikel 7:213 Burgerlijk Wetboek (BW) jo. 7:244 BW overtreden.
4. ZEKER q.q. voert verweer. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Stadgenoot in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. Dat Stadgenoot op korte termijn de ontruiming van de woning wenst en daarom een spoedeisend belang heeft bij een snelle beslissing van de kantonrechter in kort geding, is duidelijk. De taak van Stadgenoot, namelijk het zorgen voor een rechtvaardige verdeling van de schaarse sociale huurwoningen, komt immers in het gedrang door de aan de gevorderde ontruiming ten grondslag gelegde gedragingen van [naam 1] .
7. Het geschil moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van artikel 6:265 BW. Daarin is bepaald dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voorts geldt dat een vordering tot ontruiming, waarbij de kantonrechter wordt gevraagd vooruit te lopen op een mogelijke beëindiging van de huurovereenkomst slechts kan worden toegewezen indien boven redelijke twijfel is verheven dat de huurovereenkomst zal worden beëindigd.
8. Stadgenoot heeft drie gronden naar voren gebracht die naar haar mening een zodanige ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst opleveren dat het gehuurde bij wijze van voorlopige voorziening moet worden ontruimd. Deze betreffen het zonder toestemming van Stadgenoot de woning aan derden onderverhuren dan wel in gebruik geven, het niet hebben van hoofdverblijf in de woning door [naam 1] en het tekortschieten in de maandelijkse huurbetalingen.
9. Bij het huisbezoek op 20 maart 2018 is [naam 1] niet in het gehuurde aangetroffen. De wel aanwezige [naam 3] en [naam 4] hebben onder meer verklaard dat zij sinds oktober 2017 de onderhavige woning huren voor € 900,- per maand, dat [naam 1] elke 4e van de maand de huursom contant komt ophalen, dat zij een waarborgsom aan [naam 1] hebben betaald, dat bijna al het meubilair in de woning van hen is en tenslotte dat [naam 1] bij zijn vriendin verblijft. Hiertegenover heeft [naam 1] ingebracht dat hij [naam 3] en [naam 4] heeft ‘geholpen’ en dat de verklaring op het punt van de betaalde borg en de contante huurbetalingen onzin is. [naam 1] volstaat met een algemene betwisting terwijl van hem tegenover de concrete en onderbouwde verklaringen een uitgebreidere betwisting had mogen worden verwacht. Dit heeft
nagelaten en zijn algemene betwisting kan tegenover de onderbouwing van Stadgenoot geen stand houden.
10. Verder heeft Stadgenoot in de woning foto’s genomen waarop te zien is dat er vele fotolijsten, met daarin foto’s, aan de muren hangen. Stadgenoot heeft onweersproken gesteld dat die foto’s van [naam 3] en [naam 4] zijn. Dat duidt op langdurig verblijf.
11. Gezien het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat [naam 1] zonder toestemming van Stadgenoot het gehuurde aan – in ieder geval – [naam 3] en [naam 4] in gebruik heeft gegeven, hetgeen een tekortkoming oplevert. Dat deze personen volgens [naam 1] geen huur aan hem hebben betaald, hetgeen Stadgenoot overigens bestrijdt, doet hieraan niet af. Stadgenoot heeft er belang bij te weten c.q. te beslissen wie er in het gehuurde mogen verblijven nu het verblijf van derden van invloed is op de (goede) staat van het gehuurde.
12. Ter zake van het al dan niet hebben van hoofdverblijf door [naam 1] in het gehuurde
wordt het volgende overwogen. Volgens [naam 1] heeft hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde. [naam 1] heeft echter het door Stadgenoot overgelegde verslag van het huisbezoek van 16 april 2018, waarin staat dat [naam 6] heeft verklaard dat hij [naam 1] niet kent, niet weersproken. Evenmin heeft [naam 1] de bovengenoemde verklaring van [naam 3] en [naam 4] dat [naam 1] bij zijn vriendin verblijft bestreden. Gelet hierop lag het op de weg van [naam 1] om het gestelde hoofdverblijf nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Naar voorlopig oordeel is op basis van de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk dat
in het gehuurde steeds zijn hoofdverblijf heeft gehad. Derhalve is voldoende aannemelijk dat [naam 1] ook de hoofdverblijfbepaling heeft overtreden, hetgeen eveneens een tekortkoming oplevert.
13. Voorts heeft ZEKER q.q. erkend dat thans sprake is van een huurachterstand van 3 maanden. Ook op dit punt is ZEKER q.q. tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. ZEKER q.q. ontvangt slechts de toeslagen van [naam 2] en heeft daarom onvoldoende middelen om de huur te voldoen.
14. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat reeds nu voldoende zeker is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal gaan ontbinden. Stadgenoot heeft spoedeisend belang dat vooruitlopend op die beslissing van de bodemrechter in onderhavig kort geding de veroordeling tot ontruiming van de woning wordt uitgesproken. Die vordering van Stadgenoot zal worden toegewezen als hierna te melden.
15. De slotsom is dat ZEKER q.q. zal worden veroordeeld tot ontruiming van de woning, betaling van de huurachterstand en toekomstige huurtermijnen tot aan de ontruiming.
16. Bij deze uitkomst van de procedure wordt ZEKER q.q. veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt ZEKER q.q. om de woning aan het adres [adres] te ontruimen en ter beschikking van Stadgenoot te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt ZEKER q.q. tot betaling aan Stadgenoot van € 1.599,- aan huur, berekend tot en met 31 augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 1.063,33 vanaf 9 juli 2018 tot aan de voldoening;
veroordeelt ZEKER q.q. tot betaling aan Stadgenoot van € 535,67 per maand vanaf 1 september 2018 tot de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden;
veroordeelt ZEKER q.q. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Stadgenoot begroot op:
exploot € 105,71
salaris € 400,00
griffierecht € 476,00
--------
totaal € 981,71
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt ZEKER q.q. tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en ZEKER q.q. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op
13 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.