ECLI:NL:RBAMS:2018:5849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
13/741145-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf en schadevergoeding voor graffiti en diefstal

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan tegen een 21-jarige man die op 28 juli 2016 graffiti op een muur op het Zwanenplein in Amsterdam-Noord spoot. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur en moet een schadevergoeding van €438,00 betalen aan de benadeelde partij, [naam bedrijf]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van meerdere andere tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal en heling, vanwege onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor enkele feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de graffiti. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, omdat de schade voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook de benadeelde partijen [slachtoffer] en [naam 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte voor de feiten waarvoor zij vorderden was vrijgesproken. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 22c, 22d, 36f, 63, en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/741145-16
Datum uitspraak: 16 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 december 2016, 12 juni 2018 en 2 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 2 augustus 2018 ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
de diefstal, samen met een ander of anderen, van een pinpas op naam van [slachtoffer] dan wel de heling van die pinpas op 24 maart 2016 te Amsterdam;
de diefstal met een valse sleutel (een gestolen pinpas), samen met een ander of anderen, van geldbedragen van 80 en 200 euro van een bankrekening toebehorende aan [slachtoffer] op 25 maart 2016 te Amsterdam;
de heling van een scooter samen met een ander of anderen, dan wel het witwassen van die scooter op 17 oktober 2016 te Amsterdam;
openlijke geweldpleging door met een spuitbus op een muur graffiti te spuiten, dan wel die muur samen met een ander of anderen te hebben vernield/beschadigd op 28 juli 2016 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de feiten 1 en 2 en 4 primair wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De officier van justitie acht, op grond van de bewijsmiddelen in het dossier wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van de scooter zoals ten laste gelegd onder feit 3 en de vernieling van de muur zoals ten laste gelegd onder feit 4 subsidiair.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1 en 2. De tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in de verklaringen die aangeefster [slachtoffer] heeft afgelegd over de toestemming die zij wel of niet aan verdachte zou hebben gegeven over het gebruik van haar pinpas maken dat niet is komen vast te staan dat verdachte de pinpas van [slachtoffer] heeft gestolen en zich een bedrag ter waarde van 280 euro wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De raadsman heeft tevens vrijspraak verzocht voor de heling dan wel witwassen van de scooter (feit 3 primair en subsidiair). Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was. De scooter was niet vernield en voerde een kentekenplaat. De scooter had geen opvallende uiterlijke kenmerken waaraan een vermoeden van diefstal ontleend kon worden.
Ten aanzien van feit 4 primair heeft de raadsman gesteld dat niet is voldaan aan het bestanddeel ‘in vereniging’ nu uit het dossier niet is gebleken dat verdachte samen met een ander graffiti op de muur heeft aangebracht. De camerabeelden en de aangifte van [naam 1] bevestigen dat degenen met wie verdachte samen was geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld zodat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van de vernieling van de muur, zoals onder feit 4 subsidiair ten laste gelegd, heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de feiten 1, 2, 3 en 4 primair en overweegt hiertoe als volgt.
4.3.1
Vrijspraak van de feiten 1, 2 en 3
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat verdachte de bankpas van [slachtoffer] heeft gestolen en zich vervolgens wederrechtelijk een geldbedrag van totaal 280 euro heeft toegeëigend. Weliswaar volgt uit de camerabeelden bij de pinautomaat op 25 maart 2016 dat het verdachte is geweest die het bedrag van 80 euro heeft gepind van de rekening van [slachtoffer] maar – gelet op de wisselende verklaringen van [slachtoffer] – is niet komen vast te staan dat zij hier geen toestemming voor heeft gegeven. Verdachte wordt daarom van feit 1 en 2 vrijgesproken.
De rechtbank acht tevens niet bewezen dat verdachte op 17 oktober 2016 een scooter heeft geheeld dan wel heeft witgewassen. Weliswaar volgt uit het dossier dat verdachte op de scooter heeft gereden, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig was van enig misdrijf. Van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan dit wel zou kunnen worden vastgesteld, is niet gebleken. Dat de scooter voorzien was van een 125cc motorblok en verdachte is weggerend nadat hij door de politie staande werd gehouden, maakt dat niet anders
4.3.2
Bewezenverklaring van feit 4 subsidiair
Ten aanzien van het vierde feit acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te weten de beschadiging van die muur door graffiti op die muur te spuiten met een spuitbus. Verdachte heeft dit feit bekend. Uit de camerabeelden en de aangifte van [naam 1] blijkt dat het verdachte is geweest die als enige de muur met een spuitbus heeft bespoten. Verdachte wordt daarom verantwoordelijk gehouden voor de beschadiging van de muur en vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde:
op 28 juli 2016 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een muur van het pand [adres pand] , toebehorende aan [naam bedrijf] , heeft beschadigd door op voornoemde goederen met een of meer spuitbus(sen) de letters en cijfers "2016" en "NWD" en "VDP" en "WD" en "VB" " te spuiten.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 3 primair en 4 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld een meldplicht en behandelverplichting. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 60 uur zal worden opgelegd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd zonder dat daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld worden. In andere zaken van verdachte lopen thans nog enige tijd schorsingstoezichten. Het is, volgens de raadsman, niet wenselijk dat meerdere toezichten door of naast elkaar gaan lopen.
8.3
oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 28 juli 2016 met een spuitbus zogenaamde
tagsop een muur gespoten waardoor die muur beschadigd is geraakt. Dit is een vervelend feit dat zorgt voor overlast en aanzienlijke financiële schade. Verdachte heeft hiermee ten tijde van het plegen van het strafbare feit geen rekening gehouden en heeft geen respect getoond voor de bezittingen van een ander.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voortgangsverslag van reclassering Nederland van 30 juli 2018, opgemaakt ten behoeve van de voortgang van het toezicht in een andere zaak van verdachte (met parketnummer 13/741145-16). Hieruit blijkt dat verdachte zich correct opstelt binnen het toezicht, dat hij goed communiceert, zich houdt aan de voorwaarden en transparant en coöperatief is in de meldplichtgesprekken. Het lijkt erop dat het gedrag van verdachte een positieve wending heeft genomen sinds de start van zijn MBO-opleiding Sport en Bewegen. In een andere zaak van verdachte (met parketnummer 13/680137-17) is een behandeling bij de Waag en/of Covatraining nog niet aangevangen. De reclassering acht het voor de ontvankelijkheid van de interventies van belang dat deze binnen proportie blijven omdat anders de kans bestaat dat verdachte afhaakt.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank gehoord, [naam toezichthouder] , toezichthouder bij Reclassering Nederland gehoord. Mevrouw [naam toezichthouder] heeft verklaard dat verdachte een reclasseringstoezicht heeft in een andere zaak. Het toezicht loopt tot 2019 en zij heeft geadviseerd die voorwaarden ook in de huidige zaak op te nemen.
Nu verdachte grotendeels wordt vrijgesproken en uit het strafblad van verdachte van 11 juli 2018 blijkt dat hij niet eerder voor vernieling/beschadiging is veroordeeld zal de rechtbank afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uur opleggen. Gelet op de thans lopende toezichten door de reclassering in andere zaken van verdachte acht de rechtbank het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld niet opportuun.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit 4 subsidiair vordert de benadeelde [naam 1] , namens [naam bedrijf] ,
€ 438,00 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
De vordering is door de raadsman van verdachte betwist. De raadsman heeft gesteld dat niet is gebleken dat de werkzaamheden zoals die zijn opgevoerd, ook daadwerkelijk zijn verricht. De raadsman heeft gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom niet in aanmerking voor toewijzing dan wel dat deze dient te worden gematigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 438,00 voldoende is onderbouwd en zal deze toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , namens [naam bedrijf] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 438,00.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer] (feiten 1 en 2) en [naam 2] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 870,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [naam 2] vordert 1779,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken voor de feiten 1, 2 en 3. Aan verdachte wordt dus ook geen straf of maatregel opgelegd en ook artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt niet toegepast. Op grond van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering zijn de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Dat betekent dat de rechtbank niet over de inhoud van de vorderingen kan beslissen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen eventueel nog aan de civiele rechter voorleggen.(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert ten aanzien van feit 4 subsidiair op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] , namens [naam bedrijf] , toe tot een bedrag van € 438,00 (vierhonderdachtendertig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 1] , namens [naam bedrijf] , voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 1] , namens [naam bedrijf] , te betalen de som van € 438,00 (vierhonderdachtendertig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer] en [naam 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.